Direct naar artikelinhoud
Voorpublicatie

Vier jaar na 22/3: ‘Door de hitte van de bom dacht ik dat ik zou smelten’

‘Door de impact van de bom vloog ik door de lucht als een voetbal.’

De Indiase stewardess Nidhi Chaphekar werd het iconische gezicht van de aanslagen in Brussel. De hele wereld leerde het verdriet van België kennen via haar foto: een bebloed masker van ontzetting, weggeblazen waardigheid, één pump aan een onklaar gemaakt been. Op die noodlottige dinsdag was ze in Zaventem voor haar laatste vlucht naar New York, maar haar eindbestemming werd het Antwerpse Sint-Augustinusziekenhuis, waar ze wekenlang tussen leven en dood zweefde. In haar boek Herboren vertelt ze over de dag die haar voor het leven tekende en over haar onwaarschijnlijke revalidatie. Een exclusieve voorpublicatie.

Op 26 maart 2016 zou Jet Airways zijn laatste vlucht vanuit de Verenigde Staten uitvoeren. Het was dus mijn laatste kans om op New York te vliegen, en die kans wilde ik niet missen. Het vluchtschema was Mumbai-Brussel-Newark-Brussel-Mumbai.

Het was algauw tijd om me klaar te maken voor de vlucht van Mumbai naar Brussel. Ik deed de nieuwe lippenstift van Sephora op die ik in Parijs gekocht had; het zag er prachtig uit. Ik dreigde te laat te komen dus ik haastte me, en voor de allereerste keer in mijn hele carrière kuste ik mijn kinderen niet vaarwel. Ik besefte het pas toen ik op de luchthaven kwam en voelde me vreselijk. Ik belde naar huis en vroeg mijn man Rupesh om hen in mijn plaats te kussen.

Ik besefte dat dit de laatste keer was dat ik in Brussel landde na een vlucht vanuit mijn thuisland India, want Jet Airways stopte met op Brussel te vliegen. Ik verwelkomde de passagiers in België en zodra de deuren werden geopend, kreeg ik tranen in mijn ogen. Ik zag datzelfde gevoel in de ogen van het grondpersoneel. Velen van hen waren er al bij sinds de allereerste vlucht van Jet Airways op Brussel, op 5 augustus 2007.

Aan de vooravond van die noodlottige dag kwam mijn Brusselse vriend Shabir ons met de auto ophalen aan het hotel om samen naar het Atomium en Mini-Europa te gaan. Ik ontmoette Shabir voor het eerst op 6 augustus 2007 in zijn winkel en had al ongeveer negen jaar een bijzonder warme band met hem en zijn familie. We leken wel broer en zus. We genoten van de mooie natuur rond het Atomium en reden tegen 19.30 uur naar Sultans of Kebap, mijn favoriete eetplek in Brussel, waar we hadden afgesproken met de rest van de crew. We aten döner kebabs. Daarna genoten we van mijn favoriete Brusselse delicatesse: verse wafels met slagroom, chocolade en aardbeien!

‘Mijn kleren hingen in flarden om mijn lichaam en ik had bijna niets meer aan. De botten in mijn voeten waren zichtbaar, zei men mij. Ik was bang dat ze mijn benen zouden amputeren.’

METAAL IN MIJN BENEN

De volgende ochtend werd ik gewekt om 5.40 uur. Ik was een beetje van mijn stuk omdat ik me mijn dromen normaal gezien niet herinner, maar vandaag wist ik nog dat ik had gedroomd van mijn goeroe, wijlen Premvir Singh. In mijn droom vroeg ik hem waar hij naartoe ging en hij antwoordde: 'Ik ben hierheen gekomen om een belangrijke taak te verrichten.' Dat verraste me, want hij is in de hemel. Ik vroeg me af met welk doel hij was teruggekeerd naar de aarde. Ik waste mijn gezicht, maakte koffie en belde naar huis. Ik was nog steeds wat van streek omdat ik mijn kinderen gisteren niet meer gesproken had. Ze waren al naar school, zei Rupesh.

Na het ontbijt sprak ik mijn crew kort toe - dat is gebruikelijk voor aanvang van elke vlucht. 'Vandaag zullen we wellicht verdriet voelen,' zei ik. 'Dit is onze laatste werkdag met vertrek uit Brussel, en meteen ook onze laatste vlucht naar New York. Ook bij mij maakt deze plek veel gevoelens los. Ik heb niet zoveel zin om te vertrekken.' Amit, mijn cabine-supervisor, zei: 'Ach, maak je maar geen zorgen, we gaan gewoon knallen vandaag!' Ik antwoordde: 'Ja, we zullen deze vlucht zo memorabel en speciaal maken dat hij voor altijd in ons geheugen gegrift staat.'

We namen de bus en kwamen aan bij de luchthaven om 7.55 uur. Ik haastte me naar de tweede verdieping. Ik droeg drie tassen, Amit liep achter me. Op de tweede verdieping hadden we amper een paar passen gezet toen er plots een hevige explosie plaatsvond enkele meters bij ons vandaan. Het gebeurde vlak voor onze neus, aan de zijkant van de balie waar we naartoe liepen. Ik zag ineens overal stof dwarrelen en er vielen pluizige, papierachtige stukjes naar beneden, alsof er zonet vuurwerk was ontploft.

Ik vroeg me luidop af waarom er nergens vuur te zien was. Wat kon de oorzaak dan zijn? De tijd leek even stil te staan. Er hing niet echt veel rook en terwijl we nog stonden te praten, een paar seconden na die eerste knal, begonnen mensen te gillen en naar rechts te lopen, in de richting van de uitgang. Er brak paniek uit en overal om ons heen weerklonk het angstige geschreeuw van mensen.

Plotseling hoorde ik de luide stem van een man, amper een paar stappen bij me vandaan. Hij riep iets, misschien een smeekbede tot zijn god, en ik dacht: dit is het einde.

Ik riep naar Amit: 'Lopen!'

Ik dacht dat we doorzeefd zouden worden met kogels. Ik zag alleen een beetje vrije ruimte aan mijn linkerkant, dus ik dook naar links. Wanneer ik voel dat er onraad dreigt, heb ik de gewoonte om automatisch 'Jai Mata Di' ('Gegroet, Moeder Godin,' red.) te zeggen, en op dat moment zei mijn hart het luid en duidelijk.

Toen hoorde ik opnieuw een luide knal en ik zag een vuurbol: er was een tweede bom ontploft. De impact was zo groot dat ik naar het uiteinde van de muur werd geslingerd; ik vloog door de lucht als een voetbal. Ik dacht even dat ik zou smelten door de enorme hitte. Ik vermoed dat ik zo'n vier tot zes meter door de lucht was geworpen, op mijn voeten was geland en dan op mijn rug was gevallen. Terwijl ik neerkwam, zei ik tegen mezelf: 'O nee! Het was een bom!'

Daarna was ik een tijdje bewusteloos. In mijn achterhoofd hoorde ik een stemmetje, dat me aanmaande om wakker te worden en op te staan. Ik was in shock, maar het stemmetje bleef herhalen: ‘Nidhi, sta op, word wakker, je moet het thuisfront laten weten dat alles oké is. Je kinderen hebben examens, het nieuws zal hen razendsnel bereiken. Hoe moeten zij weten dat alles oké is? Sta op, voor je kinderen!’

Toen opende ik mijn ogen, maar ik kon niets zien door alle rook. Ik wilde opstaan, maar wat als er zich nog ergens terroristen schuilhielden? Wat als mijn bewegingen zouden verraden dat ik nog leefde? Ik sloot mijn ogen opnieuw en deed alsof ik dood was, maar nog geen seconde later dacht ik: wat als er zo meteen nog een bom ontploft, misschien nog krachtiger dan de vorige? Hoe moet ik dat overleven? Ik besloot op te staan en andere mensen te helpen om zo snel mogelijk weg te komen van deze plek.

Dat was het moment waarop ik besefte dat ik geen gevoel meer had in mijn benen; het was alsof ze niet langer vastzaten aan mijn lichaam. Ik voelde zelfs geen pijn. Ik vroeg me af: is het omdat ik mijn benen kwijt ben dat ik ze niet meer kan voelen? Ik keek om me heen en zag een man in een plas bloed liggen. Ik dacht dat hij dood was.

Ik raapte al mijn moed bij elkaar om te kijken of mijn benen er nog waren. Oef, gelukkig wel! Maar er staken op verschillende plekken stukken metaal doorheen en het leek wel alsof iemand het vlees eruit had geschept. Ik zag ook een groot stuk glas uit mijn voet steken. Mijn benen bloedden verschrikkelijk. Ik maakte me zorgen, maar ik liet de hoop niet varen. Ik bedankte God omdat hij me in leven had gehouden. Ik zag overal brokstukken en puin en had het gevoel dat ik helemaal alleen in een grote plas bloed zat. Niemand bewoog en de vloer lag bezaaid met verscheurde lichamen en restanten van de massale vernietiging die zopas had plaatsgevonden. Ik probeerde op te staan, maar ik kreeg mijn benen niet in beweging. Ik probeerde mezelf voort te slepen, maar stukken metaal hadden mijn hele lichaam doorboord.

De eerste gedachte die bij me opkwam was: God, mijn kinderen zijn nog zo klein en ze hebben mij nodig. Red me, alstublieft. De volgende gedachte was dat ik hen moest bellen, want ze hadden examens. De tas waar mijn gsm in zat, was nergens te zien. Nu de rook weg begon te trekken, voelde ik me duizelig. Ik zat als enige overeind in een grote plas bloed tussen het puin en de doden. Ik werd misselijk bij het aanzicht van de menselijke resten om me heen.

Even later kwam een commando bij me. Hij vroeg me om op te staan. Ik zei dat ik niet kon lopen en vroeg hem om hulp. Hij was volledig bewapend. Ik stelde voor hem vast te nemen met beide armen, zodat hij me kon voortslepen en me op een stoel wat verderop kon zetten. Ik wilde gaan zitten met wat steun, om het bloeden te stelpen. Terwijl hij me naar de stoel sleepte, stak er een groot stuk glas uit mijn voet. De stoel stond dicht bij de liften, wat verder weg van het getroffen gebied.

Ik was me er op dat moment niet van bewust, maar iemand nam een foto van me. Het was die foto die daarna de hele wereld rondging en die de media gebruikten om het nieuws over de aanslag op de Brusselse luchthaven te verspreiden, alsof het om een reclamecampagne ging. Als ze vooraf mijn toestemming of die van mijn familie hadden gevraagd, zouden we hun verzocht hebben het beeld bij te snijden of te blurren. Het was een kwestie van fundamentele menselijke ethiek en fatsoen om de waardigheid van anderen te respecteren.

De bewuste foto werd genomen terwijl ik mijn rechterbeen probeerde te heffen. Ik probeerde druk te zetten op mijn linkerbeen en mijn voet in een schoen te wurmen om het bloeden te stelpen. Ik probeerde ook de bloedcirculatie tegen te houden door mijn been tegen de armleuning van de stoel te duwen, maar tevergeefs. Door mijn verbrande handen kon ik niet hard genoeg drukken.

Als bemanningsleden van een vliegtuig overlopen we elk jaar de noodhulpprocedure. Ik denk dat mijn hersenen op dat moment goed functioneerden omdat ik wilde blijven leven voor mijn kinderen.

Ik besloot mijn been te proberen af te binden. Ik zocht een stuk touw of een riem, maar ik vond niks bruikbaars. Toen kreeg ik het idee de lanyard te gebruiken waar mijn badge aan hing. En dat was het moment waarop ik me realiseerde dat ik halfnaakt was. Mijn kleren waren verbrand en mijn ondergoed was zichtbaar. Het was geen fijn gevoel daar zo bloot te zitten met al die mensen om me heen.

Ik begon me intussen erg duizelig te voelen en mijn energie vloeide weg. Het werd ook steeds moeilijker om adem te halen vanwege het gebrek aan zuurstof. De vrouw die links van me zat (degene die op de foto staat met haar telefoon in de hand) raadde me aan om diep adem te halen. Ze was verpleegster, ontdekte ik later. Ik vroeg aan een heleboel mensen die me voorbijliepen om me op de grond te leggen, maar iedereen liep heen en weer. Uiteindelijk kon ik op de grond gaan zitten met hulp van de vrouw naast me. Ik vroeg haar om mijn benen omhoog te leggen zodat mijn hart en hersenen meer bloed zouden krijgen om iets langer te kunnen blijven werken. Maar ik had nog een andere reden om te gaan liggen: ik kon het niet meer aan te kijken naar de wanhopige toestand van de mensen die me voorbijliepen, de mensen die in plassen bloed op de grond lagen, alsof ze uiteengerukt waren. De vrouw die me geholpen had, kon niet bij me blijven. Het veiligheidspersoneel vroeg iedereen die kon lopen om naar buiten te gaan.

‘Toen mijn dochter tegen mij praatte, begon mijn hele lichaam te schokken en mijn hartslag ging alle kanten uit.’

WEGGEBRANDE HUID

Na ongeveer een kwartier zag ik twee mannen met een brancard op me afkomen. Ze bleven de hele tijd tegen me praten en me geruststellen. Buiten zetten ze de brancard op de grond, net tegenover het Sheraton. Het was koud en het waaide. Ik had nauwelijks kleren aan en de koude grond deed me geen deugd. Het leek wel alsof ik op een blok ijs lag.

Een halfuur na de knal lag ik nog steeds op de grond. Ik dacht dat ik zou bevriezen, dus ik begon te spreken. Roepen lukte niet, maar ik probeerde zo duidelijk mogelijk te praten: 'Help. Kan iemand me alsjeblieft helpen?' Het was op dat moment dat een politieman - hij heette Alain, vernam ik achteraf - mij hoorde. Hij vertelde me nadien dat de intensiteit in mijn stem ervoor had gezorgd dat hij zich omdraaide, ook al had ik niet geroepen. Hij zag me op de grond liggen, bedekt met flarden van kleren, en zag me rillen. Hij kwam naar me toe en begroette me, maar hij sprak Frans dus ik verstond niks van wat hij zei.

Ik vertelde dat ik mijn benen niet meer voelde en vroeg hem om te controleren of ze intact waren. Hij vroeg aan een collega: 'Hé, Pascal, wat wil ‘legs’ zeggen?'

‘Jambes’, antwoordde Pascal.

Alain draaide zich om en zei tegen mij: 'Ja!' Ik was intussen oncontroleerbaar aan het rillen, dus hij haalde een grote deken voor me en bedekte me. Mijn gezicht was verbrand en bloedde. Hij kon mijn tranen niet wegvegen, die de hele tijd bleven komen, maar hij probeerde me moed in te spreken opdat ik het zou overleven. Hij begon me allerlei vragen te stellen. 'Hoe heet je?', 'Waar kom je vandaan?', 'Welk werk doe je?', 'Ben je getrouwd?', 'Reisde je alleen?', 'Heb je kinderen?', 'Hoe oud zijn ze?', 'Hoe heten ze?', enzovoort.

Ik antwoordde telkens met een paar woorden. Ik bleef ook herhalen dat ik mijn familie moest laten weten dat ik nog leefde. 'Breng hen alsjeblieft op de hoogte, anders zullen mijn kinderen in shock raken.' Alain was bang dat ik het niet zou halen en bleef mijn naam maar herhalen om me bij bewustzijn te houden. 'Nidhi! Nidhi! Hallo, word wakker!' Zijn Engels was niet zo goed, maar hij deed zijn best.

Na een tijdje werd ik opgetild en op een rollende brancard gelegd. Ik dacht dat ze me nu naar een ambulance zouden brengen, maar ze legden me in een loods, zo'n 150 meter verderop. Er stonden allemaal rode voertuigen geparkeerd. Later vernam ik dat het een parkeergarage van de brandweer was. Ik keek rond om mezelf af te leiden van mijn pijn, en begon mijn medeslachtoffers gerust te stellen: ik zei dat ze zich geen zorgen hoefden te maken en dat medische hulp onderweg was. Dat we de aanslag dankzij Gods genade hadden overleefd. Nog eventjes en we zouden naar het ziekenhuis worden gebracht. Maar ik begon te versuffen en de pijn werd heviger. Ik had nog steeds geen gevoel in mijn benen. Ik was er op dat moment zeker van dat mijn zenuwen geraakt waren en ik maakte me ook zorgen over het bloedverlies.

Plotseling hoorden we buiten iemand roepen. Ik verstond niet wat hij riep, maar het werd even later herhaald. Een verzorger trok meteen het rolluik van de loods naar beneden en ging op de grond liggen. Ik vroeg wat er aan de hand was, maar hij deed 'Sssht' en bleef plat en stil op de grond liggen. Ik was bang dat er misschien nog meer terroristen rondliepen met wapens. Mijn ademhaling werd sneller, maar door al mijn angst heen begon ik 'Jai Mata Di' te chanten.

Na een kwartiertje hoorde ik weer een luide stem, duidelijker dit keer. Het leek alsof die persoon vlak naast de deur stond. Ik deed een laatste wens: dat mijn kinderen een gezond en liefdevol leven mochten leiden. Maar toen stond de verzorger plotseling op en deed het rolluik weer open. Ik vroeg hem met mijn zwakke stem of alles oké was en hij zei simpelweg 'ja'. Ik wilde weten waarom hij het rolluik had gesloten en was gaan liggen. Hij legde uit dat er nog een andere bom was gevonden en dat aan iedereen werd gevraagd om op de grond te gaan liggen om de impact te beperken als die ook zou ontploffen. Achteraf kwamen we te weten dat die derde bom zich erg dicht bij de incheckbalie van Jet Airways bevond en zo krachtig was dat hij de hele luchthaven had vernield als hij was ontploft.

Toen zag ik een team verplegers arriveren, en het leek alsof ze recht naar me toe kwamen. Eén van hen zei: 'Wij zijn van de MUG. Maak je geen zorgen, we zijn hier om je de eerste hulp toe te dienen.' Hij knipte mijn mouwen en broek kapot. Mijn kleren hingen in flarden om mijn lichaam en ik had nu bijna niks meer aan. De botten in mijn voeten waren zichtbaar, zeiden ze. Ze brachten een verband aan boven mijn dij - ik denk dat ze een tourniquet maakten om het bloeden te stoppen. Ik was bang dat ze mijn benen zouden amputeren in het ziekenhuis.

Er waren bijna twee uren verstreken sinds de ontploffing en intussen voelde ik me als een zombie. Ik was erg slaperig, maar ik wist dat het gevaarlijk was om nu in slaap te vallen, dus ik bleef de hele tijd vragen stellen aan mijn verzorger. 'Wanneer gaan ze mij verplaatsen?', 'Hoe laat is het?', 'Wanneer zijn we bij het ziekenhuis?' Ik dacht aan mijn kinderen. Mijn zoon Vardaan, die 14 was, en mijn dochter Vriddhi, die 10 was. Ik geloof dat mijn ogen heel even dichtvielen en in mijn droom praatte ik tegen hen. Ik zei dat ze moedig moesten zijn, dat hun mama snel weer in orde zou zijn en naar hen toe zou komen.

Intussen was de ambulance er. De verpleger sprak vloeiend Engels en bleef tegen me praten. Hij verzamelde alle basisinformatie over mij. Soms moest hij me door elkaar schudden en zijn vragen meermaals herhalen omdat ik ze niet had geregistreerd. Op een bepaald punt geloof ik dat ook hij dacht dat ik het niet zou halen. Ik zei hem: 'Laat me niet in slaap vallen.' Elke keer dat mijn ogen dichtvielen, riep hij: 'Mevrouw, word wakker! We zijn er bijna!'

Toen we in het Sint-Augustinusziekenhuis in Antwerpen kwamen, werd ik naar een kamer gebracht waar een heel team dokters en verpleegkundigen klaarstond. Dat gaf me vertrouwen. Ik besefte dat het cruciaal was om hun juiste informatie te geven. Ik zei dat mijn benen pijn deden en erg zwaar aanvoelden. Ik droeg mijn diamanten armbanden en de dokter vroeg of ik die wilde uitdoen. Mijn handen waren intussen helemaal opgezwollen en de bovenkant leek verrot, maar ik besefte dat niet en trok mijn armbanden over de kapotte huid heen. Dat was het moment waarop ik voor het eerst een immense pijn voelde: de huid van mijn handen was volledig losgekomen. Ik klemde mijn tanden op elkaar en mijn ogen rolden weg.

De dokter zei: 'Laat je ringen maar zitten, we knippen ze wel los.' Hij was zich niet bewust geweest van de gevolgen toen hij me vroeg om mijn armbanden uit te doen. (Ze waren er in het ziekenhuis van uitgegaan dat ik een donkere huidskleur had en beseften pas achteraf dat die donkere huid gewoon verbrand was.)

Ze wilden weten of ik in België iemand kende die me kon komen opzoeken. Ik gaf hun het nummer van mijn man Rupesh. Ik legde uit dat ik voor Jet Airways werkte, maar dat ik niet wist wie naar het ziekenhuis zou kunnen komen. Toen dacht ik plotseling aan mijn Brusselse vriend Shabir: die zou zeker komen als ik het hem vroeg.

De verpleger, Marc Hermans, sneed mijn kleren kapot en zei dat ze de rest zouden verwijderen in de operatiezaal. Hij troostte me zachtjes: 'Maak je geen zorgen, binnenkort komt alles weer goed.' Ik voelde me hersendood en reageerde op niets. Ze vertelden me dat ze een CT-scan van mijn lichaam gingen maken en dat het een paar minuten zou duren. De pijn was nauwelijks te verdragen. Vervolgens namen ze me mee naar de operatiezaal. Ik vroeg hun nogmaals om alsjeblieft eerst naar mijn familie te bellen. De verpleger verzekerde me dat hij dat zou doen. Daarna plaatste hij een masker op mijn gezicht en binnen een paar seconden was ik in een andere wereld.

‘De avond voordien aten we samen met mijn vriend Shabir (links) kebabs en genoten we van verse wafels met slagroom, chocolade en aardbeien.’

KINDERSTEMMEN

Toen Shabir 's avonds laat bij het ziekenhuis vroeg of hier slachtoffers van de aanslag werden verzorgd, zei de receptioniste: 'Jij moet Shabir zijn, Nidhi's broer.' Hij was verrast dat ze zijn naam kende, maar ze legde uit dat ik had gezegd dat hij me zeker zou komen opzoeken. Ze vertelde dat ik bij bewustzijn, alert en erg responsief was geweest toen ik werd binnengebracht. Haar uitleg gaf Shabir het idee dat mijn toestand prima was en dat hij me nog dezelfde dag mee naar huis zou kunnen nemen.

Toen Shabir me zag, begon hij te trillen. Hij vroeg zich af hoe hij mijn familie moest inlichten over mijn ware toestand. De dokters hadden me in een kunstmatige coma gebracht, maar aangezien mijn toestand elke seconde veranderde, konden ze niet veel voorspellingen doen. Ze wisten ook niet hoelang ik in coma zou worden gehouden. Shabir vroeg of het lang zou duren voor ik weer helemaal de oude was. De dokter antwoordde dat het veel tijd zou kosten, makkelijk één of twee jaar, maar dat ik al bij al veel geluk had gehad dat mijn vitale organen nog goed functioneerden.

Shabir vroeg toestemming om mijn kamer binnen te komen en vertelde achteraf dat alleen mijn oogleden zichtbaar waren, de rest van mijn lichaam was volledig ingezwachteld. Hij nam een foto van me, maar had de moed niet om hem naar mijn familie te sturen.

Rond 22.40 uur Indiase tijd belde Shabir naar mijn man Rupesh. Hij zei: 'Ze heeft hun jouw naam, mijn naam en haar geboortedatum gegeven. Dat is de enige reden waardoor we weten dat het om Nidhi gaat, want voor de rest zou je haar niet herkennen. Ze is volledig ingepakt in verbanden, alleen haar oogleden zijn zichtbaar. De dokters zeggen dat ze stabiel is, maar Rupesh, kom alsjeblieft onmiddellijk hierheen.'

Een week later was mijn koorts nog niet gedaald en waren de infectiewaarden gestegen. Rupesh maakte zich sowieso al zorgen, want de artsen hadden hem gezegd dat ze me deze namiddag uit de kunstmatige coma zouden halen. Ze zouden de sedatie stopzetten en kijken hoe ik daarop reageerde. Ze hadden tegen hem gezegd: 'We willen jou in de kamer, naast haar, en we willen dat haar familie tegen haar praat. Breng hen op de hoogte, ook je kinderen.'

Rupesh vroeg de kinderen om te blijven praten, ook als ik niet zou antwoorden. 'Jullie stem wordt afgespeeld in de kamer door een luidspreker. Mama zal niet kunnen antwoorden, want er zit een strak verband om haar kaak. Maar we willen dat ze jullie stem hoort. Het is iets wat de dokters vandaag willen proberen om mama te wekken uit haar diepe slaap.'

De dokters vroegen Rupesh om speciale antibacteriële kleding aan te trekken. Het was de eerste keer dat hij mijn kamer binnen mocht. Behalve mijn oogleden zag hij niets. Hij raakte me niet aan omdat hij niet wist waar hij me kón aanraken, aangezien ik volledig in verbanden gewikkeld was. Later vertelde hij me: 'Ik moest me beheersen. Ze vroegen me om te praten, maar het enige wat ik wilde doen, was je knuffelen.'

De dokters maanden hem aan iets te zeggen. Hij zei dat hij tegen me bleef praten, met mijn omzwachtelde hand in de zijne, maar dat zijn stem begon te trillen. Hij stopte met praten en zag dat de dokters mijn hoofd wat bewogen, mijn naam zeiden en op mijn wang tikten, maar er kwam geen reactie. Mijn mama, mijn broer, mijn zussen en al de anderen spraken tegen me, maar ik reageerde nog steeds niet. Rupesh zei: 'Ik kon me niet langer beheersen en huilde, maar de dokters zeiden dat het normaal was en dat het een poosje zou duren voor je een teken van leven gaf.'

Toen vroegen de dokters om mijn kinderen iets tegen me te laten zeggen. Vardaan was als eerste aan de beurt. 'Mama, het gaat heel goed op school. Ik heb mijn best gedaan voor mijn tests, dus maak je geen zorgen. Ik weet dat je snel weer beter wordt. Papa is bij jou, en wij wachten hier tot je terugkomt.' Ik reageerde nog steeds niet.

Uiteindelijk kwam Vriddhi aan de beurt. Ze zei: 'Dag mama! Hoe gaat het met je? Met ons gaat het goed. Weet je, ik eet elke dag mijn brooddoos leeg. We hebben nog geen enkele dag school gemist. Zie je hoe flink ik ben? Ik mis je kookkunsten, mama. En al mijn vriendinnen missen je pasta. Ik moet binnenkort naar een feestje, maar wie zal zorgen voor mijn kostuum en me klaarmaken? Ik doe mijn best in het badminton en ik beloof je dat ik een gouden medaille zal halen. Kom naar huis. Ik hou van je, mijn tijgerin.' Vriddhi zweeg even, maar mijn man zag een beetje beweging in mijn ogen, dus hij deed teken dat Vriddhi moest blijven spreken. 'Mama, weet je dat ik voor mijn broer zorg nu jij er niet bent? Vergeet niet om wafels en chocolade mee te brengen, want alles is op. Ik zal je komen halen op de luchthaven.' Er werd haar gevraagd om te blijven praten, dus ze begon me een update te geven van de enige tv-serie waar ik naar keek, Parvarish. Later vertelde Rupesh me dat mijn oogleden wat bewogen en dat de vingers van mijn rechterhand trilden.

Toen begon mijn hele lichaam te schokken en mijn hartslag ging alle kanten uit. De dokters zeiden meteen: 'Hou op!' en ze bonden mijn handen en voeten vast. Rupesh bleef maar herhalen: 'Liefje, maak je geen zorgen. Ik ben er. De dokters zeggen dat alles oké is. Er is niks aan de hand. Rustig... Rustig...'

Maar mijn lichaam bleef schokken. De dokters zeiden tegen Rupesh dat mijn lichaam hier nog niet klaar voor was en dat ze het risico niet wilden nemen. Ik was te moe en ze zouden het op een andere dag opnieuw proberen. Ze gaven me opnieuw een sedatief. Toch was Rupesh opgelucht: het feit dat ik kon horen, bewees dat mijn brein werkte, en het feit dat mijn lichaam zo had geschokt, bewees dat ik niet verlamd was.

‘De eerste keer dat mijn man bij mij mocht komen, zag hij enkel mijn oogleden. Hij raakte me niet aan omdat hij niet wist waar hij me kón aanraken.’

ONHERKENBAAR

Nog eens twee weken later, op 13 april, ging het eindelijk de goede kant op. De dag voordien hadden de dokters de hoeveelheid van het sedatief dat ze me toedienden verminderd, en vandaag zouden ze het volledig stopzetten. Toen mijn familie vanochtend aankwam in het ziekenhuis, kregen ze het goede nieuws te horen: 'We zullen jullie een seintje geven als ze haar ogen opent.' Ze wachtten vol spanning in de bezoekersruimte, benieuwd wanneer ik eindelijk zou ontwaken.

Dat gebeurde in de namiddag. Ik opende mijn ogen en ze vroegen aan Rupesh om binnen te komen in mijn kamer. Hij had mijn gezicht tot dusver nooit gezien zonder alle verbanden, en nu zat er ineens een oud vrouwtje op het bed, voorovergebogen, bijna levenloos, met kort grijs haar, mager en zwaar verbrand. Hij werd bang en liep de kamer uit.

'Ik kom mijn vrouw Nidhi bezoeken,' zei hij tegen de verpleegster op de gang. 'Waar is ze?' 'Dat ís je vrouw,' antwoordde ze rustig. Rupesh bleef een paar minuten staan om al zijn moed te verzamelen en de waarheid onder ogen te zien. Hij wilde sterk blijven voor mij en alle vragen die ik had beantwoorden. Hij kwam dichterbij, maar ik was zwak en kon nauwelijks om me heen kijken. 'Ik hou van je,' zei hij, en hij gaf me een kus op mijn voorhoofd en legde zijn hand op mijn hoofd - de enige plek waar dat kon. Maar ik reageerde niet.

Ik kon mijn ogen nauwelijks bewegen. Rupesh nam mijn hand in de zijne en begon tegen me te praten. 'Liefje, alles is oké nu. Hoe voel je je? Ik ben het, je man. Waarom zeg je niets...?' Hij praatte over de kinderen en zei hoe hard ze me misten. Maar nog steeds reageerde ik niet. Het leek alsof ik hem niet kende of hem niet kon horen. Ik keek hem niet eens aan. Hij liep mijn kamer uit om met de dokters te praten.

Eén van hen zei: 'We hebben je al uitgelegd dat het een paar dagen kan duren voor ze zich dingen uit het verleden herinnert. Het is mogelijk dat ze praat over de dingen die ze heeft gezien in haar dromen tijdens de kunstmatige coma. Voor haar was dat al die tijd de realiteit.' Iedereen was bezorgd en vroeg zich af of ik me mijn verleden zou herinneren. Hierna mocht niemand nog mijn kamer binnen.

In de Punjabi-kalender is 13 april Baisakhi, de dag waarop het nieuwe jaar wordt gevierd. Voortaan zou deze dag in mijn familie ook bekendstaan als de dag waarop ik werd herboren.

Nidhi Chaphekar – Herboren, uit bij Lannoo

© Humo