Direct naar artikelinhoud
InterviewBoeken

Roderik Six: ‘We zijn ook maar een zak van vlees en bloed’

Roderik Six: ‘Er draait in mij constant een motortje dat blikken, geluiden en sensaties uit de buitenwereld verzamelt.'Beeld © Stefaan Temmerman

Met de korte roman Monster traceert ­Roderik Six (°1979) het afgronddiepe verdriet van een man die zijn vrouw ­verliest. En ten slotte op wraak zint. ‘Rouw is zo ­fysiek. Er wordt een stuk van je hart ­uitgerukt.’  

“Heb ik ooit al een boek voor lachebekjes geschreven?”, zegt Roderik Six met een uitgestreken gezicht. Nee, dat geven we grif toe. Toch lijkt de schrijver niet met loden zwaarmoedigheid door dit ondermaanse te stappen. Hij zit er welgeluimd bij in zijn Gentse sofa, met een koel glas witte wijn op grijp­afstand. Zachtjes knettert er wat elektronica op de platendraaier, boven zijn hoofd staat zijn uitdijende verzameling vinyl strak in het gelid – van The National tot Aphex Twin. Af en toe komt de (weliswaar pikzwarte) huiskat Harvey tegen zijn scheenbeen schurken.

“Thema’s als dood en sterfelijkheid, gecombineerd met liefde, die dienen zich telkens gewoon aan”, constateert Six. “Ik heb er ook niet meteen een pasklare verklaring voor. Maar uiteindelijk zijn het in de literatuur wél cruciale onderwerpen. En dan kom je al snel uit bij een liefdesbreuk, onomkeerbaar verlies én rouw.”

Six’ kleine roman Monster is opnieuw een gitzwart boek geworden, een macaber liefdesverhaal. Je hebt het in een uurtje of twee achter de kiezen, maar ga er maar van uit dat de atmosfeer én teneur je een flinke poos teneerdrukt. De ik-verteller is een niet nader genoemde man, die zich na de dood van zijn vrouw Véronique in zijn huis verschanst. Six spaart kosten noch moeite om de ongefilterde rauwheid van zijn rouw in ons te planten.

“Toch vind ik rouwverwerking een vervelend, stroef woord. Misschien verbloemt het zelfs het proces. Mij lijkt het dat de wond van een verlies nooit dichtgaat. Mogelijk wordt ze minder pijnlijk. Maar slijten? Nee, dat niet. Mijn hoofdpersonage gaat door de hel nadat Véronique door een schijnbaar banaal verkeersongeval om het leven is gekomen. Hij verwaarloost zichzelf schromelijk. Hij wast zich niet meer, hij drinkt zich te pletter. Hij stinkt. Het is de totale teloorgang.”

Monster staat tjokvol heftige, lichamelijke sensaties, door Six consequent in vlijmscherpe beelden neergezet. Af en toe mikt hij op de zure maagsappen en is de walging onstelpbaar. Six grossiert in een waaier aan geuren­spectra en fysieke facetten. Waarom hamert hij daar zo op? “Omdat we goed moeten beseffen dat we slechts een zak met vlees, water en bloed zijn. Mijn hoofdpersonage denkt er vaak aan hoe de wormen Véronique in haar graf opvreten. ‘De wormen vullen hun buikjes met onze liefde’, staat er. Rouw is ook heel fysiek. Er wordt een stuk van je hart uitgerukt. Je gaat er letterlijk onder gebukt. Je kunt enkel maar denken aan het verdriet, aan je pijn, en aan wat je is ontnomen. Als je dan de machinerie van je lichaam niet meer onderhoudt, dan sputtert je geest. Niets smaakt je nog. Alles is grijs en grauw als beton.”

Tegelijk, vervolgt Six, vormen onze zintuigen een ongelooflijke rijkdom. “Ik wil in Monster ook tonen wat je er allemaal kunt mee doen, de reikwijdte van zien, horen, smaken, ruiken... Zelfs wanneer je je in een onwaarschijnlijk dal bevindt.”

Net wanneer je je gaat afvragen hoe ellendig diep deze creatuur nog kan vallen, lijkt hij zich dan toch samen te rapen. “Via Ulrike, een artistieke vriendin van zijn vrouw, zet er een revival in. Hij gaat ook met haar naar bed. Want seks kan tijdens rouw louterend werken, tijdens het stelpen van verdriet, als een soort balsem. Alsof hij weer een klik met de werkelijkheid heeft.”

En hij heeft een dwangmatige poetsdrang. Waarom? “Het is een vastklampen aan rituelen, tot zelfs de groeven van de badkamer toe, uren- en urenlang. Hij poetst zijn huis, maar vanbinnen blijft hij onrein. Als ik alles netjes maak, zal mijn ziel ook schoon­gewassen raken, dat is het idee. Helaas.”

Six’ baseline dat rouw nooit helemaal gedempt raakt, wordt nog versterkt wanneer Monster plots een thrillerelement krijgt, mét een hevig wraakmotief. “Toch is dat niet het zwaartepunt van het boek”, haast hij zich te benadrukken. “Ik heb een hekel aan boeken met een afgelikte plot. Dat hypergeconstrueerde van goed verkopende thrillers zet veel romanciers aan om piekfijn afgeronde verhalen te serveren. Noem het het Herman Koch-syndroom. Maar dat correspondeert niet met het echte leven, waar je rafelranden en losse eindjes hebt. Dat alles in een roman op zijn plaats moet vallen, vind ik niks. Er moet ruimte zijn voor chaos.”

Niet achteroverleunen

Six boomt er graag over door, literatuur mag in zijn optiek allerminst hapklaar en eenduidig zijn. Niet voor niets kleeft hem het label van Peter Verhelst-aficionado aan. “Bovendien daag ik de lezer graag uit om mijn boeken mee tot leven te wekken. Zij bouwen mee aan je denkwereld. Lezen is nooit zomaar ontspanning. Is dat niet juist het verschil tussen literatuur en lectuur? Ik kijk zelf ook meer dan goed is naar series op Netflix of ergens anders. Maar literatuur vermag iets wat andere kunstvormen amper kunnen bereiken. Bij echte literatuur kun je nooit zomaar achteroverleunen.”

‘Als ik alles in huis netjes maak, zal mijn ziel ook schoongewassen raken, denkt de verteller in mijn boek. Maar helaas.’Beeld © Stefaan Temmerman

Staat Six nog altijd achter zijn vermetele, misschien zelfs overmoedige uitspraak vorig jaar in Knack dat hij als schrijver de Nederlandse taal wil veranderen én vernieuwen? “Ja,” lacht hij schamper, “meer dan ooit. Dat is toch de basistaak van de romancier? Wat is er mis mee om te laten zien hoe machtig en rijk de Nederlandse taal – je werkinstrument – is? Jeroen Brouwers doet dat toch ook? Dat je met een nieuwe woordcombinatie iemand kan doen huiveren, misselijk maken of hem zelfs een vuist in zijn maag bezorgen?”

“Ik snap evenmin waarom je beeldrijk taalgebruik plots schuin moet bekijken. Want er wordt overal droger en functioneler geschreven. Zonde, want je krijgt in tv-programma’s en talkshows of door politici al zoveel krakkemikkige taal opgesolferd.”

Monster markeert voor Six, ondanks het vertrouwde duistere thema, voorzichtig “een nieuw pad” in zijn schrijverschap, vindt hij. “Een menselijker, kleiner pad, al ben ik ook bezig met een groots opgezette roman die een breuk met het verleden zal betekenen. Nee, meer wil ik er nog niet over zeggen.”

Toch valt het op dat de taal in Monster een tikje soberder is, of noem het concieser, in vergelijking met de drie voorgangers van de V-trilogie (Vloed, Val en Volt). Hoe zit dat dan? “Misschien omdat ik al voldoende heb bewezen dat ik met het barokke en met het hermetische kan spelen? Nu haal ik het verhaal eerder naar voren, dat klopt.”

Of is er een andere reden? Six schreef de eerste, ruwe versie van Monster immers al twintig jaar geleden, waarna de pagina’s in zijn lade lagen te sluimeren. “De initiële versie dateert nog van voor mijn debuut Vloed. Maar toen ik tijdens de eerste lockdown het gelegenheidsmagazine Viralen maakte, publiceerde ik daar een fragment uit deze tekst. Kort daarna kreeg ik telefoon van Job Lisman, mijn redacteur bij Prometheus, die er erg door gecharmeerd was. Of ik meer had? Vervolgens herzag ik het proza grondig en verwijderde ik een aantal jeugdzonden.”

Hoewel Six natuurlijk zelf al hard met rouw is geconfronteerd – zijn vriend en collega Thomas ­Blondeau overleed in 2013 op 35-jarige leeftijd – valt het toch op hoezeer hij autobiografische elementen uit zijn romans weert. En daarmee is hij stilaan een unicum in onze letteren.

“Ik snap dat het een trend is. Maar ik vind mezelf niet zo interessant. Ik sta op, ik drink ’s morgens koffie en ’s avonds wijn, ik rook sigaretten, ik koop veel platen en ik schrijf boeken. In een column geef ik wel eens een ‘functionele’ inkijk in mijn leven. Maar in een roman over mezelf schrijven? Dat zou ik een grove vorm van zelfoverschatting vinden.”

Barre noodzaak

Niettemin is romans schrijven voor hem een barre noodzaak, stelt Six. “De werkelijkheid volstaat niet voor mijn brein. Ik heb altijd weer die behoefte om denkbeeldige werelden te betreden en in mijn onderbewustzijn te zitten wroeten. Dan draait er voortdurend een motortje dat blikken, geluiden en sensaties uit de buitenwereld verzamelt.

“Ik ben trouwens ook een nieuwsjunk. Al doet de actualiteit zich als een zich gestaag ontwikkelende soap aan mij voor. Waarin het opnieuw dog eat dog is, ieder voor zich. Maar haar rechtstreeks becommentariëren? Nee, daar begin ik niet aan.

“Een kunstenaar heeft – zeker in deze voor mij behaaglijke lockdownperiode – de tijd en de luxe om lang na te denken en gevoelig op iets te kauwen. Ik steek mijn antennes uit om signalen op te pikken. Of onderstroompjes die de drukbezette, werkende mens wellicht niet kan taxeren. Vandaar dat ik met Vloed al een soort klimaatroman schreef en met Volt, dat zich op een geïsoleerd eiland afspeelt, de lockdown voorspiegelde? Ik weet het niet. Het zou wel erg pretentieus zijn om jezelf visionair te ­noemen.

“Ik word alleszins rustig van dat langzame fysieke creëren met de pen”, besluit Six, na een zoveelste rookpauze. Maar een sinecure is het nu ook weer niet. “Schrijven mag niet makkelijk zijn. Auteurs die fluitend hun boeken neerpennen, vertrouw ik voor geen cent. Al zit ik nu ook niet aan mijn schrijftafel als een Christus aan het kruis te lijden. Ik weet dat ik telkens weer door een opstoot van het sublieme wordt beloond: een paar perfecte zinnen.

“En tegenwoordig praat ik vaker over mijn werkproces. Vroeger bevond ik me in een vacuüm, tot het eindproduct er was. Nu durf ik al eens voorzichtig een scène voor te lezen aan mijn vriendin.” (lacht)

Roderik Six, Monster, Prometheus, 128 p., 16,99 euro.