Direct naar artikelinhoud
Column

Het schaamteloze genot van de buurvrouw vervulde me met ontzag én misprijzen

Het schaamteloze genot van de buurvrouw vervulde me met ontzag én misprijzen
Beeld Damon De Backer

Auteur Lize Spit en haar collega Bregje Hofstede, allebei °1988, vertellen beurtelings over hun leven. Vandaag: Lize.

Het had een duiveluitdrijving kunnen zijn, bij de ­bovenburen, mocht er niet ook een bedrand met vinnig ritme tegen de muur klakken. Aaa!

“Ze gaan er wel voor”, zei mijn vriend. Giechelend, doch enigszins bedrukt lagen we zij aan zij; de geluiden met mopjes te becommentariëren alsof het een sportwedstrijd was en wij voor het verliezende team supporterden. Ook de kat spitste haar oren bij elke kreun. Er zat niets anders op dan het hele partijtje mee uit te ­zitten, bilgeklets inclusief: zelfs onze oordoppen bleken tegen de geluiden niet opgewassen. Slapen lukte niet, en zelf beginnen flikflooien, dat ging niet, de buren waren eerst, het zou zijn alsof we probeerden mee te doen.

Aaa! bleef er klinken, met korte tussenpozen.

We bedachten originele woorden die met ‘a’ begonnen, vulden het gekreun aan. Wanneer er vrij snel aan een tweede beurt begonnen werd, en onze woordenschat ­uitgeput raakte, verging ons het lachen. Moeilijker nog dan de ergernis verbijten, was weerstaan aan de neiging ons eigen intieme leven te beginnen vergelijken met wat we hoorden. Wil jij ook niet zo’n jonge minnaar, vroeg mijn vriend. Wil jij niet ook zo’n vrouw, die met evenveel overgave in de daad kan opgaan? We stelden elkaar gerust.

De bovenburen hielden het niet bij twee keer die nacht. Het bleef ook niet bij twee nachten die week. Er diende geen wekker meer gezet te worden, want nog voor half acht klonk steevast de eerste kreun. Het schaamteloze genot van de buurvrouw, die ik nog nooit ontmoet had, vervulde me met ontzag én misprijzen. Beginnersgeluk. Ik gaf ze één zomer.

Om aan de rest van de inwoners van ons appartementsblok – een pand met muren en vloeren van karton – duidelijk te maken dat de geluiden niet uit míjn slaapkamer ­afkomstig waren, zorgde ik ervoor gezien te worden in de gemeenschappelijke ruimtes, net wanneer het gekreun door de ­trappenhal klonk. Vuilzakken buitenzetten, ergens om een ei vragen.

Na een paar weken begonnen mijn vriend en ik, lijdend onder het slaaptekort, toch te denken aan een plan, een subtiele manier om het aan te brengen.

Met een borstelsteel het plafond aantikken? Nee, daar was het te laat voor, dan dachten ze dat we tot nog toe met plezier hadden liggen luisteren. Het radionieuws loeihard opzetten om de sfeer te breken? Nee, ze waren te druk bezig om zich het oprukken van extreemrechts of de bosbranden aan te trekken. Met alle buren afspreken dat we op eenzelfde avond allemaal tegelijk heel ­theatraal zouden meekreunen? Nee, zoiets kwam te ­aanvallend over, en dan kon je nooit meer vragen of ze je planten water wilden geven. Een briefje onder de deur schuiven met: ‘Kunnen jullie AUB het bed nog wat ­dichter bij de muur zetten, want soms valt het geluid even weg?’ Of: ‘Kunnen jullie ook andere letters van het alfabet kreunen, dan kunnen wij tenminste ook verder met óns spel?’

We gniffelden nog urenlang. Zolang we ludieke manieren konden verzinnen waarop we het hen níét duidelijk ­zouden maken, konden we er nog tegen.

Lize Spit won de Bronzen Uil met haar succesdebuut Het smelt. Ze groeide op in Viersel en woont in Brussel.