100 jaar geleden: de herstelbetalingen, Duitslands schuld aan de oorlog

In mei 1919 legden de Geallieerden van de Eerste Wereldoorlog de vredesvoorwaarden op aan het verslagen Duitsland. Het moest schuld bekennen en beloven dat het de schade van zijn vijanden zou vergoeden. De geëiste bedragen waren enorm. Toch betaalde Duitsland uiteindelijk slechts een klein deel daarvan.   

Dat een verslagen land in de oorlog verplicht wordt de overwinnaar te vergoeden is niets nieuws. Zo had de Franse keizer Napoleon al in 1807 een zware schatting aan het verslagen Pruisen opgelegd.

Toen Napoleon in 1815 voorgoed verslagen was, kreeg Frankrijk zelf een gigantische rekening gepresenteerd : 700 miljoen goudfrank. Vergeleken met de economische rijkdom van toen was dat het grootste bedrag ooit dat een land heeft moeten betalen. Frankrijk betaalde dat bedrag overigens netjes af tot de laatste cent.

Hetzelfde gebeurde toen Frankrijk na de Frans-Duitse oorlog in 1871 een “contributie” van liefst 5 miljard goudfrank moest betalen. 

Gedramatiseerd schilderij waarop de Duitse kanselier Otto von Bismarck in 1871 verpletterende vredesvoorwaarden oplegt aan de Franse staatslieden Jules Favre en Adolphe Thiers.  De 5 miljard goudfrank die Bismarck eiste werden door Frankrijk sneller dan de beloofde termijn van 3 jaar terugbetaald. De Fransen waren dat in 1919 niet vergeten.

Zulke enorme betalingen waren niet alleen bedoeld om de kosten van de oorlog op het verslagen land af te wentelen. Ze moesten er ook voor zorgen dat het door geldgebrek niet te snel revanche zou nemen.

Vrede zonder annexaties of vergoedingen?

De Eerste Wereldoorlog leek dezelfde richting in te gaan. Zeker toen de oorlog lang begon te duren en de kosten enorm opliepen, rekenden de oorlogvoerende landen op forse vergoedingen … als ze de oorlog zouden winnen. Het idee van een nederlaag werd daardoor ondraaglijk. Om de overwinning te verzekeren werden de inspanningen, en de kosten, nog opgevoerd. Een helse cirkel.  Intussen werd de Grote Oorlog verreweg de duurste oorlog die tot dan toe gevoerd was. Duurder dan alle oorlogen van de eeuw daarvoor samen. 

Tegenstanders van de oorlog riepen dan ook op tot een compromisvrede “zonder annexaties of vergoedingen”.

De Verenigde Staten, die vanaf 1917 aan de oorlog deelnamen aan Geallieerde zijde, zeiden geen vergoedingen te willen. Ze oefenden druk uit op de andere landen om hetzelfde te doen. Maar die waren het daarmee niet eens. Zeker Frankrijk en België niet, die enorme schade hadden geleden door de oorlog. 

De totaal verwoeste Franse stad Soissons

Van honderden dorpen en steden waren er enkel ruïnes over, of soms zelfs dat niet meer. Naast de schade door het oorlogsgeweld waren er de vele opeisingen geweest die de Duitsers in de bezette delen van België en Frankrijk hadden gedaan: grondstoffen, voedsel, treinen, auto’s en mensen die als dwangarbeiders waren gebruikt. En op het einde van de oorlog hadden de Duitsers nog eens alles meegenomen wat ze mee konden nemen, van vee tot machines in de fabrieken. 

Voor de bevolking van België en Frankrijk was het ondenkbaar dat de Duitsers niet zouden opdraaien voor al die ellende. Temeer daar Duitsland zelf nauwelijks schade had opgelopen in de oorlog. De machtige Duitse economie was vrijwel intact en kon heel wat geld opbrengen om de schade te herstellen. Vandaar de term  herstelbetalingen.

Links: de verwoeste kerk van Nieuwpoort. Rechts: cartoon in het Franse tijdschrift 'La Baïonette'. Een beeld van Jezus in een door de Duitsers verwoest dorp: : "Vergeef het hen niet, want ze wisten wat ze deden !"

 De Britten waren daar niet tegen. Ze wilden zelf herstelbetalingen, vooral voor de vele schepen die door de Duitse U-boten waren gekelderd. Maar tegelijk vonden Britse zakenlieden en economen dat de bedragen niet te hoog mochten oplopen. De Britse handel met Duitsland moest zo snel mogelijk hernemen, maar daarvoor mocht Duitsland niet te zeer verarmen.

Toen de Fransen en de Belgen de eerste schattingen van de schade opgaven, bleek die zo enorm dat de Britse regering zich zorgen begon te maken. Duitsland zou nooit alles kunnen betalen zonder zich te ruïneren. De Britse regering van David Lloyd George vond dan ook dat de herstelbetalingen beperkt moesten blijven. 

Nederlandse karikatuur "de vredesapotheek": de Britse premier Lloyd George, de Amerikaanse president Wilson en de Franse premier Clemenceau worden voorgesteld als apothekers die een remedie voor de vrede aan het maken zijn. Lloyd George (links)  schept "Belgisch zout", Wilson (naast hem)  heeft "Italiaans poeder".

Tegelijk begreep Lloyd George dat zijn eigen land maar een peulschil zou krijgen vergeleken met Frankrijk en België, omdat het veel minder schade had geleden. Om een groter deel van de koek te krijgen (terwijl ze bleven eisen dat de koek niet te groot mocht worden…) wilden de Britten dat Duitsland ook zou betalen voor de pensioenen van weduwen en wezen van gesneuvelde soldaten. Zo zouden ook Australië, Canada en de andere delen van het Britse Rijk van de herstelbetalingen genieten.  

Opgeteld kwam men tot astronomische bedragen van 500 miljard goudmark of meer. Een goudmark was een waarde in goud uitgedrukt: aan de huidige goudkoers zou 500 miljard goudmark nu ongeveer gelijk zijn aan 6600 miljard euro.  

"Duitsland zal betalen !"

De Geallieerde leiders op de vredesconferentie in Parijs begrepen dat Duitsland die sommen bij lange niet zou kunnen betalen. De politici durfden dat echter niet te vertellen aan het grote publiek. Jarenlang hadden ze erop gerekend dat ze de kosten van de oorlog op Duitsland zouden verhalen.

De Franse minister van Financiën Klotz had van de uitspraak “Le Boche paiera”  ("de Mof zal betalen") zijn leidmotief gemaakt, dat door velen werd overgenomen,  en Lloyd George had eind 1918 de verkiezingen gewonnen met de belofte “Germany will pay for the war”.   

Links, de Franse minister van Financiën Louis-Lucien Klotz, die de slogan "Le Boche paiera" lanceerde.  Rechts cartoon uit de Chicago Tribune (eind 1918) die voorziet dat het Duitse volk  100 jaar lang schulden en schadevergoedingen zal moeten dragen.

Dat was geen holle slogan. De Geallieerde regeringen hadden dringend geld nodig. Zolang er geen vredesverdrag was, moesten ze miljoenen soldaten onderhouden. Intussen moest er een begin worden gemaakt van de wederopbouw en de terugbetaling van de enorme oorlogsschulden.

Omdat het moeilijk was uit te maken hoeveel Duitsland zou kunnen ophoesten, beslisten de Geallieerde leiders in mei 1919 om meteen een fors voorschot te vragen en het totale bedrag later vast te stellen. Intussen werd wel de verdeling van de herstelbetalingen geregeld. Frankrijk zou 52% van het totaal krijgen, het Britse Rijk 29% en België 8% .  België had overigens zonder veel succes aangedrongen op een bevoorrechte behandeling. 

De schuldclausule

De Duitsers moesten intussen beloven dat ze zouden betalen. Dat werd hen opgelegd in artikel 231 van het Verdrag van Versailles :   

De Geallieerde en Geassocieerde Regeringen verklaren en Duitsland erkent dat Duitsland en zijn bondgenoten verantwoordelijk zijn voor de oorzaak van alle verliezen en alle schade die door de Geallieerde en Geassocieerde Regeringen en hun onderdanen zijn ondergaan ten gevolge van de oorlog, die hen werd opgelegd door de agressie van Duitsland en zijn bondgenoten.

Dit zou al snel het meest omstreden artikel uit het hele vredesverdrag worden.  Ook al erkende het daaropvolgende artikel “dat de hulpbronnen van Duitsland niet voldoende zijn (…) om een volledig herstel van alle verliezen en alle schade te verzekeren”.  

De Duitse minister van Buitenlandse Zaken Urich graaf von Brockdorff-Ranzau bij zijn aankomst op de vredesconferentie in Parijs op 10 mei 1919. Hij verkoos ontslag te nemen liever dan het vredesverdrag te ondertekenen.

Die “schuldclausule” had eigenlijk de bedoeling Duitsland aansprakelijk te stellen voor de schade, nog voor die schade definitief vastgesteld was. Zoals een automobilist die moet erkennen aansprakelijk te zijn voor een ongeval.  Het waren Amerikaanse juristen die deze zakelijke formule hadden bedacht.

De Duitsers lazen de schuldclausule echter zoals die er letterlijk stond: zij zouden schuldig zijn aan de oorlog en aan alles wat die had meegebracht. Alsof de andere kant niets te verwijten viel...

De Duitse delegatie (aan de rechterzijde) hoort in Versailles naar de vredesvoorwaarden. Derde van rechts is minister von  Brockdorff-Rantzau.

De Duitse regering en het Duitse parlement verzetten zich hevig tegen de vredesvoorwaarden en nog meer tegen die schuldclausule. Toen bleek dat de Geallieerden onverbiddelijk waren, handhaafden ze enkel nog hun verzet tegen dat éne artikel. Het mocht niet baten. Met het mes op de keel moesten de Duitsers op 28 juni 1919 in Versailles het hele verdrag ondertekenen.

De schuldclausule zou aanleiding geven tot de schuldvraag: gedurende tientallen jaren zouden historici bekvechten over de vraag wie nu schuldig was aan het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Zelfs nu is de discussie daarover nog niet helemaal afgesloten. 

Duitsland doet moeilijk

De totale som die Duitsland moest betalen zou worden bepaald door een internationale Commissie voor de Herstelbetalingen. Na veel vergaderen en touwtrekken werd het uiteindelijke bedrag in mei 1921 vastgelegd op 132 miljard goudmark (aan de huidige goudkoers zo’n 1.750 miljard euro), maar voorlopig moest minder dan de helft daarvan, 50 miljard, effectief betaald worden, in de vorm van jaarlijkse schijven waarvan de grootte afhing van wat Duitsland aankon.

Een deel van de herstelbetalingen zou in natura gebeuren, zoals in steenkool of industrieproducten.   

Duitse herstelbetalingen in natura : in Duitsland gemaakte tractoren (links) en treinwagons (rechts)

Toch klaagden Duitsers steen en been dat de lasten veel te hoog waren en er kwam snel achterstand in de betalingen. De spanning liep zo hoog op dat Frankrijk en België in 1923 het grote Duitse industriegebied van de Ruhr gingen bezetten om zelf geld en goederen op te eisen.  

Franse douaniers aan het werk in een boot op de Ruhr tijdens de Ruhr-bezetting (BnF Gallica)

De arbeiders in de Ruhr gingen daarop massaal in staking. Heel Duitsland kwam in verzet tegen de Frans-Belgische bezetting. De Duitse regering betaalde zelf het loon van de stakers en drukte daarvoor massaal geld bij; waardoor de Duitse munt compleet waardeloos werd. Die beruchte hyperinflatie van 1923, die heel wat Duitsers ruïneerde, was dus het gevolg van het Duitse verzet tegen de herstelbetalingen.  

Een Duits bankbiljet van 200 miljard mark (oktober 1923). De Duitse munt verloor toen elke dag zowat 9/10de van zijn waarde, omdat de overheid massaal bankbiljetten drukte.

Om uit die chaos te raken, kwam het kort daarop tot een regeling waarbij Duitsland beloofde de herstelbetalingen te hervatten. Daarvoor kon het grote bedragen in het buitenland lenen.  Dit deed de gemoederen kalmeren voor enkele jaren. 

In 1929 volgde een definitieve regeling, het zogenoemde Young-plan. Het totale bedrag van de herstelbetalingen werd herleid tot 112 miljard goudmark. Duitsland zou dit jaarlijks afbetalen tot in 1988. Om niet in ademnood te komen mocht Duitsland grote leningen aangaan bij privé-beleggers in diverse landen, ook de landen voor wie de herstelbetalingen bedoeld waren… 

Links : de Amerikaanse zakenman  Owen D. Young; die bemiddelde voor het tot stand komen van het naar hem genoemde plan. Rechts : Oproep voor een Duitse vergadering tegen het Young-plan; "60 jaar lang elke seconde 80 goudmark willen we niet betalen !"

Maar intussen ging de wereldeconomie bergaf. In 1931 beleefde Duitsland een financiële crisis, waarbij enkele banken failliet gingen. Om een complete ramp te voorkomen werden de herstelbetalingen tijdelijk stopgezet.

In 1932 werd afgesproken dat Duitsland het jaar daarop nog één keer zou moeten betalen en dat daarmee de herstelbetalingen afgesloten zouden worden. Men hoopte daarmee het de Duitse economie gemakkelijker te maken en de opkomst van extreemrechts tegen te houden. Maar rond dat moment werd de nazipartij de grootste partij in Duitsland…  

De laatste Duitse schuld

Hitler en zijn nazipartij hadden altijd hevig uitgevaren tegen de herstelbetalingen, maar toen hij in 1933 aan de macht kwam, was Duitsland net van die betalingen verlost. De grote leningen (meer dan twee miljard Reichsmark) die het daarvoor bij privé-beleggers was aangegaan, moesten nog wel worden terugbetaald. Nazi-Duitsland deed dat wel, maar met mondjesmaat. Het werkte tegen, schroefde de bedragen terug en zette tijdens de Tweede Wereldoorlog de betalingen volledig stop. 

Twee obligaties van leningen in het kader van het Young-plan. Duitsland is die leningen tot 2010 blijven terugbetalen

Na die oorlog heeft West-Duitsland die schulden gedeeltelijk verder afgelost (1953-1980). Bij de Duitse hereniging in 1990 werd afgesproken dat de beleggers van het Young-plan nog een deel van hun geld zouden terugkrijgen. Daarmee zou het eengeworden Duitsland definitief van zijn verplichtingen verlost zijn.

In 2010 werd een laatste schijf van 89,9 miljoen euro door de Duitse overheid aan de beleggers betaald. De media meldden toen nogal misleidend dat  daarmee een punt was gezet achter de beruchte herstelbetalingen en zelfs... dat de Eerste Wereldoorlog toen pas echt voorbij was! Maar zoals vermeld waren de herstelbetalingen al in 1933 stopgezet. Voorgoed.

Kwalijke gevolgen?

Er is vaak gezegd dat de herstelbetalingen de oorzaak zijn van de diepe ellende en de slechte economische toestand in Duitsland na de oorlog en daarmee van de opkomst van de nazi’s. Vooral het protest van de bekende Britse econoom John Maynard Keynes tegen de herstelbetalingen heeft tot dat beeld bijgedragen.

Tegenwoordig zijn de historici daar veel genuanceerder over. De Geallieerde regeringen hielden wel degelijk rekening met wat Duitsland aankon.  Het Duitse verzet was vooral geïnspireerd door politieke onwil.  

Uiteindelijk heeft Duitsland veel minder betaald dan geëist werd.  Volgens officiële gegevens heeft het in totaal voor iets meer dan 20 miljard goudmark aan herstelbetalingen gedaan, waarvan het grootste deel in natura. Dat is nog geen zesde van de som die in 1921 werd geëist. België alleen schatte zijn schade veel groter. 

De Franse linkse krant L'Œuvre  schreef in 1920 al ironisch "De Mof zal betalen. De Fransman betaalt" Uiteindelijk hebben de getroffen landen hun herstel grotendeels met eigen middelen moeten betalen. (Gallica)

De economische gevolgen waren misschien minder zwaar dan de psychologische. Het trotse, verslagen Duitsland voelde zich door de herstelbetalingen nog eens extra vernederd.

De discussies en wrijvingen over de kwestie sleepten 13 jaar aan en waren voor het Duitse volk als een mes in een bijtende wonde. Extreemrechts wist er dankbaar gebruik van de maken. 

Links : Duitse karikatuur "Hoe de vrede van rechtvaardigheid, verzoening en verstandhouding er in werkelijkheid uitziet" : het Duitse volk wordt verpletterd door de Geallieerde stoomwals. 

Rechts : Duitse affiche tegen de herstelbetalingen : "Tot in de derde generatie zullen jullie knechten zijn.". Het Young-plan voorzag betalingen tot in 1988.  

Meest gelezen