Direct naar artikelinhoud
Interview1 jaar coronavirus

‘Onze frustratie zit niet in het feit dát er maatregelen zijn, wel in de proportie ervan’

‘Onze frustratie zit niet in het feit dát er maatregelen zijn, wel in de proportie ervan’
Beeld Photo News

Het was een mooie 7 maart 2020, een heel mooie: eindelijk ging Mamma Mia! in première, de bewerking van de ABBA-musical door Stany Crets (56). Op het podium was er plezier, en in de zaal tapte zelfs burgemeester Bart De Wever ritmisch mee op ‘Dancing Queen’. Maar een paar dagen later was er alleen nog de herinnering aan ‘Waterloo’: corona was komen opzetten, de samenleving ging op slot, en Stany Crets – en met hem de hele culturele sector – werd naar de bank verwezen.

Stany Crets: “Er was niets dan vrolijkheid, nu goed een jaar geleden tijdens die première: het was een mooie voorstelling, en nadien werd er uitvoerig gekust en geknuffeld. We wisten toen nog niet dat een gigantisch onheil onze richting uit dreef – hoogstens hadden we iets gehoord over een vleermuis in China, en een griepachtig virus. In een paar dagen tijd is dat toen helemaal gekeerd. Op zaterdag en zondag speelden we onze musical, op woensdag moest het al voor een beperkt publiek, en op donderdag kwam het noodlottige bericht: ‘Boeken toe. Dank u wel en tot binnenkort!’ Want dat dachten we toen nog, natuurlijk: een paar weken de boel uitzweten zou volstaan. Maar intussen is Mamma Mia! al drie keer vooruitgeschoven. Eerst naar de zomer van 2020, dan naar maart van dit jaar – nu dus – en uiteindelijk weer naar de zomer.”

Durf je daar nog op te hopen?

“Mijn verwachtingen schommelen – dat hebben ze met mijn gemoed gemeen. (lacht) Ik permitteer me al eens wat voorzichtig optimisme, maar net zo goed denk ik de volgende dag: vergeet het maar, Crets, het zal nog lang duren. We zijn afhankelijk, hè – afhankelijk van de vraag of dat virus een beetje braaf blijft en niet te veel gaat muteren, en afhankelijk van het tempo waarin mensen gevaccineerd worden. Alleszins: we ijveren er met de hele sector voor om zo snel én zo risicoloos mogelijk te heropenen.”

Je hebt je de afgelopen maanden flink geroerd op het publieke forum.

“In de zomer vroeg Saskia de Coster zich in een open brief af waarom de culturele sector zich niet verenigde. En ja, ik voel me nogal snel aangesproken. (lacht) De Crisiscel Cultuur werd in het leven geroepen, en ik vertegenwoordigde daarin de commerciële sector.”

Dat was een primeur, want de culturele wereld is traditioneel versnipperd, en de commerciële en de gesubsidieerde sector leven doorgaans naast elkaar.

“Klopt, maar in die crisiscel zijn we er dus toch in geslaagd om ons te verenigen. Nu, ik geloof niet per se dat we, wanneer dit alles ooit voorbij is, samen vrolijk plannen zullen blijven smeden. Maar op dit moment zijn we wel verenigd, met één gemeenschappelijk doel: zonlicht vinden voor onze sector. Ervoor zorgen dat we niet vergeten worden. In de eerste fase van de coronacrisis werden er net iets te veel overheidsmededelingen gedaan waarin het woord cultuur zelfs niet voorkwam. Alsof iemand ons in een bezemhok had opgesloten met de boodschap: ‘Hou jullie in stilte bezig!’ We beseften dat we moesten roepen. Anders dreigden we de man te worden die ’s zondags te laat opstaat, achteraan in de rij staat bij de bakker, en bij zijn beurt moet horen dat alle pistolets op zijn.”

Maar wat als de pistolets vergiftigd zijn? Hoe hard ook, er zit een logica achter het stilleggen van het culturele leven: een besmettelijk virus floreert op plaatsen waar mensen samenkomen.

“Maar dat besef ís er! We doen die gezondheidscrisis niet af als een bagatel. En zeker, we werken in een sector waarin veel mensen op een beperkte ruimte samenkomen. Onze frustratie zit ’m dan ook niet in het feit dát er maatregelen zijn. Wel in de proportie daarvan. Iedereen negeerde aanvankelijk dat de cultuursector voor een groot deel gestut wordt door flexibiliteit en organisatietalent. Pas in de zomer heeft men willen luisteren, en werden er samen met de overheid en de experts protocollen opgesteld die het mogelijk maakten om wél dingen te organiseren, maar op een veilige manier. Maar toen was er die verschrikkelijke tweede lockdown, en kwam alles weer op losse schroeven te staan.

“We zitten weer in het stadium van het roepen: hopen dat we opgemerkt worden. We hebben dat perspectief gewoon nodig, want het vraagt drie maanden voorbereiding om onze sector weer actief te krijgen.”

Probleem: er valt niet te voorspellen hoe het virus de volgende maanden zal huishouden.

“Goed, maar als het echt onmogelijk is om perspectief te geven, dan moet dat voor elke sector gelden. Je kunt niet de ene een wortel voor de neus houden, en de andere in een hoekje laten sterven.

“Plus: wij willen werken, hè. Het kan aanlokkelijk zijn om eens een maand in je zetel te mogen zitten, maar een jáár? Dat is ongelooflijk frustrerend.”

Jij had ook nog meer op stapel staan dan Mamma Mia! alleen.

“Er stonden vijf of zes producties op de planning waarbij ik betrokken zou zijn – als schrijver, als regisseur of als acteur. En die zijn allemaal weggevallen. Hetzelfde geldt voor mijn vrouw (actrice en zangeres Ann Van den Broeck, red.), die ook een druk jaar voor de boeg had, en plots in het grote niets zonk.

“Ik functioneer goed met concrete deadlines: tegen dán moet dát klaar zijn. In zo’n oceaan van tijd, zonder perspectief, heb ik het moeilijk. Maar goed, uiteindelijk heb ik het schrijven toch maar weer opgepikt.”

Hoe voelde, los van de professionele strijd die je mee voerde, het verkleinde leven voor jou?

“Ik kan dat gelukkig nogal goed, op mezelf bestaan. Zeker ook omdat ik een gezin heb: ik ben nooit écht alleen.

“We hebben de regels altijd consequent gerespecteerd. Als we dan toch eens bezoek kregen in de tuin, merkte ik wel dat ik een spraakwaterval werd – een bron van grappen die een jaar lang geen publiek hadden gekregen. Dat is die nood aan het podium, hè.

“We zeggen nogal makkelijk dat het hele leven is stilgevallen. Maar dat is het níét: de grote dingen – geboorte, liefde, ziekte, dood – gaan door. En net door de sociale isolatie kwamen die des te harder binnen. Want ik had geen afleiding: niet van het werk, niet van sociale contacten. Ik was voortdurend op mezelf en mijn naasten aangewezen. Daardoor werd ik veel gevoeliger: het voelt nog steeds alsof al mijn poriën wagenwijd openstaan.”

In november stierf je moeder. Je hield toen een opgemerkt pleidooi voor de koffietafel.

“Op dat moment mochten er maar vijftien mensen aanwezig zijn op een uitvaartplechtigheid, en waren koffietafels verboden – dat laatste is nog altijd het geval, trouwens. Dat voelde gruwelijk. Je kunt maar één keer afscheid nemen, hè. Er is maar één moment waarop je voor het laatst naar je moeder wuift. Je kunt dat niet een jaar uitstellen. En ik had er echt behoefte aan om dat moment met mijn familie te delen. Maar we mochten dus wel met vijftien in een kerk of een crematorium zitten, maar niet daarna nog een uurtje samen koffiekoeken eten en ons verdriet delen. Ik heb het gelukkig kunnen oplossen door iets bijzonders te maken van de dienst – een mens is regisseur of hij is het niet, hè. (lachje) Tijdens de plechtigheid heb ik een uur gepraat, inclusief de betere onnozelheden. Iedereen kreeg een goodiebag met feestelijke rommel uit de lades van mijn moeder, en iedereen danste – binnen zijn bubbel, natuurlijk – een slow rond de kist. Het was een blankhouten kist, trouwens, en die hebben we met z’n allen volgekliederd met de stiften van m’n dochter. Daarna zijn we naar het kerkhof gegaan, met champagne, koffiekoeken en muziek: dát werd dan maar de koffietafel.

“Het was een vorm van rebellie tegen die onmenselijke maatregel, maar achteraf gezien ook tegen mijn verdriet. Want zo werd het een móóie dag, één waarop ik me helemaal vervuld voelde. Nadien kwam natuurlijk de klap. Je moet weten: toen mijn moeder ziek was geworden, lieten we haar verhuizen naar Antwerpen. Ze woonde bij ons om de hoek, en ik nam een zorgende rol op mij. Drie keer per dag ging ik langs: alles stond in het teken van haar. Dat waren drie heftige, grootse maanden. En toen mijn moeder vervolgens stierf, had ik plots die rol niet meer. Toen heb ik in een dip gezeten waarvan ik voelde: hier moet ik uit, want dit is niet goed. Niet dat ik mezelf opsloot in een donkere kamer en me insmeerde met m’n eigen fecaliën, hoor. (lacht) Maar ik was mijn ingebakken vrolijkheid kwijt, dat energieke dat me elke ochtend met zoveel zin in het leven doet opstaan.”

Ik hoor al fezelen: ‘Hij heeft zichzelf leren kennen tijdens de coronacrisis!’

“God, bespaar me dát. Als ik iemand hoor zeggen dat hij zichzelf heeft teruggevonden dankzij de lockdown, denk ik: fijn voor jou. Maar ik kende mezelf al vóór corona, en mijn leven was goed, fijn en mooi. Nee, aan dat hele virus zit écht niets goeds.

“Ach, ik wil gewoon wat iedereen wil: iets om te vieren. En werken. Weer werken!”

© Humo