Dichter Mustafa Kör: ‘In mijn hoofd ben ik een en al gratie en sierlijkheid’

Mustafa Kör: 'In elk van ons zit een briesende kolos.' © FOTO CARMEN DE VOS

‘In de kerker van mijn ziel schuilt er nog altijd een vrolijk jongetje’, zegt Mustafa Kör. ‘Alleen heeft dat jongetje al veel schaafwonden opgelopen.’ Hoe zwart de dichter de dingen soms ook ziet, hij kijkt nog altijd met verwondering naar zijn zonen, zijn dansende vrouw en de groene specht in zijn tuin.

Elke week vraagt Knack aan ondernemende mensen hoe ze lijf en psyche in balans houden.

‘Ik wil de mensen wat gratie brengen’, zegt Mustafa Kör wanneer ons gesprek op zijn dichterschap komt. ‘Ze even laten vergeten dat het leven kommer en kwel is.’

Terwijl hij het zegt, verdeelt het zonlicht Körs gezicht in twee gelijke helften. Links het licht, rechts de schaduw. ‘ I have a dark side‘, lacht Kör. ‘Het past bij wie ik ben, een vat vol tegenstellingen.’

Mustafa Kör ziet zichzelf als iemand met vele levens. In zijn eerste leven was hij een lammetje, een naïef jongetje dat ervan droomde ooit bij AC Milan te spelen. Dat jongetje stierf toen zijn broer Ilyas in 1994 zelfmoord pleegde. Als vanzelf nam Mustafa de broodjeszaak van Ilyas over en vond hij troost in vrienden en familie. Met zijn leren jasje kon hij de wereld aan. Tot hij op de Duivelsberg in Opgrimbie in slaap viel achter het stuur en hij samen met zijn auto over de kop ging. Sinds die nazomerse zondag in 1998 zit Kör in een rolstoel. Zijn derde leven, een leven als dichter en schrijver, als man van taal, van introspectie en reflectie, is in volle bloei: na De lammeren (2007) en Ben jij de liefde (2016) heeft hij stilaan nieuw werk klaar. ‘Ik ben aan een dichtbundel bezig’, zegt hij. ‘Als ik de komende tijd goed weet te benutten, zou die tegen de zomer zeker klaar moeten zijn. En het verlangen is er nog altijd om een mooie, contemporaine roman te schrijven die vijftig jaar Vlaamse geschiedenis weergeeft, over het mijnwerkersverleden van deze streek, gezien vanuit het perspectief van een aantal jonge multiculturele gastjes die in de jaren tachtig, negentig opgroeien in de schaduw van de mijnschachten.’

Ik ben mijn eigen nemesis.

Zo te horen was 2020 voor Kör, zoon van een Turkse mijnwerker, een vruchtbaar jaar. Hij schreef meer dan de jaren ervoor, en ondanks de verdamping van het culturele leven werden veel van zijn teksten gepubliceerd. ‘Op professioneel vlak heeft corona me veel positiefs gebracht’, zegt hij.

Was het ook voor uw lichaam en uw geest een goede tijd?

Mustafa Kör: Voor mijn geest wel. Er was meer tijd, meer rust. Ik wil niet te veel als een geitenwollen sok klinken, maar het leek me al langer duidelijk dat we boven ons natuurlijk tempo aan het leven waren. We vlamden met tweehonderd per uur vooruit, zonder stil te staan bij de gevolgen voor het klimaat, voor onszelf en voor onze geest. We waren zo gestresseerd, zo gejaagd, we liepen van de ene drink naar de andere meeting, het stopte nooit. We zagen ook geen horizon meer, letterlijk vaak: we leven in zo’n geürbaniseerde samenleving, vol elektriciteit, lawaai, prikkels en gebouwen, dat doet iets met ons als soort. De natuur heeft ons een signaal gegeven: we moeten met zijn allen nadenken over hoe we de maatschappij voortaan willen vormgeven, zonder onszelf zot of ziek te maken.

Bent u zelf ook trager gaan leven?

Kör: Ik ben nog trager dan vroeger geworden. Nog een klein beetje trager en ik ben gewoon een luiaard. (lacht) Mijn vrouw zegt al jaren dat ze me niet snapt. ‘Je komt soms dagen je kamer niet uit’, zegt ze. ‘Dat jij dat kunt! Ik zou gek worden, je moet toch af en toe eens iemand zien?’ Nu, ik ben een heel sociaal wezen, vergis je niet. Ik ben empathisch, maar soms te: ik kan dagen niet goed zijn als ik zie hoe de mens omgaat met zijn medemens, of met de dieren rondom hem. Ik lijd mee met de dieren, ik ben er letterlijk ziek van. Daarom: ik kan zonder problemen weken, maanden geen andere mensen zien en mijn dagen hier alleen slijten, met enkel mijn vrouw en mijn twee kinderen in de buurt.

Hebt u meer empathie voor dieren dan voor mensen?

Kör: Zo scherp zou ik het niet stellen, maar ik heb het wel enorm voor dieren, ja. Ze reageren instinctief, terwijl wij mensen vaak alleen maar denken aan ‘krijgen, hebben, willen’. We zijn onze instincten uit het oog verloren, of het nu gaat om honger of om verliefdheid. Praat met een kind en je krijgt alleen maar ontroerende, ontwapenende, instinctieve antwoorden. Maar vanaf ons zesde, zevende levensjaar nemen we het gedrag van onze ouders over en verliezen we onze spontaniteit. Voor je het weet, ben je alleen bezig met shoppen en consumeren, en word je ongelukkig als dat even niet kan.

U bent een vogelliefhebber. Met welke vogel vereenzelvigt u zich het meest?

Kör: Er zijn zo veel prachtige vogels, ik zou ze tekortdoen als ik er een zou kiezen. Neem nu de paradijsvogel: onwaarschijnlijk wat een pracht die tentoonspreidt om tien seconden de aandacht van een vrouwtje te vangen. En soms zit ik hier thuis een hele voormiddag te kijken naar een groene specht in onze tuin. Wat een beest! Hij heeft iets aristocratisch, met zijn strenge blik en zijn rode kam. Ik kijk wat hij eet en hoe laat hij arriveert, en dat noteer ik allemaal in een boekje. Vogels hebben altijd tot mijn verbeelding gesproken, vanwege de vluchten die ze kunnen maken, het hemelse ook. Ik waan me zo in vroegere tijden als ik naar kleurrijke vogels kijk: bij een ara zie ik meteen een jungle voor me, ik zit onmiddellijk in een achttiende-eeuwse ontdekkingsreis. Het klinkt cliché, ik weet het, maar ik denk dat ik in de foute eeuw geboren ben.

U voelt zich niet thuis in deze tijd?

Kör: Toch wel, zo erg is het niet. Niemand zit te wachten op een nostalgische dichter die aan de zijlijn zit te roepen dat het vroeger allemaal beter was. Als je denkt dat je het beter kunt, stroop je mouwen op en laat het zien: dat is mijn motto. Maar ik stel me wel vragen bij de gang van zaken, bij de waan van de dag waarbij iedereen zich laat ringeloren door multinationals die ons voorschrijven welke yoghurt we moeten eten om een gezonde darmflora te hebben. Ze bemoeien zich nu zelfs al met onze kak. (lacht) Maar ik zie ook veel goede dingen, en dat moet wel. Wil je in dit leven, waarin je vijftig, zestig jaar op de wereld rondloopt – peanuts, nog geen druppel in de oceaan – enigszins gelukkig zijn, dan moet je roeien met de riemen die je gekregen hebt. En dan moet je niet de hele tijd op de beerputten focussen. Life is what it is: je stinkt, je loopt krom, maar van tijd tot tijd overvalt je een glinstering, een brokje magie. De kunst is om die magie te zien, om er erkentelijk voor te zijn.

Ondanks alle ellende slaagt u erin om de magie te blijven zien?

Kör: Ik heb mijn duistere kant, wees gerust. Maar in mijn kern, in de kerker van mijn ziel schuilt er wel nog altijd een vrolijk jongetje. Alleen heeft dat jongetje al veel schaafwonden opgelopen. Het leven heeft het jongetje niet gespaard en dus denkt het jongetje weleens ‘ik wil niet meer’. Maar kijk: de zon schijnt, ik heb een geweldige vrouw en mijn twee pagadders zijn vrolijke fransen die me elke dag wonderbaarlijke dingen laten meemaken. Eergisteren zei de kleinste, hij is drie jaar, dat hij een roze pyjama wilde. Waarop ik antwoordde, met mijn archetypisch mannelijke denken: ‘Neem toch een stoerdere kleur.’ Heel vreemd waarom ik dat zo ineens zei, want wie geeft er nu om roze? ‘Oké papa’, zei hij. ‘Dan wil ik donkerroze!’ (lacht) De manier waarop hij het zei was voor mij pure magie. Ik kan nog zo veel leren van mijn kinderen.

De lockdown is goed geweest voor uw geest, zei u daarnet. En voor uw lichaam?

Kör: Helemaal niet. Mijn actieradius is nog verder verkleind. Ik trek er al maanden niet meer opuit, behalve voor een kleine wandeling met mijn gezin af en toe, na het avondeten. De kine komt op huisbezoek, mijn vrouw doet de inkopen, ik lig en zit de hele tijd, te lezen of te schrijven. En dus ben ik wat bijgekomen. Voor het eerst in mijn leven heb ik buikvet, een nieuwe gewaarwording. Heel eigenaardig, want in de tweeëntwintig jaar dat ik in een rolstoel zit, heb ik nooit overgewicht gehad. En sinds ik de veertig voorbij ben, ontdek ik in de spiegel elke dag wel een nieuwe rimpel of een nieuw grijs haar.Wat is er in godsnaam met me aan de hand, denk ik iedere keer opnieuw.

Life is what it is: je stinkt, je loopt krom, maar van tijd tot tijd overvalt je een glinstering, een brokje magie. De kunst is om die magie te zien.

Je zult erom lachen, maar ik heb van Sinterklaas halters gekregen. Het is zover: ik ben nu een introverte dichter die thuis stiekem met gewichtjes zit te oefenen. (lacht) Het is me niet zozeer om mijn looks te doen, voor alle duidelijkheid. Ik wil gewoon gezond blijven. Ik wil er zo lang mogelijk zijn voor mijn kinderen. Ons lichaam is maar een vergankelijk omhulsel. Het draait om het innerlijke, om wat je betekent voor andere mensen. Ben je een voorbeeld geweest, al was het maar voor twee personen? Heb je de mensen rond je geïnspireerd? Dat is waar het in dit leven om draait, denk ik. ‘ Keep the flame burning‘, zoals Jack Kerouac zei.

Wie is uw voorbeeld geweest?

Kör: Op literair vlak heb ik geen voorbeelden, en dat meen ik. Ik heb ook geen echte rolmodellen. Ik ben een woelwater, ik heb altijd mijn eigen weg gezocht. Het leven is krom en moeizaam, heb ik al vroeg beseft, het verloopt niet volgens een duidelijk plan. En juist daarin schuilt de kern van ons mens-zijn.

Op persoonlijk vlak was mijn broer Ilyas ongetwijfeld een voorbeeld, maar die bril is natuurlijk gekleurd. Iemand die je op vierentwintigjarige leeftijd op zo’n manier komt te ontvallen, wanneer je zelf nog maar zeventien bent, die idealiseer je gemakkelijk. Door het immense gemis kreeg mijn broer een diepte, een dimensie die wellicht groter is dan hij in werkelijkheid ooit geweest is. Maar Ilyas en ik hadden een bijzondere verstandhouding, dat is zeker zo. We waren de jongsten van zes kinderen, we trokken met elkaar op. Op een keer nam hij me apart, omdat hij zag dat ik droevig was om iets onnozels: een neefje had nieuwe kleren gekregen en ik niet. Hij is met me naar de winkel gereden, heeft me mijn eerste paar dure voetbalschoenen gekocht en met een verbeten blik in zijn ogen pakte hij me vast: ‘Nooit meer laten zien dat je droevig bent!’ Dat is me altijd bijgebleven.

Het lijkt nog steeds uw levensmotto.

Kör: (denkt na) Ik ben er niet vies van om mijn emoties te tonen. Integendeel, ik denk dat we onze emoties tegenover elkaar nog altijd veel te weinig durven te tonen. We moeten elkaar onze zwaktes en gebreken durven laten zien. Maar niet gratuit. Het moet waarachtig zijn. Tegenover jezelf en de mensen rond je, en niet omdat het goed staat op sociale media of zo. Dan verloochen je jezelf. We doen het keer op keer, ik soms ook nog, en dat sukkelachtige, huichelachtige maakt ons menselijk, maar we moeten toch blijven streven naar het waarachtige.

U hebt in uw leven al veel pijn gekend. Heeft die pijn u ook schoonheid gebracht?

Kör: Ik geloof het wel, ja. Het heeft bijna iets sadomasochistisch: pijn en lijden als katalysator van het leven. Dat is ook de definitie van het vagevuur, van het vuur dat zuivert. Daarom ook dat de natuur af en toe een goede bosbrand genereert, als zuiveringsproces, waaruit nieuwe kiemen kunnen ontspringen. Zo heeft er allicht altijd al een dichter in mij gezeten, maar ben ik pas na mijn ongeval echt gaan schrijven en lezen. Blijkbaar had ik die bosbrand nodig om tot iets nieuws te komen. Om energie op te wekken heb je nu eenmaal wrijving nodig. Als je te lang zit of stilstaat, krijg je doorligwonden – ik weet maar al te goed wat het is. Je moet bewegen, je hart moet kloppen, je moet op zoek gaan naar de muziek in je leven.

Zit er met het ouder worden almaar meer muziek in uw leven?

Kör: Het genre is veranderd. Vroeger was ik punk, nu ben ik jazz, af en toe zelfs een sonate. Er is meer rijping. De droesem van de wijn is gezakt en nu proef ik eindelijk. Vroeger wilde ik dronken worden, nu drink ik. (zwijgt) Mijn vrouw is flamencodanseres. Dat is pas leven! Eerst een stierengevecht in de arena en dan flamenco dansen in een donkere bodega in Granada: waw! Dierenrechtenactivisten zullen het niet graag horen, maar ik kan daar enorm van genieten. Bloed in de lucht, death in the afternoon à la Hemingway en dan flamenco. Zo’n toreador, die danst toch met de dood? Hij kijkt zijn nemesis in de ogen, een kolos van meer dan vijfhonderd kilo, en hij heeft er lak aan. Dat heeft iets, vind ik. En is de dood van een stier erger dan al die miljoenen kippen die we jaarlijks vermoorden in onze goed verstopte legbatterijen, omdat we ’s ochtends een lekker omeletje willen eten? Is die stille aanvaarding van de geïndustrialiseerde dierenmoord niet veel schijnheiliger?

Wie of wat is uw nemesis?

Kör: Ikzelf, denk ik. In elk van ons zit een briesende kolos. Als je niet waarachtig leeft, word je vroeg of laat door jezelf getorpedeerd. Altijd maar dat verlangen naar meer en beter en groter, we halen onszelf onderuit. Is het niet veel mooier en leerrijker om eens iets níét te krijgen? Om gewoonweg te verlangen, zonder de korte deugd van de bevrediging?

Als tiener waande u zich Andrea Pirlo, de sierlijke voetballer van AC Milan. Hebt u dat gevoel soms nog?

Kör: O ja. Gratie is voor mij essentieel. Zelfs een struikrover kan in stijl iemand beroven, daar gaat het voor mij over. Elegantie is het hoogste. In mijn hoofd heb ik dat nog altijd, in mijn hoofd ben ik een en al gratie en sierlijkheid. Ooit zei een vrouw dat, toen ik nog maar pas in de rolstoel zat. Ze was met een van mijn broers aan het praten en ineens hoorde ik haar zeggen: ‘Dat is toch zo’n schoon manneke, en hij lacht altijd.’ Ik hoor haar dat nog dikwijls zeggen, in mijn gedachten. Mijn lichaam is een landkaart, mijn ouders en mijn broer zijn dood, maar desondanks voel ik me nog altijd dat manneke, dat ventje dat ondanks alles is blijven lachen. Hoe zwart ik de dingen soms ook zie, ergens in mij zit nog altijd die kleine jongen die ondanks alles positief naar het leven is blijven kijken.

Wie wil praten over zelfdoding, kan terecht op de Zelfmoordlijn via het gratis nummer 1813 of op www.zelfmoord1813.be

Mustafa Kör

– 44 jaar

– groeide op in Opgrimbie, als zoon van een Turkse mijnwerker

– raakte op zijn 22e verlamd bij een auto-ongeval

– debuteerde in 2007 als romanschrijver met De lammeren, werd een jaar later stadsdichter van Genk

– bracht in 2016 de dichtbundel Ben jij de liefde uit

– heeft twee kinderen, is getrouwd met een flamencodanseres

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content