Direct naar artikelinhoud
VoorpublicatieBoeken

Mijn vader was priester, mijn moeder non: het relaas van een bijna onmogelijke liefde

Herman en An, in de liefde en in de echt verenigd, op de dag van hun huwelijksfeest.Beeld rv

Herman Wauters en Annie Verbeke leren elkaar in 1967 op een retraite kennen en worden verliefd. Probleem: hij is priester, zij non. Hun zoon, VRT-journalist Koen Wauters, bundelde de smachtende brieven die ze elkaar schreven. Een voorpublicatie.

Tongerlo, 9 oktober 1967
Mijn beste An,

Al bij al zit ik hier voor mijn schrijfmachine met rare gevoelens en een beklemd hart. Ik ben eigenlijk een gevoelsmens, en ik vraag me af waarom God mij zo’n wispelturig hart heeft gegeven. Daar schuilt natuurlijk een kracht in – dit blijkt op de kansel en in menselijk contact – maar anders? Maar kom, wat zou de pot aan de pottenbakker verwijten hoe hij hem gemaakt heeft? Ik probeer me een beetje te concentreren en op mezelf te reflecteren. Waarom riep God mij tot dat priesterschap?

Op een avond in januari, het was een zachte winteravond, kwam jij dan in mijn leven. Plots, onverwacht. Een kloosterzuster. Het werd een eerste afspraak, later een gesprek in de gastenkamer, een retraite en jouw eerste brief ná die retraite. Jouw eerste brief aan mij die als volgt begint: ‘Dag Herman, mag ik je zo vriendelijk aanspreken? We zijn toch vrienden geworden hé?’ Vanaf die dag. Vriendschap. Het onverwachte bezoek in De Panne, de duinen, de zee… Die groeiende vriendschap, die belegerende vriendschap, en mijn eerste conflictsituatie. Het lange gesprek van 6 juli, dat heerlijke biertje in Gent, en het gesprek dat nog niet eindigde. Nooit heb ik mij aan iemand zo geopenbaard als aan jou. Aan niemand heb ik ooit iets verteld. Vrienden of zelfs de prior hebben me herhaaldelijk gezegd: ‘Er is iets dat ons ontsnapt aan jou.’ Ons gesprek is nog niet ten einde.

En toch blijft het mysterie. Het mysterie van het ik en van de ander. En waarom die lange hete zomer, waarom die vriendschap? Waarom die ontmoeting? Waarom die dank? Handen grijpen ineen, en een blik zoekt een andere blik, zo begint het verhaal van ons hart. Misschien moet er niet gezocht worden, en is deze liefde tussen jou en mij zo eenvoudig als een lied. Vanwaar die beklemming en onzekerheid? Of is dit eigen aan de broosheid en de onmacht van ons hart? Intens willen liefhebben en zich ontoereikend voelen. En dan onze religieuze staat. Maar ons mensenhart! En zo stapelen de vragen zich op, zoekend naar een antwoord, een uitweg uit dit duistere labyrint. Wellicht is het geen labyrint, maar een mooi geelglanzend wandelpad, waarop twee mensenkinderen wandelen.

Ik dank je voor je brief, An. Voor de eerste bladzijde en de laatste en voor iedere bladzijde tussenin. Hier en daar ga ik natuurlijk niet akkoord. We moeten nog niet te veel spreken van ‘loutering’ en van ‘ons probleem’. Ook lees ik niet graag dat je schrijft: ‘het zal ons rustiger maken, misschien oprechter’. Onze ontmoeting mag geen onrust worden, akkoord, maar in mijn ganse leven ben ik nog nooit zo oprecht geweest. Ik heb mezelf ontledigd tot bloedens toe, tegenover u. Zelfs uitingen van genegenheid zijn voor een man uitingen van ontzettende oprechtheid. Hij kan niet anders. Mocht je nu op mijn kamer zijn, ik zou je omhelzen, ik zou je koesteren… Dit is mijn manier van oprecht zijn. Dat is mijn anders-zijn.

Dat mag natuurlijk allemaal niet, is tegen de regel, is tegen het kloosterfatsoen. Maar als je heel lang genegenheid of begeerte onverbiddelijk hebt onderdrukt, kan dat twee verschillende dingen ten gevolge hebben, die beide ernstig genoeg zijn. Ofwel ben je innerlijk uitgedoofd, leeg, zoals de borsten van een oude vrouw. En zo zijn er velen die in onze staat rondsloffen, rondslefferen, met in hun ogen nijd omdat ze hun hart hebben gesloten en nooit hebben liefgehad. Aan hen kan niets vergeven worden. Ze hebben zichzelf gedoemd. Ofwel hoopt alles zich zo op dat er op een goede dag een geweldige uitbarsting komt. En dat is ook niet goed. Af te ­raden.

Ik ben blij dat ik dit alles geschreven heb. Onsamenhangend. Ik wil eindigen met een dank. God danken dat hij mij dit moeilijke hart heeft gegeven, hem danken voor mijn An, hem danken voor de onzekerheid van ons hart, hem danken voor de moeilijke jaren die ik doormaak, hem danken voor de strijd. Wij zijn niet beter dan onze ouders. Zij hebben voor elkander moeten vechten, strijden, angst hebben, verlegenheid, onrust. Wij mogen dat ook kennen. Christus heeft wel geroepen tot zijn vader: ‘Waarom hebt gij mij verlaten?’ Wij mogen een beetje strijd hebben. Dat alleen is een garantie dat mensen naar elkaar toe groeien. En wie strijden zegt, zegt meteen ook gekwetst worden, vallen, sneuvelen en weer opstaan. Wil je nog een beetje met mij meestrijden?

Daag mijn allerliefste An,
Jouw Herman

Oostende, donderdagavond 15 februari 1968
Liefste,

Terwijl Miel Cools zo heerlijk zingt van ‘Er was een tijd’ wil ik naar jou schrijven. En elke dag volgen wij nog dezelfde vlinder… Het lied heeft me echt aangegrepen. Vooral juist nu sinds onze laatste ontmoeting. Ik denk dat we misschien echt klaar voor elkaar moeten uitdrukken wat we willen. Voor mij is dit zo: als ik alleen mijn hart moest volgen, dan ga ik morgen uit het klooster en dan huw ik (in de veronderstelling natuurlijk dat jij dat wilt).

Maar nu is het zo dat we ook méér zijn dan hart en gevoel. Jij hebt al eens in je leven een keuze gemaakt, nl. je in dienst stellen van God en Zijn kerk, en om dat te kunnen koos je de norbertijnengemeenschap. Ik deed hetzelfde. Allebei deden we bewust afstand van een huwelijksleven. Dit omdat we meenden dat we dit moesten doen zo we een religieus leven kozen. Nu is echter de vraag: zien we nog altijd dat die twee noodzakelijk gescheiden moeten zijn? Wij twee geraken wellicht stilaan overtuigd dat het mogelijk zou zijn de twee met elkaar te verbinden. Maar anderzijds zijn er nog geen structuren in de Kerk waarbinnen we kunnen werken. Nu huwen zou dus betekenen afstand doen van onze eerste verbintenis. Persoonlijk vind ik dat een serieuze hindernis. Anderzijds heb ik me al afgevraagd of het in ontwikkelingslanden niet gemakkelijk zou zijn om ‘samen’ ons leven in dienst te stellen van Gods arme Kerk.

Maar hierover moeten we misschien eens verder praten. Het kan zo moeilijk allemaal op papier gezet worden. Maar ik zie langs die weg wel enige kans. Als jij over dit alles ook eens heel rustig jouw mening zegt, dan moeten we tot besluiten overgaan. Als wij geen kans zien tot huwen binnen de eerstkomende jaren, dan moeten wij meer afstand nemen van elkaar. Anders houden we het niet vol, Schat.

Je hebt het juist gezien en gevoeld toen je zei dat ik een hevige ben. Het is zo. Ik hou van je, Herman. Maar als wij dan zo vaak bij elkaar zijn en onze liefde uitdrukken, ook in lichamelijke intimiteit, dan voel ik me niet sterk genoeg om het zo jaren vol te houden, zonder dat we steeds verder gaan. Denk nu niet dat ik in een paniek­stemming verkeer. Helemaal niet. Ik voel me integendeel erg rustig en heel nuchter. Maar juist daarom vind ik het nodig dat we eens samen onze houding moeten beoordelen. Als we het bij vriendschap moeten houden, dan zijn we zeker aan de grens van intimiteit gekomen. Zeg jij ook eens je mening over dit alles?

Dag Schat, mijn liefste, mijn Herman, mijn jongen… We volgen dezelfde vlinder. We zoeken samen.
Je An

Norbertijnenabdij Tongerlo, 19 februari 1968
Mijn trouwe, trouwe An,

Het is vandaag 19.2… Weet je nog wat 19.1 ons bracht? Uw brief kwam niet onverwacht. Het is een verder doorpraten na St.-Martens-Latem en Oostende-Brugge. Deze brief is tegelijk voor mij een bevrijding – bevrijding omdat je het geschreven hebt. Omdat je je heel spontaan en innig kennen laat – en toch is deze brief ook onrustbarend. We staan op een kruispunt. Een moeilijk kruispunt. Veel vlugger dan ik had vermoed. Mag ik eerlijk zijn? Sinds onze strandavond in augustus, toen we samen tuurden naar de rode zon, sinds die avond heb ik dit kruispunt vermoed. Ik wist dat het komen zou, maar ik dacht dat het veel later zou zijn, over twee, drie jaar. Herinner je je nog, we zouden elkander toen pas opnieuw ontmoeten in november… Maar kom, ik wil echt niet somber zijn; aan de hand van je klare brief gaan we volgend weekend een en ander rustig bespreken. Zonder overhaasting, rustig! Goed? (...)

Op de retraite die Herman organiseerde in de school waar An lesgaf, dus na hun eerste ontmoeting. Herman, in een brief van 19 februari 1968: ‘We staan op een kruispunt. Een moeilijk kruispunt. Veel vlugger dan ik had vermoed.’Beeld rv

Nog één vraag: zou het echt onmogelijk zijn dat jij een prettige levenslustige graag geziene en dolgraag levende blonde zuster An blijft en ik een lachende zotte pater die van Lommel naar Oostende achter vlinders aan gaat? En dat wij voor elkander de twee beste vrienden bleven die elkaar heel graag zien, vandaag en alle dagen? Zou dat echt onmogelijk zijn…? Of moeten wij daarvoor dan samen een gewoon burgerbestaan gaan leiden… Moet jij nou eens echt op antwoorden… Maar weet dit: ik kan mijn witte vlinder zo moeilijk missen. Mijn mirabella bij de zee. Mooie handen om te strelen Mooie ogen om te zien. Blonde haren om te spelen. Mijn engelbewaarder… gisteren en vandaag en ook morgen.

Dag mijn trouwe An,
Je Herman

Dinsdag 19 maart 1968, Feest v. St.-Jozef!
Liefste Herman,

Ik weet niet wat deze brief zal worden. Eigenlijk is het eerder een bezinning op alles wat gisteren gebeurde. Te 12 uur in de nacht is monseigneur ­Duchêne van hier vertrokken. We hebben dus drie uur lang rustig gepraat. Bij het einde van het gesprek zei hij dat ik nog eens moest proberen biddend en rustig de hele evolutie te overwegen vanaf mijn intrede in het klooster tot nu. Voor hem is het klaar dat over enkele jaren priesters zullen mogen huwen. Het is ook volgens hem heel normaal dat veel priesters nu worstelen met het celibaat. Hij zei: de meesten hadden als beginpunt: priester willen worden. Dat celibaat werd er maar bijgenomen omdat het nu eenmaal niet anders kan. Hij is persoonlijk overtuigd dat tegen 1970 de celibaatskwestie kerkelijk in orde komt. Moeten we dan niet vooral vast bepalen dat jij priester blijft, ook als we huwen? Dat betekent dat je enkele jaren je ambt niet meer zult kunnen uitoefenen, maar dat je het opnieuw zou doen zodra je kans krijgt. Persoonlijk opteer ik voor die houding. Dat zou meteen een grote stimulans zijn om van het begin af aan ons samenleven een sterk christelijke inslag te geven.

Herman, mijn lieve jongen, wat moeten we onze hersens toch geweld aandoen. Om dan maar te zwijgen van ons hart. Maar ik geloof dan toch dat we doorheen de duisternis langzaam verder stappen, hand in hand, het licht tegemoet. Weet je wat ­Duchêne ook vroeg? ‘Het is toch geen onbedachte romantische verliefdheid?’ Zo iets in de aard van wat Miel Cools zingt; stoeien achter eenzelfde witte vlinder… Ik heb erop geantwoord dat er toch altijd wel een stukje verliefdheid nodig is en hij bevestigde het. Aan de deur zei hij ook nog: ‘En neem alles maar op met een beetje humor. Je mag wel nog eens rustig overwegen, maar tragisch is het niet.’ Ik vond dit wel aanmoedigend. Een beetje humor is wel nodig in het leven. Dag liefste! Op 31 maart is er te Brugge tentoonstelling van Mr. Sarlet (onze tekenleraar). Gaan we samen eens kijken?

Ik druk je dicht tegen me aan en zoen je heel innig.
Je An

Koen Wauters, 'Mijn vader was priester, mijn moeder non', Pelckmans, 248 p., 22 euro.Beeld rv
VRT-journalist Koen Wauters bundelde de liefdesbrieven zijn zijn ouders naar elkaar schreven.Beeld VRT