Direct naar artikelinhoud
InterviewBoeken

Herman Brusselmans: ‘Mensen afzeiken, ik doe dat gewoon graag’

Herman Brusselmans: ‘Te veel mensen knappen af op mijn boeken. Maar wat moet ik doen? In plaats van tien nog maar vijf kutten laten figureren? Ik schrijf wat ik schrijf.’Beeld Joris Casaer

Had Herman Brusselmans (62) nog iets toe te voegen aan zijn imposante oeuvre? Jazeker: het volgende week te verschijnen Vertrouw mij, ik kom uit de veehandel. Dat is - tot spijt van sommigen - alwéér geen ernstige roman geworden. ‘Het recht op bullshitten zal ik mij nooit laten ontzeggen.’

Herman Brusselmans ontvangt me in zijn Gentse loft en dat heeft een prettig neveneffect: ik krijg er zijn ravissante vriendin Lena gratis bij. “Herman staat altijd aan”, zegt ze wanneer ik Brusselmans vraag of hij er een beetje zin in heeft. Het zal niet haar laatste interventie zijn. Bijna drie uur lang speelt ze met verve de rol van collega-interviewer: ze vraagt door, kietelt, zalft en stookt precies waar nodig. “Lena kan nogal aanwezig zijn”, zegt Brusselmans op het einde van ons gesprek. “Iedereen denkt dat dat komt omdat ze een Amsterdamse is. Maar het zit gewoon in haar karakter. Er zijn in Amsterdam ook mensen die zwijgen, weet je wel.” (lacht)  

BIO * geboren in Hamme op 9 oktober 1957 * schrijver, columnist, tv-figuur, voetbalanalist * studeerde Germanistiek aan de UGent * debuteerde in 1982 met de verhalenbundel Het zinneloze zeilen * brak in 1985 door met De man die werk vond * brengt volgende week Vertrouw mij, ik kom uit de veehandel uit: zijn 81ste boek * woont in Gent, samen met Lena (30)

De aanleiding voor onze tijdelijke ménage à trois is Vertrouw mij, ik kom uit de veehandel: de drukpersverse roman van Brusselmans. Daarin ontdubbelt de schrijver zich in een speurder die de politie helpt bij het oplossen van de brutale moord op een 62-jarige vrouw. Als hij het tenminste niet te druk heeft met het zoeken van vinyplaten van Uriah Heep, het ophalen van herinneringen aan zijn eerste beuling met appelspijs of het haten van mannen op bakfietsen waarvan zowel het voor- als het achterlicht reglementair in orde is.

De realiteit zet het in de nieuwe Brusselmans weer op een stevig derailleren, maar er valt ook voor liefhebbers van meer conventionele literaire schoonheid lekkers te rapen. ‘Lena, die oneindige lieverd die op zolen van pluimen uit de hemel is ontsnapt’, noteert de schrijver op pagina 219. Wat duizend achterwaarts in de poes genaaide romanpersonages ook mogen beweren: Brusselmans blijft een stilist pur sang.

Vertrouw mij, ik kom uit de veehandel is zijn 81ste boek. Ik vraag of uitgeverij Prometheus over een nieuw boek van hem nog iets anders te melden heeft dan ‘Hij heeft er weer eentje klaar, mensen’.

“Niet echt, nee. En dat is al jaren zo. De verkoop van mijn boeken is sinds 2000 stelselmatig achteruit gegaan. Veel van mijn lezers hebben op een bepaald moment afgehaakt. En ik kan hen dat niet eens kwalijk nemen: ik ben zelf ook al artiesten beu geraakt. Jarenlang heb ik alles van Nick Cave gekocht. Tot ik hem – ongeveer ten tijde van zijn Murder Ballads (1996) – niet meer kon horen of zien. Sommige mensen hebben dat dus ook met mij. ‘Laat je haar eens knippen’, wordt mij soms aangeraden. ‘Ga op Facebook en Instagram.’ Maar daar heb ik helemaal geen zin in.

“Het laatste boek waarvan ik veel exemplaren heb verkocht, is Zeik. Dat werd destijds aangekondigd als een mijlpaal in mijn oeuvre: ‘Brusselmans heeft een thriller geschreven!’ Van de eerste Zeik – het was een trilogie – zijn er tien drukken gepubliceerd. Maar van het tweede deel amper twee en van het derde nog maar één. Op basis van de promotiecampagne dachten de mensen dat ik een Stephen King-achtige thriller had geschreven. Maar Zeik was natuurlijk een parodie op een thriller. Na deel één zeiden veel lezers: ‘Al die zever, dat hij er iemand anders mee lastigvalt’. (lacht)

“Het is wat het is. Ik heb sellers geschreven, maar geen bestsellers. Er zijn gewoon té veel mensen die afknappen op mijn boeken: ze zijn zogezegd te bruut, er komen te veel kutten en lullen in voor, je kent het riedeltje. Maar wat moet ik daaraan doen? In plaats van tien nog maar vijf kutten in mijn boeken laten figureren? Daar hou ik me niet mee bezig. Ik schrijf wat ik schrijf.”

‘Vroeger was hij beter’, luidt een populaire opinie over jou. Dat kan een vorm van cultureel snobisme zijn – als in: ‘Ik las Brusselmans al toen Madonna haar kleren nog aanhield’ – maar misschien schuilt er wel een grond van waarheid in: veel kunstenaars maken hun beste werk in het begin van hun carrière.

Herman Brusselmans: “Ze maken het zelden na hun 60ste, dat klopt. Maar toch ben ik het er niet mee eens dat mijn eerste boeken beter zijn dan mijn laatste. Sommige mensen zeggen mij: ‘Als je met één boek zal overleven, is het met De man die werk vond’. Nu is dat ontegensprekelijk een leuk boekje, maar mijn recente romans zijn stukken beter.”

Vertrouw mij, ik kom uit de veehandel is schrijftechnisch wellicht sterker dan Het zinneloze zeilen, je debuut. Maar wat Het zinneloze zeilen zo goed maakte, is dat er in 1982 nog nooit zo’n boek geschreven was: het was een literaire uppercut, volstrekt nieuw van inhoud en stijl.

Lena: “Het zinneloze zeilen is nochtans een rommeltje, hoor. Ik betwijfel of het vandaag nog uitgegeven zou worden.”

Brusselmans: “Het was ook in 1982 al moeilijk om het uitgegeven te krijgen. Maar Het zinneloze zeilen viel wél op: het was het literaire equivalent van wat Kamagurka deed. In de jaren tachtig waren de oude helden van de Vlaamse literatuur – denk aan Louis-Paul Boon en Hugo Claus – al flink aan het wegdeemsteren. En plots schreef Tom Lanoye Het circus van de slechte smaak en ik Het zinneloze zeilen. ‘Eindelijk gebeurt er weer eens iets in de Vlaamse letteren’, zei iedereen. Al werd er over Tom en mij beweerd dat we eendagsvliegen waren. We zijn de langst levende eendagsvliegen aller tijden geworden.” (lacht)

'Tom Lanoye en ik zijn de langst levende eendagsvliegen aller tijden geworden.'Beeld Joris Casaer

Het zinneloze zeilen en De man die werk vond waren punkboeken: ze counterden de maatschappelijke vrieskou van de jaren tachtig met welgekomen absurdisme. In Vertrouw mij, ik kom uit de veehandel krijgt de tijdgeest een minder prominente plaats. De wereld beleeft momenteel een vijfde feministische golf en wat zegt het romanpersonage Herman Brusselmans? ‘Ik lees geen romans van vrouwen, er komt een walm uit die ons eraan herinnert dat vrouwen beter zijn in het poetsen van wc-potten dan in schrijven.’

Ik weet dat overdrijving een stijlfiguur is, maar toch: vrees je niet dat jij na Jef Geeraerts de volgende schrijver zal zijn wiens boeken verketterd zullen worden?

“Natuurlijk. Maar juist daarom blijf ik halsstarrig met onderwerpen als feminisme en racisme lachen. De gevoeligheid over die thema’s maakt mijn grappen erover nóg leuker. Het recht op bullshitten is in mijn ogen absoluut. Dat zal ik mij nooit laten ontzeggen. Drie jaar geleden had mijn uitgeverij problemen met de titel Guggenheimer koopt een neger. En toch heb ik het woord ‘neger’ niet geschrapt. In een humoristische context moet je het n-woord nog altijd kunnen gebruiken, vind ik. Maar natuurlijk zal ik nooit tegen een zwarte zeggen: ‘Jij vuile neger’. Want dan is neger een scheldwoord.”

Lena: “Is het alleen dán een scheldwoord?”

Brusselmans: “Misschien niet, maar het is in ieder geval duidelijk dat ik het woord ‘neger’ in mijn boeken niet gebruik om te kwetsen. Waarom ik het dan toch gebruik? Ja, waarom? Ik schmier nu eenmaal graag. Ik heb ooit nog literaire recensies geschreven voor De Morgen. De namen van de schrijvers die ik beoordeelde, liet ik altijd voorafgaan door de afkorting ‘dhr’. En dat deed ik ook bij vrouwelijke schrijvers: ‘dhr. Kristien Hemmerechts’. Een grapje, natuurlijk, meer niet, maar Kristien Hemmerechts was behoorlijk pissed: ‘Ik bén geen heer, Herman, ik ben een vrouw.’ (lacht) Dat ze zo kribbig reageerde, amuseerde mij. Ik voelde mij dan als een kind dat net ergens belleketrek had gedaan. Mensen afzeiken, ik doe dat gewoon graag. Tegenwoordig hou ik me zelfs nog minder in dan vroeger. We leven in een hypersensitieve tijd. Er moet toch íémand wat gaten prikken in die verstikkende maatschappelijke sérieux?”

Ben jij iemand die zich fluitend of knarsetandend aanpast aan maatschappelijke nieuwigheden? Begrijp je bijvoorbeeld dat mensen die zich noch een man, noch een vrouw voelen graag hun eigen, genderneutrale voornaamwoorden willen?

“Simon(e) van Saarloos (Nederlands auteur, red.) schrijft de ‘e’ in haar voornaam tussen haakjes. Omdat ze zogezegd geen geslacht heeft. Dat staat mij toch wat tegen. Net zoals ik er niet bij kan dat Marieke Lucas Rijneveld, die ooit tafeldame was bij De wereld draait door, per se tafelpersoon genoemd wilde worden. Dat is allemaal van zo’n ernst. Wat bereik je daar nu mee?”

Lena: “Van Saarloos en Rijneveld doorbreken misschien wel de ernst. De ernst waarmee de maatschappij hen in één genderhokje probeert te stoppen.”

Plus: het is toch logisch dat je naar woorden zoekt die je identiteit vatten? Ik zou ook niet juichen, mocht er voortdurend met ‘zij’ en ‘haar’ naar mij gerefereerd worden.

(na een stilte) “Oké. Misschien ben ik te behoudend. Misschien doe ik te weinig moeite om te begrijpen wat er in deze tijd leeft. Maar dat zal me toch niet beletten om met al die genderissues te lachen wanneer ik daar zin in heb.

(denkt na) “Kijk, natúúrlijk ben ik begaan met de feministische zaak. En natúúrlijk sta ik achter de Black Lives Matter-beweging. Maar dat wil nog niet zeggen dat ik er hoogdravende columns over moet schrijven. Heleen Debruyne schrijft in Humo elke week een als column vermomd feministisch statement. Ze komt voor de juiste dingen op, en ze kan schrijven, maar haar column voelt toch geforceerd aan. Ze is nog niet zo lang geleden mama geworden. Dus wat schrijft ze in een van haar recente stukken? Dat de opvoedkundige taken netjes verdeeld moeten worden tussen mama en papa. Dat is me te voorspelbaar.

“Ik vind Delphine Lecompte een veel avontuurlijker columniste. Je weet op voorhand nooit waarover ze het zal hebben. De ene week schrijft ze dat ze een lelijke kalle is die niet aan de bak komt, de andere week dat ze er geweldig uitziet en dat alle mannen achter haar gat zitten. Met Delphine Lecompte kan ik lachen.”

Hoe kijk je naar de heisa rond Gangreen 1 van Jef Geeraerts? Is dat boek terecht uit de canon geschrapt of niet?

Turks fruit van Jan Wolkers staat ondertussen ook al ter discussie: ‘Moeten we dat boek niet veroordelen, het is toch seksistisch?’ Maar wat we vandaag seksistisch noemen, vonden we in 1969 nog heel normaal. Als we de canon, die nota bene begint in het jaar 1170, moeten aanpassen aan de denkbeelden van 2020, zullen er nog maar weinig boeken van vroeger in blijven staan. Terwijl zo’n lijst juist bestaat om referentiewerken uit het verleden te eren. Dus nee, ik had Gangreen 1 niet uit de canon geflikkerd.”

'Ik amuseer mij in de bezemkast, terwijl de serieuze schrijvers discussiëren in de woonkamer, onder het genot van een glas cognac.'Beeld Joris Casaer

En dan doe ik wat een literaire jury al veel langer had moeten doen: ik overhandig Herman Brusselmans een oeuvreprijs. Een denkbeeldige weliswaar, maar toch een welgemeende. ‘De jonge Herman Brusselmans gaf de literatuur een schop onder haar uitgezakte kont’, staat er in mijn juryrapport. ‘Hij deed minstens twee generaties aspirant-schrijvers beseffen dat een boek niet per se vol harkerige maatschappijkritiek moet staan. Hij schrijft zinnen die meer gevoel voor ritme hebben dan de twerkende poeperd van Rihanna. Hij heeft vrouwen lief met woorden die het verdienen om op de benen van Gal Gadot getatoeëerd te worden. En hij herinnert ons eraan dat de toestand altijd hopeloos maar zelden ernstig is.’

Brusselmans neemt de complimenten glimlachend in ontvangst. Wanneer ik hem wat later vraag welke plaats hij in de Nederlandse letteren voor zichzelf opeist, moet hij niet lang nadenken. “De Nederlandse literatuur is een huis met veel kamers”, zegt hij. “Ik amuseer mij in de bezemkast, terwijl de serieuze schrijvers discussiëren in de woonkamer, onder het genot van een glas cognac.”

In je nieuwe boek schrijf je: ‘Diep in mij schuilt de dichter der dichters, nooit om een strofe verlegen, en altijd een kwatrijn in het brein, en zo niet, dan heffen we de kroezen, slaan we de gillende boerinnen op hun blozende achterwerk, en geven we de gelegenheid aan de nar om de koning naar de hel te schimpen.’ Zie je jezelf als de nar van de Nederlandse letteren?

“Je kunt niet in de jury van De slimste mens ter wereld zitten en tegelijk verwachten dat de mensen je beschouwen als een schrijvende filosoof die de wereld eens zal verklaren. Ik ben dus tot op zekere hoogte een nar, ja.”

En wie is dan de koning die beschimpt moet worden? De literatuur?

“Alles en iedereen. De ernst, vooral. Over Hij schreef te weinig boeken, mijn klepper van 800 bladzijden, zeiden sommige mensen: ‘Haal alle zever eruit en je hebt een prachtig liefdesverhaal van 200 pagina’s.’ Maar zo werkt dat niet bij mij. Alleen maar een liefdesverhaal schrijven, dat wil ik niet. Ernst moet in mijn boeken altijd gechaperonneerd worden door scherts.

“‘Wanneer ga je nu eens een serieuze roman schrijven over je jeugd?’, krijg ik ook vaak te horen. Maar waarom zou een roman over mijn jeugd in godsnaam een serieuze roman moeten zijn? Er zijn in mijn wonderjaren zoveel dwaze dingen gebeurd dat ik er alleen maar een komische roman over zou kunnen schrijven. (lacht) Er mogen nog duizend lezers, recensenten, koningen, keizers en admiraals zeggen dat ik een ernstig boek moet schrijven, ik heb er schijt aan. Ik doe wat ik doe.”

De pest is alleen dat grappige romans zelden als volwaardige literaire scheppingen worden gezien.

“Dat is waar. Van een grappig boek zullen nooit 100.000 exemplaren worden verkocht. De doorsneelezer denkt nog altijd: ‘Een grap? In een boek? Moet dat nu?’ Want een boek, dat hoort iets ernstigs te zijn. Ik heb ooit het manuscript gelezen van een roman van Patrick De Witte (de in 2013 overleden columnist (pdw), red.). Patrick was een blagueur: hij was voortdurend zever aan het verkopen en onnozel aan het doen. Maar zijn roman was – tegen mijn verwachtingen in – bloedserieus. Al na vijf pagina’s dacht ik: ‘Patrick, waar ben je gebleven? Je verzint in Humo elke week twintig goeie moppen. Waarom doe je dat dan niet in je roman?’ Maar wellicht heeft zelfs Patrick De Witte gedacht: ‘In Humo mag ik grappig zijn, maar als ik een boek schrijf, moet dat een ernstig werk zijn’. Het is een hardnekkig misverstand.”

Hoe bewaak je de grens tussen absurdisme en slapstick? Dat je literaire alter ego de Walen omschrijft als ‘seksueel aantrekkelijke individuen, met hun geinige, dicht bij elkaar staande ogen, hun verlepte borstkas en hun harige oren’, vind ik grappig. Maar dat hij een bordeel De Keurige Kietelaar doopt dan weer niet.

“In een van mijn Guggenheimer-boeken vraagt Guggenheimer aan een voorbijganger: ‘Het is groen en het houdt van Hitler. Wat is het?’ Antwoord: ‘Spinazi’. Over zulke grappen loop ik een tijdje te dubben: ‘Hoe flauw. Zou ik het schrappen of niet?’ Maar vaak denk ik: ‘Fuck it. Ik laat die grap erin.’ Ik heb slimme moppen altijd al afgewisseld met onnozele. Ook de dwaasheden maken integraal deel uit van mijn werk.”

De eentonige kritiek op je oeuvre luidt dat het te eentonig is. Is dat een opmerking die je begrijpt, betreurt, bestrijdt?

“Het laatste. Ik heb kindergedichten geschreven, studies, thrillers, toneelstukken, dikke boeken, dunne boeken, enzovoort. En toch zeggen mensen vaak: ‘Dat nieuwe boek van Brusselmans, dat zal wel meer van hetzelfde zijn, zeker?’ Dat vind ik jammer. Je moet toch al echt van slechte wil zijn om het verschil niet te zien tussen – ik noem maar wat – De Canadese muur en Bloed spuwen naar de hematoloog. Pluk om het even welke twee boeken uit mijn oeuvre en je zult moeten toegeven: dat zijn twee verschillende boeken.”

Lena: “Klopt. Maar het is wel logisch dat je in het begin van je carrière vooral met anderen wordt vergeleken en nadien alleen nog met jezelf.”

Brusselmans: “Natuurlijk. En op de keper beschouwd is iederéén een onetrickpony: als je iets goed kunt, kun je duizend andere dingen níét. Ik heb in ieder geval nooit gedacht: ik moet het als schrijver eens over een andere boeg gooien. Waarom zou ik ook? Álles is al eens gedaan. Ik las onlangs een bloemlezing uit de dagboeken van Hans Warren: die boeken zijn geschreven in de jaren 1940, maar bulken van de gore, excessieve homoporno. Jan Cremer, Jan Wolkers en Gerard Reve waren dus niet bepaald de eerste literaire pornografen.

“Net zoals ik niet de eerste was die absurdistische boeken schreef. Het wordt zelden opgemerkt, maar ik ben zwaar beïnvloed door Lang weekend van Walter van den Broeck: een compleet van de pot gerukte roman uit 1968. Het oeuvre van Walter wordt zwaar onderschat. Ik eis bij dezen een standbeeld voor hem.” (lacht)

Lena: “Ben je voor je debuteerde weleens zó onder de indruk geweest van een schrijver dat je dacht: ‘Ik begin er niet aan, dit niveau haal ik nooit?’”

'Ik wist van meet af aan: ik ben een schrijver. Zelfs nog voor ik het officieel was.'Beeld Joris Casaer

Brusselmans: “Nee. Ik wist van meet af aan: ik ben een schrijver. Zelfs nog voor ik het officieel was. Het hielp natuurlijk dat mijn eerste manuscript meteen aanvaard werd. Door In de Knipscheer, een kleine uitgeverij in Haarlem. Mocht Het zinneloze zeilen geweigerd zijn, had ik misschien wel onmiddellijk de handdoek in de ring gegooid.”

Je bent een notoir veellezer. Gebeurt het nog dat je compleet van je sokken wordt geblazen door een roman?

“Het overkwam mij een paar jaar geleden met De hemelse tafel van Donald Ray Pollock. Dat boek heeft mij echt een klop op mijn kop gegeven. Daartegenover staat dat ik soms boeken herlees die mij op mijn 18de enorm hebben aangegrepen, maar waarvan ik mij nu afvraag: ‘Waarom heeft mij dat destijds zo geraakt?’ Op je 62ste is het een stuk moeilijker om onder de indruk te zijn van een boek.”

Vertrouw mij, ik kom uit de veehandel was mijn eerste Brusselmans in jaren. Maar het was wel thuiskomen. Je roman herinnerde mij eraan dat ik de wereld en de mensen die erop rondlopen – mezelf inbegrepen – weer eens wat minder au sérieux moet nemen.

Lena: “Dat is een reminder die Herman zelf ook wel zou kunnen gebruiken.”

Brusselmans: “Misschien wel, ja. Lena is veel avontuurlijker dan ik. Zij vertolkt in het openbaar al eens een levend standbeeld. Of ze kruipt op een stuk straatmeubilair en begint zomaar iets te roepen naar voorbijgangers. Dat doe ik allemaal niet. Ik ben zelden ontspannen. Ik lijd te veel onder het leven.”

Lena: “Je kunt gewoon niet goed relativeren. Zelfs als wij een kleine ruzie hebben gehad, zit je drie uur lang zwijgend sigaretten te roken.”

Brusselmans: “Zo ben ik lang niet altijd.”

Lena: “Nee. Maar het is wel een van je bepalende karaktertrekken. Iets waarin je je onderscheidt van andere mensen.”

Brusselmans (tot mij): “Voor je hier was, zei Lena nog tegen mij: ‘Elke vrouw gaat bij jou weg’.”

Lena: “Dat zei ik níét.”

Brusselmans: “Dat zei je wél.”

Lena: “Jij zei tegen mij dat ik niet weet wat liefde is. In mijn verweer antwoordde ik: ‘Niemand is ooit bij mij weggegaan’.”

Brusselmans: “Ik kan natuurlijk niet ontkennen dat de vrouwen in mijn leven het tot nu toe allemaal zijn afgetrapt. En ik kan me ook wel inbeelden waarom: ik ben een lamzak. Kunstenaars – en zeker degenen met een voorliefde voor absurdisme – zijn zelden het zonnetje in huis. De humor in hun werk is vaak een tegenwicht tegen de existentiële somberte in hun hart.

“Er is een mooi, waargebeurd verhaal over een man die naar de psychiater gaat. Hij gaat op de sofa liggen en zegt: ‘Ik voel mij zo depressief, dokter, ik zie het niet meer zitten’. De psychiater antwoordt: ‘Je moet je wat vaker ontspannen. Weet je wat? De beroemde clown Grock is in de stad. Ga dáár eens naartoe. Grock zal je wel aan het lachen brengen.’ Waarop de man zegt: ‘Maar dokter, ik bén Grock’. (lacht) In dat verhaal herken ik mij. Wie mijn boeken leest, ziet mijn geestige kant. Wie met mij samenleeft, moet er ook mijn neerslachtige periodes bijnemen.”

Lena: “En toch gaat het vandaag wellicht een stuk beter met je dan vroeger, toen je nog angststoornissen had. Hoe heftig ik het leven met jou soms ook vind, ik ken je waarschijnlijk tijdens de beste periode van je leven.”

We moeten afronden. Het is kwart voor zes, de schrijver moet nog naar de darmdokter. Even laten controleren of de boosaardige poliepen die twee jaar geleden uit zijn ingewanden werden geranseld geen recidivistische plannen aan het maken zijn. ‘Als de poliepen in kwestie een hart voor literatuur hebben, hoeven we ons nergens zorgen over te maken’, denk ik. Maar ik zeg gewoon ‘Sterkte’ en verdwijn gemondmaskerd in de Gentse binnenstad.

Herman Brusselmans, Vertrouw mij, ik kom uit de veehandel, Prometheus, 256 blz, 21,99 euro. Verschijnt volgende week.