Direct naar artikelinhoud
Lust & liefde

‘Ik heb natuurlijk heel lang zien aankomen dat ik weduwe zou gaan worden’

‘Ik heb natuurlijk heel lang zien aankomen dat ik weduwe zou gaan worden’
Beeld Getty Images

Noor, 67, zorgde jaren aan een stuk voor haar dementerende echtgenoot. Zijn overlijden werpt een nieuw licht op de man die in een bed in haar huiskamer woonde. Elke dag wordt hij knapper en aantrekkelijker.   

“Ik heb natuurlijk heel lang zien aankomen dat ik weduwe zou gaan worden. Maar op een of andere manier maakte de maandenlange ­aanwezigheid van dat grote ziekenhuisbed ­midden in de huiskamer zijn aanstaande dood alleen maar abstracter. Het was zo kolossaal, dat bed op die plek waar een bed eigenlijk niet hoort, dat ik me eenvoudigweg niet kon voorstellen dat er een tijd zou aanbreken dat het er niet meer zou staan en ik alleen was. De laatste maanden ­bestonden fulltime uit het hem voeden en wassen, zijn nagels knippen, hem masseren. Hij was dement en dit fysieke contact was het enige ­contact wat mogelijk was.”

Nog één keer aanraken

“Precies dit is wat ik nu het meeste mis. Wat zou ik er niet voor overhebben om hem nog een keer te mogen aanraken! Hij had het zwaar die laatste maanden, maar ik dacht ten onrechte dat ik opgelucht zou zijn als hij dood was. Alles zou ik geven om zelfs die laatste maanden weer opnieuw te mogen beleven, dement en zwak en al. Mijn lichaam mist het zijne. Kennelijk is liefde als je het van alle stoffering ontdoet, precies dat: een lijf dat verlangt naar een ander lijf, dat heel maakt, compleet, of misschien moet ik zeggen: zonder vrees. Kalm. Het liefst zou ik bovenop hem gaan liggen, nu, hier. Op dat lichaam dat in mijn geheugen is gegrift met al zijn kleine pigmentvlekjes, de onvolkomenheden, de prachtige billen die tot het laatst jongensachtig rond waren, zijn armen om me heen. Ik zou zijn hand willen pakken, zijn warme zachte hand. Niet de erotiek ­daarvan mis ik, niet de seks, die zijn te specifiek.

“Toen hij januari vorig jaar overleed, stond de zon bijna op z’n laagst. In de maanden erna was het moeilijk te verdragen dat de zon omhoog klom zonder dat hij daarvan getuige was. Het leek bijna verraad. Ik had – zoals ik 22 jaar lang had gedaan – op een mooie dag in april willen zeggen: ‘Hee, kijk eens hoe ver de zon al is opgeschoten’.’ Maar nu ik hem geen deelgenoot kon maken, veranderde de betekenis van het voorjaar, zoals de betekenis van alles om me heen veranderde. Ik weet dat de bossen mooi zijn, ik weet dat mijn ­kinderen lief zijn, ik heb geen geldzorgen, maar wat heb ik eraan, als hij er niet meer is om de vreugde te delen?

“Soms ook zorgt meedogenloos gemis ineens voor onbestaanbare vreugde. Vanochtend bijvoorbeeld, zocht ik een elastiekje in het rommellaatje. Ik kon er geen vinden en ineens bedacht ik dat de elastiekjes van Frank er nog moesten zijn. Ik had wat van zijn spullen op een speciale plek bewaard en vond daar inderdaad een doosje elastiekjes. Het onverwachte, bijna vergeten aandenken, het elastiek dat hij nog had aangeraakt maakte me opgewonden en blij. Het klinkt misschien gek, maar een paar maanden na zijn dood ontdekte ik urinespatten op de wc-vloer, het licht scheen er ineens op en toen ik ze wegpoetste dacht ik, ik verwijder nu zijn allerlaatste sporen. De dood kent zo oneindig veel uitingsvormen.

“Nu, een jaar later, is mijn rouw niet langer continu. Zolang ik maar bezig ben met mijn werk op scholen, met mijn zangkoor, is er niet veel aan de hand. Dan verberg ik met mijn buitenkant mijn binnenkant en dat is prettig. Maar soms word ik ineens overvallen door een lawine van verdriet, juist als ik er niet op bedacht ben. Gisteren zag ik op tv hoe iemand het voorhoofd van een zieke kuste. Dat deed ik precies zo, ik voelde weer mijn lippen op zijn huid en moest van het ene op het andere moment hard huilen. Dan zit er maar één ding op, het gewoon laten gebeuren, een paar woorden opschrijven in mijn dagboek of de ­fotoboeken bekijken, waardoor Frank weer wordt teruggebracht tot de man die hij ook was, geen heilige maar een man die korte broeken droeg op vakantie. Dan krijgt alles weer de nodige ­dagelijkse proporties van toen.

Soms nogal wreed

“Tweeëntwintig jaar lang was onze liefde er een van veiligheid en geaccepteerd voelen. Ik leerde mijn man kennen toen we beiden al een huwelijk achter de rug hadden. Tijdens onze eerste date gingen we schaatsen, ik viel en hij ving me op, zonder me zoals in films meteen te kussen, maar betrouwbaar en beschermend. In huis had hij zijn eigen comfortabele stoel en ik mijn hoekje in de bank. Maar als we de deur uit gingen, liepen we altijd hand in hand over straat. Zijn dementie had te maken met een hersentumor op jonge leeftijd. Hij heeft nog een tijdje in een verpleeghuis gezeten, maar ik heb hem weer meegenomen. Gedwee liet hij zich in een taxi zetten, alleen bij vlagen had hij een idee waar hij was. En toen hij zelfs mij op sommige momenten niet meer ­herkende, vond hij huilend dat zijn leven lang genoeg had geduurd.

“Nu gebeurt er dus iets raars: ik ben postuum opnieuw verliefd op hem geworden. Na zijn dood heeft hij in mijn herinneringen zijn ziekte ­afgeschud, hij is weer de complete, gezonde man van vroeger. Of nee, ik zeg het verkeerd. De eerste maanden na zijn dood was het of tegelijk met hem 22 jaar uit mijn leven werd geslagen. Of alles wat er in die jaren was gebeurd, nooit had bestaan. Dat is voorbij, en ik ben weer verliefd alsof hij er nog is. Soms nogal wreed, deze speling. Want net als elke verliefde vind ik mijn leven niks waard zonder hem. Iedere avond, als ik eindelijk mag ­slapen, zeg ik zijn kast goedenacht; een van de weinige meubels die hij meenam toen we ­trouwden. Ik doe de lichten uit en kijk ernaar en prevel: ‘Dag Frank’.”