Direct naar artikelinhoud
Essay

Hoop, alsof het je laatste dag is

Hoop, alsof het je laatste dag is
Beeld Elise Vandeplancke

Hoop koesteren, in deze haast eeuwigdurende covidtijden: is dat niet naïef? Om niet te zeggen gevaarlijk? Katrin Swartenbroux gaat op zoek naar wat hoop precies is, en ontdekt de enorme kracht ervan.

‘Alles is verplicht’, staat te lezen op het krijtbord voor de koffiebar waar ik met een vriend heb afgesproken. Af en toe schermt zijn jas een deel van de passief-agressief gekalkte woorden af.

‘Alles is ver’

“Gij denkt echt dat we in september op reis kunnen?”

Ik weet dat zijn vraag retorisch is. In een eerdere chatconversatie had hij al laten vallen dat hij de hoop verloren is. Hij heeft nochtans al overal gezocht. Hij probeert ze op te snuiven in de haren van zijn kinderen en in de steeds uitdagender Libanese gerechten die hij tevoorschijn tovert. Hij kijkt in winkels en webshops, bladert door beduimelde foto’s en speurt in oude kranten. Soms ook in nieuwe, maar dat gebeurt steeds minder, moet hij toegeven. “Sorry, ik weet dat dat uw job is.”

Hij zoekt de hoop ook hier, in gesprekken aan koffiebars met vrienden. Maar het enige wat hem dat oplevert, is een bakje troost, en ik weet niet of dat voor hem hetzelfde is.

Dode haarpunten

‘Wat is hoop?’, schrijf ik bij thuiskomst op een post-it naast mijn laptop, waarop ik vervolgens dezelfde zin intik. Volgens Van Dale is hoop ‘een ongeordende stapel’ (check!) of ‘een zekere mate van verwachting van iets goeds’ (nou). Het wordt me snel duidelijk dat een zoekmachine niet kan vinden wat mijn vriend is kwijtgeraakt. Sterker nog: hoe dieper ik duik, hoe abstracter het begrip wordt. Pagina na pagina stuiteren definities langs me heen, en leerscholen en meanderende posts van platformen die in inspiratie doen.

Hoe kan ik weten of ik hoop tegenkom, als ik het niet eens kan herkennen?

De afbeeldingen herbergen tegenstrijdige citaten van Grote Denkers tegen de achtergrond van een stereotiepe stockfoto. ‘Hope is being able to see that there is light despite all of the darkness.’ (Desmond Tutu) Maar ook: ‘Hope is a curse upon humanity.’ (Euripides)

Zo kom ik niet verder. Ik probeer in mezelf te zoeken, naar dat wat dichteres Emily Dickinson ‘the thing with feathers that perches in the soul’ noemt. Misschien is hoop gewoon mijn hartslag die enthousiast de hoogte in schiet bij de aankondiging dat kapperszaken weer open mogen.

Niet dat mijn malaise aan mijn dode haarpunten verbonden is, maar dat ik nog eens iets in mijn agenda kan schrijven vervult me met adrenaline. Zo vreemd is dat niet. Een verandering van de toestand kondigt, welja, letterlijk een verandering van de toestand aan. In plaats van vast te zitten in een schijnbaar eeuwige lockdown-loop waarin elke dag er min of meer hetzelfde uitziet, hebben we een kleine glimp van een mogelijk morgen opgevangen. En dat is niet te onderschatten.

‘Mensen zijn toekomstgerichte wezens’, schreef Duits filosoof Ernst Bloch in zijn belangrijkste werk uit 1954: Das Prinzip Hoffnung (het principe van hoop). Volgens Bloch is de mens constant bezig met hoe het anders en beter kan en richt hij zijn leven daarnaar in. Hoewel er vandaag veel is dat beter kan, lijkt mijn kapsel een goed begin. Als ultieme daad van verzet noteer ik de afspraak met balpen, in plaats van met potlood, enkel om hem daags erna verslagen door te strepen, als de eerste meldingen van de Britse en Zuid-Afrikaanse variant opduiken. Mijn euforie is gesmolten, het geflapper in mijn borstkas onder een stolp gezet. Wanneer onze toekomst onduidelijk is en ons heden een uitzichtloze brij, rest ons enkel nog het verleden.

In een waas van nineties-nostalgie krabbel ik ‘Baby don’t hurt me’ op de post-it naast mijn laptop.

Afweermiddel

Is het dwaas om vandaag nog hoop te koesteren? Misschien is het postmoderne nihilisme van mijn koffiekompaan juist het ultieme afweermiddel voor deze crisis. Hij gebruikt handgel en een mondmasker, maar hij beschermt zich ook tegen mogelijke teleurstellingen door naar niets meer uit te kijken. In de filosofie zijn daar genoeg argumenten voor te vinden. Seneca en Spinoza knikken goedkeurend. ‘Hoop is een dwaze raadgever’, zei ook Plato.

Niet de minste medestanders.

Siebrecht Vanhooren, professor psychologie: ‘Mensen kunnen niet met constante teleurstelling om. Juist daarom mag je hen niet met valse hoop opzadelen.’Beeld Elise Vandeplancke

In de Griekse mythologie is de rol van hoop onduidelijk. Wanneer Pandora tegen het advies van Zeus in toch de doos opent die haar als bruidsschat werd meegegeven, laat ze al het ongeluk op de wereld los. Geschrokken duwt ze het deksel weer op de doos, maar alleen hoop is erin achtergebleven. In sommige versies van het verhaal opent Pandora de doos een tweede keer, waardoor hoop – gesymboliseerd door een vogel – wegvliegt om troost en tegenwicht te bieden tegen al het leed dat werd veroorzaakt. In een andere lezing wordt hoop ook figuurlijk in hetzelfde mandje geplaatst als alle ziektes en onheil die in de doos zaten, en is het een vergiftigd geschenk dat zorgt dat de mens zijn lot nooit kan aanvaarden. Nietzsche herhaalde dat laatste toen hij schreef dat ‘hoop het kwaadste der kwaadste is omdat ze het lijden van de mens verlengt’.

“Ook binnen de psychologie circuleren zowat vijftig verschillende definities van hoop”, zegt professor klinische en existentiële psychologie Siebrecht Vanhooren (KU Leuven), die onder meer hoop bestudeert. “Maar als we die naast elkaar leggen, kunnen we wel een aantal dingen afleiden. Zo is hoop een soort van existentiële ervaring, een verlangen naar een beter of meer betekenisvol bestaan en het idee dat we ons leven zelf in die richting kunnen sturen. Dat laatste wordt nu door de coronacrisis aan banden gelegd, dus ervaren mensen wel wat teleurstelling, desillusie en frustratie.”

Maar dat wil volgens Vanhooren zeker niet zeggen dat we hoop best kunnen vermijden om onszelf tegen die teleurstellingen te wapenen. Hoop is ook een wapen op zich.

Empirisch onderzoek heeft uitgewezen hoe hoop noodzakelijk is voor onze mentale en zelfs fysieke gezondheid. Zo zijn er studies die aantonen dat hoopvolle studenten door de band genomen meer kans hebben om af te studeren én om bij dat afstuderen ook hogere cijfers neer te zetten. Hun sportieve prestaties zijn ook beter, ze herstellen sneller van blessures en ze kunnen zich psychologisch makkelijker aan lastige situaties aanpassen.

De wetenschappelijke basis voor de volkswijsheid ‘hoop doet leven’, wordt misschien nog wel het sterkst geïllustreerd door het werk van de Oostenrijkse arts Viktor E. Frankl, die terwijl hij opgesloten zat in een concentratiekamp zijn medegevangenen bestudeerde. In Ein Psycholog erlebt das Konzentrationslager (1946) kwam hij tot de conclusie dat zelfs in de meest pijnlijke en inhumane situaties het leven potentieel zinvol is. Hoop was volgens Frankl een essentiële betekenisgever. Zij die in de kampen de hoop verloren hadden en geen doel of zingeving meer ervoeren, stierven sneller, zelfs aan lichamelijke aandoeningen die los van de nazigruwel stonden. Hun lichamen takelden net als hun geest sneller af. Zij die hun leven als nog steeds waardevol zagen, slaagden erin om vol te houden. ‘Hoop mag je huidige situatie dan wel niet aanpassen, maar het verbreedt je vermogen om constructief, creatief en met moed te reageren op die situatie.’

Het werk van Frankl inspireerde de Amerikaanse psycholoog C.R. Snyder. Hij ontwikkelde hoop als een psychologisch construct en kwam begin jaren negentig tot een ‘cognitief model van hoop’. Volgens Snyder was hoop de mogelijkheid tot een betere toekomst, een emotie de we actief konden inzetten om onze doelen te bereiken. Doelen in het leven doen dienst als anker, ‘zelfs als ze waardevol maar onzeker zijn’. Hoopvolle mensen kunnen zich volgens Snyder niet alleen een doel voor de geest halen, maar zich ook verschillende wegen richting dat doel voorstellen en die wegen bijstellen (het cognitieve vermogen tot pathways thinking) en telkens de overtuiging of motivatie vinden om die wegen te volgen (het affectieve vermogen tot agency thinking).

Allicht een prima theorie voor het dagelijkse leven, maar ze lijkt niet aan de realiteit van vandaag getoetst. Je moet tegenwoordig al over bijzonder veel fantasie beschikken om nog ‘nieuwe wegen’ te bedenken wanneer iedereen rondjes in hetzelfde park sloft. Ik kan mezelf blijven inbeelden dat ik mijn vrienden weer wil knuffelen, en manieren bedenken hoe ik dat wil doen (Verstop ik mezelf in een grote doos? Bespring ik hen langs achter?) maar corona blijft de weg versperren, in welke mentale bochten ik me ook wring.

Binnen de grillige onvoorspelbaarheid van de pandemie is het dan ook een moeilijke afweging voor ministers en experts om ons bewegingsruimte voor te schotelen. Op zich wil je mensen op termijn niet nog eens teleurstellen, maar je beseft ook het belang van goede vooruitzichten. Perspectief, zoals opiniemakers dat vandaag zo vlot uit de pen laten rollen.

“Mensen kunnen best wel om met de realiteit, zelfs als die hard is, maar mensen kunnen niet om met constante teleurstelling of het gevoel dat ze bedrogen worden en dat niet zelf in de hand hebben, want dat leidt tot lijden”, zegt Vanhooren. “Juist daarom mag je mensen niet opzadelen met valse hoop – hoop die niet getoetst is aan de realiteit of geen rekening houdt met mogelijke obstakels.”

Professor theologie Anne Vandenhoeck (KU Leuven) is het daarmee eens, maar vermijdt liever de bewoording ‘valse hoop’. Zij spreekt, in navolging van psychiater Marc Eneman, van ‘gedeelde’ versus ‘ongedeelde hoop’. “Gedeelde hoop is een hoop die door verschillende mensen gedeeld kan worden omdat ze gebaseerd is op goede en geverifieerde informatie. Ongedeelde hoop is onzekerder of moeilijker te delen.”

Vandenhoeck geeft het voorbeeld van iemand die na een ongeval verlamd is, of iemand die tegen een slepende ziekte strijdt. De hoop op genezing of verbetering houdt die patiënten gaande. “Het is als zorgverlener heel belangrijk om die hoop niet volledig te ontkennen, maar juist om met die kracht te werken en erop te vertrouwen dat het doel – volledig genezen, bijvoorbeeld – zich vanzelf bijstelt.”

Vandenhoeck deed onderzoek naar de functie van hoop in de (palliatieve) zorg en merkte daar hoe dynamisch dat is. Patiënten die te horen hebben gekregen dat ze niet meer zullen genezen, hopen er ook niet meer op, maar zijn daarom nog niet hopeloos. Hun hoop richt zich op zaken die eventueel nog wel haalbaar zijn. Een puzzel afwerken. De geboorte van hun eerste kleinkind halen.

Bleri Lleshi, filosoof en activist: ‘Het zit diep in onze cultuur ingebakken om hoop te minimaliseren tot iets cheap and cheesy.’Beeld Elise Vandeplancke

Het is belangrijk dat de mogelijkheden die er wel nog zijn, benadrukt worden. “Je moet nu vooral op zoek gaan naar doelen waar je wel impact op hebt”, zegt ook Vanhooren. “Dat kunnen doelen op lange termijn zijn, zoals hoe je je leven eigenlijk wilt leiden door je te richten op wat voor jou essentieel is, maar evengoed op korte termijn. In plaats van te hopen op een groots verjaardagsfeest in maart, kun je ervoor zorgen dat je die dag met je vrienden buiten afspreekt om op een veilige manier iets te drinken. Je zou meer oog kunnen hebben voor de kwaliteit van deze ontmoeting – nadenken en vertellen wat deze mensen voor jou betekenen – dan op de kwantiteit. Het is nog niet zeker of dat dan kan, afspreken met een aantal mensen, maar het ligt wel binnen de mate van het mogelijke.”

Happy gehuppel

Voor alle duidelijkheid: ik tik deze tekst niet op het ritme van een tamboerijn. De wereld is niet kumbaya. Eigenlijk is de wereld best wel kut, maar ze verdient meer dan ons schouderophalen. Cynisme is een makkelijkheidsoplossing, maar juist daarom is het vandaag zo populair. Wie zijn hoop uitspreekt stelt zich kwetsbaar op, wie zegt dat alles kapot gaat krijgt uiteindelijk altijd gelijk. Ik kan wetenschappelijke bewijzen blijven aanslepen dat hoop nuttig, nee, zelfs noodzakelijk is om deze crisis te overleven, maar de kans is groot dat ik nog altijd weggezet word als een seut in plaats van een survivor.

“Het zit diep in onze cultuur ingebakken om hoop te minimaliseren tot een soort onrealistisch, irrationeel verlangen, tot iets cheap and cheesy”, zegt filosoof en mensenrechtenactivist Bleri Lleshi, die in zijn boek De kracht van hoop (2008) onder meer de pathways- en agencythinkingtheorie van Snyder onderschrijft. In zijn onderzoek ontdekte hij dat veel mensen hoop en optimisme op dezelfde lijn stellen, terwijl ze in feite lijnrecht tegenover elkaar staan. Optimisten of pessimisten gaan er immers van uit dat de toekomst vastligt, dat de uitkomst al bepaald is en dat deze sowieso ofwel goed ofwel slecht uitdraait. Dat wat we ondernemen geen impact heeft. Terwijl hoop juist uitgaat van onzekerheid. Hoop is niet het happy-go-luckygehuppel dat je de toekomst als rooskleurig beschouwt – al kan het wel dienen als tegenargument voor diegenen die de toekomst als een uitzichtloos lijden zien.

Wanneer ik mijn vriend zeg dat ik hoopvol ben, zeg ik hem niet dat ik ervan overtuigd ben dat alles weer goed komt, wél dat ik geloof dat er nog goede dingen mogelijk zijn.

Actie

“Hoop huist in het uitgangspunt dat we niet weten wat ons te gebeuren staat, en dat we in de omvangrijke onzekerheid ruimte hebben om actie te ondernemen – in je eentje of samen met ontelbaar veel anderen”, schrijft ook Amerikaans auteur Rebecca Solnit in haar veelgeprezen boek Hope In The Dark (2004). Solnit bewees die theorie later in A Paradise Built in Hell: The Extraordinary Communities that Arise in Disaster (2010) waarin ze beschrijft hoe mensen, wanneer ze geconfronteerd worden met een (persoonlijke) ramp, er juist in slagen om de handen in elkaar te slaan, om een gedeelde toekomst waar te maken en om elkaar te helpen.

Het is ook dat wat Nederlands historicus Rutger Bregman in De meeste mensen deugen (2019) een hoopvol mensbeeld noemt. Hij weerlegt wat tweeduizend jaar westerse filosofie en religie beweerden: dat ons laagje beschaving heel dun is en door de minste weerstand kan slijten. Bregman is als zoon van een dominee zelf opgevoed met die overtuiging, maar is zichzelf na research atheïst beginnen noemen. Hij is naar eigen zeggen zijn geloof verloren, maar de hoop niet. “Wanneer je niet gelooft, denk je: als alle rechtvaardigheid niet van boven komt, maar van beneden, dan moet ik nu veel harder gaan werken. Dan wordt onrechtvaardigheid veel urgenter”, zei hij in de krant Trouw. Hij is ervan overtuigd dat het goede uit ons mensen moet komen. Dat we het zelf moeten doen.

En we doen het. Massaal.

Dat we met z’n allen zoveel mogelijk in ons kot blijven, mondmaskers dragen en grote offers voor het collectieve goed brengen, is geen bewijs dat we schapen zijn. Het is het bewijs dat we strijdbaar zijn. Dat we ons niet bij de situatie neerleggen. Zelfs al is die situatie soms uitzichtloos.

Dat hoop nog vaak verkeerd begrepen wordt, of verward met andere sentimenten, is ook een kwestie van semantiek. “Het Nederlands is op dat vlak een arme taal”, zegt Vandenhoeck. “Neem nu het verschil tussen het Franse espoir en espérance: espoir duidt op een concrete hoop, terwijl espérance een soort basisvermogen tot hoop belichaamt.” Of om het met de woorden van Frans sociaal psycholoog Jacques Salomé te schrijven: ‘S’il arrive à l’espoir d’être aléatoire, l’espérance, elle, est certitude.’

“Hoop is de motor die tot verandering kan drijven en die je vooruitduwt in moeilijke momenten. Zonder hoop komen we niet in beweging”, zegt Lleshi. Hoop is geen passief wensen, het is een actieve, rationele benadering van het leven en van de uitdagingen en obstakels die dat leven met zich meebrengt. Voor Lleshi is het de basis van zijn activisme.

“Hoopvol zijn is zeggen: ‘Ik weet niet of het goedkomt, maar ik weet dat als ik in actie schiet, als ik beredeneerde stappen onderneem richting wat ik wil bereiken, de kans groter is dat ik het bereik.”

Het is een sentiment dat Lleshi met andere activisten deelt. In het missionstatement van Black Lives Matter schreef co-oprichter Patrisse Cullors dat de beweging ‘hoop en inspiratie moet bieden die leidt tot collectieve actie om collectieve macht op te bouwen om zo collectieve transformatie te bereiken’. ‘Geworteld in rouw en woede, maar gericht op visie en dromen.’ Cullors en haar medestanders toonden aan dat hoop naast lijden kan bestaan.

Yes we can

Dat zit ook vervlochten in de Yes We Can-mentaliteit van voormalig Amerikaans president Barack Obama. “Hoopvol zijn wil niet zeggen dat we de omvang van onze opdracht en de obstakels die op de weg liggen negeren. Het is niet aan de kant gaan zitten of de strijd ontwijken”, zei hij na zijn herverkiezing in 2012. “Hoop staat erop dat, ondanks alle bewijs van het tegendeel, iets beters zijn opwachting kan maken als we de moed hebben om onze hand ernaar uit te steken, om ervoor te werken en om ervoor te vechten. Hoop is de overtuiging dat ons lot niet voor ons, maar door ons geschreven is.”

In een globale crisis vervangen we individuele doelen wel vaker door collectieve. Het voorbije jaar is immers dat wat belangrijk is, maar ook dat wat problematisch is, aan de oppervlakte gekomen. Op zichzelf al reden genoeg om hoopvol te zijn. Zo is onderwijsongelijkheid een prominent argument voor het openhouden van de scholen, wordt de werk-privébalans besproken nu we allemaal meer thuis werken en liggen concepten als het basisinkomen opnieuw op tafel. Ondanks de lockdown bleven mensen op straat komen voor mensenrechten, tegen racisme en ongelijkheid én voor het klimaat. Er worden petities gestart, Twitter-accounts geschrapt en beerputten opengegooid.

Anne Vandenhoeck, professor theologie: ‘We hebben meer voortrekkers van hoop nodig, mensen die dingen proberen te realiseren richting een betere wereld.’Beeld Elise Vandeplancke

‘Het gevaarlijkste voor de hoop die nu bij mensen heerst, is terugvallen op het geloof dat alles goed was voor deze pandemie toesloeg. Dat we gewoon moeten terugkeren naar hoe alles was”, schrijft Rebecca Solnit in een corona-essay voor The Guardian. ‘Het leven voor deze ramp was (al) afschuwelijk, er heerst(e) een milieu- en klimaatramp en de mate van ongelijkheid was gewoon obsceen.’ In plaats van ons door dat besef te laten ontmoedigen, moet het ons juist vervullen met hoop, zegt Solnit, omdat we er dan nog actie tegen kunnen ondernemen. “Het is nog te vroeg om te weten wat uit deze noodtoestand zal voortvloeien, maar het is niet te vroeg om op zoek te gaan naar manieren om die uitkomst mee te bepalen. En dat is – en dat geloof ik heel sterk – wat veel mensen bereid zijn om te doen.”

Vandaag naar de wereld kijken is als surfen op immo-websites. Je ziet de lelijkheid, de slechte epc-waarde, het barokke behangpapier dat het rot in de muren niet kan verbergen en de overwoekerde tuin. ‘Hoe lééfden mensen hier zelfs in?’ Maar je kijkt ernaar met het idee dat je een bouwval kunt omtoveren tot een plek die bewoonbaar is. Het is niet toevallig dat een van de bekendste gedichten over hoop, van de Amerikaanse dichter Maggie Smith, ‘Good Bones’ heet.

‘Life is short, though I keep this from my children.

Life is short, and I’ve shortened mine in a thousand delicious, ill-advised ways.

A thousand deliciously ill-advised ways I’ll keep from my children.

The world is at least fifty percent terrible, and that’s a conservative estimate, though I keep this from my children.

For every bird there is a stone thrown at a bird.

For every loved child, a child broken, bagged, sunk in a lake.

Life is short and the world is at least half terrible, and for every kind stranger, there is one who would break you, though I keep this from my children.

I am trying to sell them the world.

Any decent realtor, walking you through a real shithole, chirps on about good bones: This place could be beautiful, right? You could make this place beautiful.’

Focussen op het renoveren van de wereld kan ook minder overweldigend lijken dan het beter maken van je eigen leven. Obama stelt dat de beste manier om jezelf niet hopeloos te voelen actie ondernemen is. ‘Wacht niet tot je goede dingen overkomen. Als je de mouwen opstroopt en zorgt dat er goede dingen gebeuren, dan zul je de wereld met hoop vullen en zul je jezelf met hoop vullen’, schrijft hij in zijn boek The Audacity of Hope (2006).

Actie ondernemen is niet alleen belangrijk om je eigen gevoel van hoop te versterken, maar ook om dat gevoel van hoop bij anderen los te maken. “Hoop is… ik wil niet ‘besmettelijk’ zeggen, maar in ieder geval wel inspirerend”, zegt Vandenhoeck. “We hebben dus meer voortrekkers van hoop nodig, want als je zelf de verbinding met hoop kwijt bent, kun je die altijd terugvinden in de wereld om je heen. In hoopvolle mensen, die dingen proberen te realiseren richting een betere wereld.” Of zoals Fred Rogers, de presentator van het kinderprogramma Mister Rogers’ Neighborhood, schreef: ‘Toen ik klein was en op het nieuws soms akelige dingen zag, zei mijn moeder altijd tegen me: ‘Let op de helpers. Je zult altijd mensen vinden die aan het helpen zijn.’’

Impact

Natuurlijk ligt de verantwoordelijkheid om hoop te realiseren niet uitsluitend bij het individu. Het is ook belangrijk dat onze overheden hoop uitstralen. “Het is hoopvol wanneer beleidsmakers wars van alle politieke discussies of economische modellen kunnen zeggen: dit is belangrijk voor het welzijn van de burgers, en dus gaan we daarin investeren”, zegt Lleshi. “Een overheid die investeert, straalt hoop uit, een overheid die investeert in haar burgers geeft die hoop ook door aan de burgers zelf.”

Ook de media spelen een belangrijke rol om hoop zichtbaar en mogelijk te maken, vindt Lleshi. “Media gaan nog steeds uit van het principe dat slecht nieuws verkoopt, terwijl dat al meermaals weerlegd is. Zeker nu snakken mensen naar hoopvol nieuws. Daarmee wil ik niet zeggen dat men moet schrijven dat we elkaar tegen de zomer weer in de armen kunnen vallen – dat is niet hoopvol, maar misleidend. Media moeten verhalen en mensen in de kijker zetten die hoopvol in het leven staan en zich inzetten om de wereld te veranderen omdat ze zich bewust zijn van hun impact op dat leven.”

Juist dat probeert biologe Jane Goodall te doen met haar Hopecast, een podcast waarin ze andere klimaatactivisten interviewt. “Ik wil focussen op hoop. De wereld is er slecht aan toe, maar daar moeten we ons niet bij neerleggen. We kunnen nog heel veel dingen ondernemen en wat we ondernemen, maakt wel degelijk een verschil.”

“Het is belangrijk om te zeggen dat dit heel moeilijke tijden zijn, om het leed van mensen te erkennen, maar om mensen ook te herinneren aan de mooie, goede zaken die ondanks alle miserie toch plaatsvinden”, zegt Vanhooren.

Wanneer ik op zoek ga naar wat hoopvol is, in plaats van naar wat hoop is, vind ik de antwoorden overal. Wijken die een crowdfunding opzetten om handelaars van het failliet te redden. Bejaarden die in skipak in de tuin van hun woon- zorgcentrum staan te petanquen. Een kleuter die op het strand een 215 miljoen jaar oude pootafdruk van een dino vindt. GameStop-investeerders die eerst hedgefondsmanagers in elkaar doen krimpen, en dan hun winst aan goede doelen geven. Eekhoorns die bewust door buurtbewoners achtergelaten kerstomaten eten aan picknicktafels in een tuin. Een blinde die weer kan zien nadat hij als eerste een artificieel hoornvlies heeft ontvangen. De sneeuwuil die voor het eerst in 130 jaar weer opduikt in New York.

Ik verfrommel de post-it naast mijn laptop en schrijf een nieuwe, die ik op mijn zoveelste tochtje in het park vastkleef aan de voordeur van de vriend die dit alles in gang zette. ‘Komend weekend toch maar eens zoeken in zo’n nieuwe krant.’