Direct naar artikelinhoud
HemelpostBrief

Marc Didden: ‘Robbe, je had het recht boos te zijn, omdat je een rebel was en een filmpionier’

Marc Didden: ‘Robbe, je had het recht boos te zijn, omdat je een rebel was en een filmpionier’
Beeld Tim Dirven/Penelope Deltour

In Hemelpost zeggen Bekende Vlamingen vaarwel tegen wie in 2020 is komen te gaan. Columnist en regisseur Marc Didden schrijft hier een brief aan filmregisseur Robbe De Hert, overleden op 24 augustus 2020.

Beste Robbe,

Is het niet wat warm daar in het vagevuur? Met die badhanddoek om je nek en die slobbertrui rond je lijf waarin je volgens mij geboren bent en ook de meeste van je levensdagen doorgebracht hebt. Weet dat ik je graag had. Vooral omdat je altijd wel op iets of ­iemand of vooral jezelf boos was en toch nog een vriendelijke mens bleef. Al was jij niet zo vriendelijk toen wij zo rond 1982 collega’s werden.

Dat vond jij aanvankelijk helemaal niets. Toen mijn eerste film een schrale toelage van de gevreesde Commissie had gekregen, ben jij persoonlijk je beklag gaan doen bij de voorzitter omdat hij een eind meegegaan was in het steunen van het debuut van dat onbeduidende ‘popjournalistje’. Ik wist van je protest, via een gemeenschappelijke vriend die je verteld had dat ik wel degelijk aan het Rijksinstituut voor Toneel en Cultuurspreidingstechnieken, zoals het huidige RITS toen heette, vier jaar regie gestudeerd had. Ik heb toen niet gereageerd omdat ik goed opgevoed ben en jou, zoals gezegd, graag had. Ik vond dat je het recht had boos te zijn omdat je een rebel was én een filmpionier, een autodidact én een dwarsligger, een melancholicus én een notoir warhoofd. Op dat laatste na zijn dat allemaal kwaliteiten. 

Ik had je ook zien ­acteren in Hugo Claus’ oorlogsfilm De vijanden en ik weet nog dat ik toen dacht: God, wat moet het wonderlijk zijn om met Claus aan een film te werken! Een gedachte die nog dikwijls in mij opkwam toen ik twintig jaar later zelf onder leiding van Heer Hugo betaald amateurtoneel mocht beoefenen in het kader van zijn kleine meesterwerk Het sacrament.

Als ik aan je terugdenk denk ik ook aan die keer dat we samen met Hugo en andere goede vrienden in een met minstens twee sterren bedeelde herberg, ergens op de taalgrens, warm eten en koele drank tot ons hadden genomen.

Achteraf gaf ik je een lift naar Antwerpen, omdat ik toen nog over een auto beschikte en jij natuurlijk niet, comme toujours. En ook omdat ik het goed vond eens anderhalf uur met je te praten terwijl we over de winterse wegen van de Vlaamse Ardennen naar de koekenstad reden. Ik luisterde vooral en hield de weg in de gaten. Jij werkte een monoloog af waarin je andermaal op ­iedereen boos was, vooral op hen die het verdomde plan hadden opgevat ook films te maken.

Of op hen die bij de tv werkten, of over films schreven. Je was ook weer boos op jezelf. Voor de hele reutemeteut. Voor de manier waarop je de zaken aanpakte en ze vaak mislukten omdat je altijd maar bleef vertrouwen op de boeven die in ons vak welig tierden.

Bij aankomst dronken we nog een koffie in het etablissement De Boerinnekes, waar toen nog geen zweem van hipheid hing. Je rommelde in een plastic zak en haalde daar toen een van je boeken uit. Je krabbelde er wat in en schoof het naar me toe. Je bedankte me voor de lift en trok de stad in.

Ik besloot nog wat te blijven en bestelde een tweede koffie. Terwijl ik die langzaam opdronk, zag ik welke opdracht je erin aangebracht had.

Het waren excuses. Voor alles wat jij me ooit aangedaan had. Voor niets dus. Helemaal niets.

(Hemelpost, naar een idee van HP/De Tijd)

Dat wij collega’s werden vond jij aanvankelijk helemaal niets.Beeld Penelope Deltour