Direct naar artikelinhoud
Uitzendwerk

Uitzendwerk vergroot kloof op arbeidsmarkt

inzendkrachten vergroten de kloof tussen arm en rijkBeeld Sven Franzen

Een uitzendjob wordt vaak gezien als een opstapje naar de arbeidsmarkt, maar in werkelijkheid versterkt hij net de sociale ongelijkheid. Dat blijkt uit een studie van het Onderzoeksinstituut voor Arbeid en Samenleving (HIVA) aan de KU Leuven.

Bijna 700.000 mensen werkten vorig jaar in ons land via een uitzendcontract. De meesten werkten voltijds, voor een periode van gemiddeld drie à vier maanden. Vier op de vijf tekenden daarvoor wekelijks een nieuw contract, de rest zo goed als dagelijks. “Elke dag waren gemiddeld 115.000 voltijdse equivalenten aan de slag”, zegt Paul Verschueren, directeur Vlaanderen bij sectorfederatie Federgon.

Dat de interimsector zijn voordelen heeft, staat vast. Geen enkele sector krijgt zoveel werklozen aan de slag. Bovendien is de helft van de uitzendkrachten na een jaar doorgestroomd naar een contract van bepaalde of onbepaalde duur, vaak binnen het bedrijf waar ze begonnen. Studenten, die een derde van alle uitzendkrachten uitmaken, klussen vaak bij via uitzendjobs, bijvoorbeeld in de horeca.

Dat kan veilig, want tijdelijke arbeid is in België streng gereguleerd. Uitzendkantoren hebben een erkenning nodig van de overheid. Zij zorgen dat werknemers al vanaf dag één verzekerd zijn tegen arbeidsongevallen. “Belgen zijn op dat vlak beter af dan lotgenoten in het buitenland, waar bedrijven speciale constructies opzetten die minder zekerheid bieden”, zegt Piet Van den Bergh, specialist uitzendwerk bij de christelijke vakbond ACV.

Mythe doorprikt

De hamvraag: is uitzendarbeid ook een opstapje voor de meest kwetsbaren op de arbeidsmarkt? Voorstanders beweren vaak van wel. In hun ogen is de razendsnelle flexibilisering van onze arbeidsmarkt – met een gamma aan speciale statuten voor flexi-jobbers, interimmers, studenten en bijklussende ouderen – de oplossing om zwakkere profielen aan een job te helpen.

Maar een nieuwe studie van het Onderzoeksinstituut voor Arbeid en Samenleving (HIVA), verbonden aan de KU Leuven, doorprikt die mythe. Uitzendwerk splitst arbeid immers op in twee categorieën: goede en slechte jobs. In welke categorie mensen terechtkomen, is niet toevallig.

De HIVA-onderzoekers organiseerden in de lente van 2019 een bevraging bij 6.000 werknemers die aangesloten zijn bij de christelijke vakbond ACV. Daarbij focusten ze op personen die structureel afhankelijk zijn van uitzendwerk. Studenten en werknemers die sporadisch terugvielen op uitzendwerk, werden dus buiten beschouwing gelaten. Daarnaast werden ook werknemers in vaste werkposities bevraagd, zodat hun resultaten konden worden afgewogen tegenover de uitzendkrachten.

De studie legt een vicieuze cirkel bloot. Wie al in een zwakkere socio-economische situatie zit, ondervindt het scherpst de nadelen van uitzendwerk. Bovendien staan zij het zwakst in hun schoenen om die knelpunten aan te kaarten. Ze stromen door naar jobs die minder kans op een vast contract bieden, minder opleidingsmogelijkheden en minder inspraak op de werkvloer. “Dit mechanisme versterkt de ongelijkheid op de arbeidsmarkt”, zegt onderzoeker Maarten Hermans.

Sectorfederatie Federgon benadrukt dat mensen vaak bewust kiezen voor de vrijheid van uitzendwerk. De HIVA-studie toont echter aan dat slechts de helft van de mensen die langdurig uitzendarbeid verrichten, vrijwillig in deze vorm van tijdelijke tewerkstelling is gestapt. Slechts bij 11 procent speelde de factor ‘vrijheid’ een rol. Integendeel: twee op de drie respondenten willen liever een vast contract. Hoe jonger, hoe groter die wens.

Dat een interimjob minder aantrekkelijk wordt geacht, is niet onlogisch. Zo liggen de loonvoorwaarden en de opleidingskansen beduidend lager dan bij een vaste job. Uitzendkrachten die uit een gezin met een laag inkomen komen, voelen die ongelijkheid nog iets sterker aan. “In het licht van de wetgeving rond de gelijke behandeling van uitzendkrachten en werknemers is dit een duidelijk knelpunt”, concludeert Hermans.

Dagcontracten

Een van de pijnpunten is het langdurig gebruik van dagcontracten. Zulke contracten bieden werkgevers flexibiliteit, maar plaatsen daar geen enkele zekerheid tegenover voor de werknemer. Binnen de Nationale Arbeidsraad (NAR) hebben vakbonden en werkgevers in 2018 afgesproken het gebruik van dagcontracten op twee jaar tijd met 20 procent te verminderen.

“Na bijna twee jaar zien we een daling van zowat 10 procent”, zegt Piet Van den Bergh van het ACV. Volgens sectorfederatie Federgon komt dat omdat de omslag een grote inspanning vergt van bedrijven. “Dat vraagt tijd.” Volgende maand zou binnen de NAR voor het eerst een officiële evaluatie worden gemaakt van het gebruik van dagcontracten.

Volgens het ACV bewijst de studie dat de uitzendsector zijn merites heeft, maar strenger gereguleerd moet worden. “Het is niet de bedoeling dat de kloof tussen zij die zwakker of sterker aan de start verschijnen nog verder aangroeit”, zegt Van den Bergh. “We hebben nood aan dwingender maatregelen.”

Volgens onderzoeker Hermans toont de studie vooral aan dat flexibilisering geen heilige graal is. “Er zijn argumenten denkbaar voor flexi-jobs of interimwerk, maar er is minstens wel een ondergrens nodig voor de arbeidsvoorwaarden die eraan vasthangen. Anders worden niet alleen werknemers, maar ook bedrijven die wel volwaardige contracten willen aanbieden mee naar onderen getrokken. Zo doen we elkaar de duvel aan.”