Direct naar artikelinhoud
AchtergrondGezondheid

‘Soms denk ik: gaat die dokter mij geen enorme wussy vinden?’: waarom mannen (te) weinig naar de dokter gaan

Komt een man na veel getalm bij de dokter... Mohamed Ouaamari, Robin Van den Broecke (b.), Daniel Demoustier en Laurens France zijn notoire ziekteontkenners.Beeld Thomas Sweervaegher

Mannen gaan opvallend minder vaak naar de dokter dan vrouwen. Achter die kloof gaat een rist biologische en maatschappelijke factoren schuil, maar ook een dosis machismo. ‘Ik heb vier jaar met een rotte tand rondgelopen.’

Die keer dat hij van de klimmuur was gevallen, zijn schouder uit de kom was en hij “bijna flauwviel van de pijn”. Of die keer dat hij zich op reis ferm gesneden had aan een roestig schip, en bedacht dat “die tetanusspuit toch alweer een eind geleden was gezet”. Laurens France (24) blikt met de nodige zelfrelativering terug op hoe de radertjes in zijn hoofd telkens op zoek gingen naar slechts één uitkomst: “Een reden om toch maar niet naar de dokter te moeten. Ik probeerde dat echt te allen prijze uit te stellen.”

Voor een stukje is het mannelijke trots, geeft hij toe, een zekere hang naar vastgeroeste ideeën zoals ‘ik kan daar wel tegen’ of ‘het zal wel vanzelf overgaan’. “Ik loop al een tijd rond met pijn aan mijn voet, maar daar doe ik niets mee. Ook al omdat ik vaak denk: is dit wel erg genoeg om naar de dokter te gaan? Gaat die mij geen enorme wussy vinden?”

Gek is die houding allesbehalve. Gebruik de zoekterm ‘nooit naar de dokter’ in een pers­databank, en je vindt vooral mannen die hun gebrekkige contact met artsen cultiveren − “ik weet niet eens wie mijn huisarts is” − of hun ­familieleden die zich beklagen dat een kwaal lange tijd verzwegen of genegeerd werd − “hij had al god-weet-hoelang bloed in zijn zakdoek na een hoestbui” en had plots “nog een half jaar te leven”.

Oud-voetballer Paul Van Himst kreeg je er ooit “met geen stokken naartoe”, want “mij kon niks gebeuren”. Kunstenaar Herr Seele was voorafgaand aan zijn pacemaker “in veertig jaar tijd amper vijf keer naar de dokter geweest”. Wijlen Anderlecht-manager Michel Verschueren, laconiek: “De dokter komt elke vrijdag bij mij thuis. Niet om me te onderzoeken, maar om een pint te drinken. Het is mijn buurman.”

Oorlogsjournalist Daniel Demoustier (60), die zich in het kader van een kankerdiagnose ooit omschreef als ‘het type dat nooit naar de dokter gaat’, heeft er nog nooit echt bij stilgestaan ‘waarom’ hij dat type is. “Het is niet dat ik geen vertrouwen heb in artsen”, zegt hij. Meer zelfs: hij beseft maar al te goed dat die ene check-up door een arts zijn leven heeft gered. Na wat peinswerk: “Misschien is het toch een soort vertrouwenskwestie. Ik geloof liever in eigen kunnen.”

Laurens France (24): ‘Ik loop al een tijd rond met pijn aan mijn voet, maar daar doe ik niets mee. Is dit wel erg genoeg om naar de dokter te gaan?’Beeld Thomas Sweertvaegher / Sven Franzen

Uit cijfers van het InterMutualistisch Agentschap (IMA) blijkt dat mannen in België minder contact hebben met de huisarts, een kloof die ontstaat vanaf de puberteit en vooral uitdiept tijdens de beroepsactieve jaren en nadien weer verkleint. Binnen de leeftijdsgroep 25 tot 44 jaar heeft 75 procent van de mannen een jaarlijks contact, tegenover 86 procent van de vrouwen. Ook de contactfrequentie ligt heel wat lager. Mannen brengen gemiddeld 5,2 bezoeken aan de huisarts per jaar, bij vrouwen is dat 6,3.

Die wonde − als het er al een is − valt niet met één vinger toe te dekken, zegt professor Sara Willems (UGent), die onderzoek doet naar gelijke toegang tot gezondheidszorg. Een deel van de verklaring zit sowieso in de zogenoemde health survival paradox of genderparadox: hoewel vrouwen een hogere levensverwachting hebben, spenderen ze minder jaren in goede gezondheid.

De basis blijft natuurlijk: je gaat naar de huisarts als je een klacht hebt. “Vanaf de puberteit zien we al dat vrouwen vaker gezondheidsklachten hebben dan mannen”, zegt Willems. Niet alleen fysiek − zo rapporteren vrouwen ­vaker urineweginfecties − maar ook mentaal zetten meisjes zich op vroege leeftijd op kop met bijvoorbeeld angst- of slaapproblemen, die vaak een link met de hormooncyclus vertonen.

“Daarnaast wordt er wat betreft anticonceptie vaker naar vrouwen gekeken, en zijn de arbeidsintensieve jaren vaak ook de vruchtbare jaren”, zegt Willems. Een zwangerschap, een voorschrift voor anticonceptie, het drijft de consultaties bij vrouwen gevoelig omhoog. Alleen: niet in die mate dat biologie alleen de kloof verklaart.

Toen Willems twintig jaar geleden al op de genderkloof botste, en op zoek ging naar de barrières die mensen bij de eerste lijn ervaren, werd het volgende argument uitsluitend door mannen aangehaald: ‘Naar de dokter gaan is een teken van zwakte.’ Of zoals Monty Python dat gevoel ooit heerlijk parodieerde bij een festijn van afgehakte ledematen: ‘It’s only a flesh wound.’

Dat idee van zwakte laat zich makkelijk in clichébeelden vatten. Koppige vaders die je haast in een tapijt moet rollen en er weer uit schudden in de consultatiestoel. Echtgenotes die over de schouder mee ‘ja’ knikken of ‘neen’ schudden bij de vragenlijst van de arts. Volgens een Amerikaanse bevraging van Cleveland ­Clinic verkiest een ruime meerderheid van de mannen om de badkamer te poetsen of te gaan shoppen met de partner boven het raadplegen van een arts, zelfs als ze een ernstig gezondheidsprobleem vermoeden.

De realiteit in het dokterskabinet is een stuk minder zwart-wit, zo blijkt uit een rondvraag bij een handvol huisartsen in Vlaanderen en Brussel. Bij ongeveer de helft is de genderkloof nog nooit echt opgevallen. Bij wie het wél opmerkt, schieten de verklaringen dan weer alle mogelijke kanten uit.

Huisarts Hassan Kays uit Antwerpen: “Mannen nemen het volgens mij niet per se minder nauw met hun gezondheid. Ze kunnen gewoon minder makkelijk tijd vrijmaken, omdat ze vaak het hardst werken. En als een van de kinderen ziek is, is het meestal de moeder die meekomt. Voor haar is dat een extra kans om eigen klachten op tafel te leggen.”

Huisarts Myriam Nys uit Sint-Amandsberg: “Veel vrouwen zijn niet alleen de draaispil van het gezin, ze combineren dat vaak met werk en zorg voor hun ouders. Bij ons wordt er naar hen geluisterd en krijgen ze erkenning.”

Huisarts Johan Vansintejan uit Vilvoorde: “Er komt ook een aspect opvoeding bij kijken. Mannen stellen een consultatie uit vanuit een oerprincipe, er is hun altijd ingeprent dat ze niet flauw moeten doen over kwaaltjes aan de luchtwegen of de maag. Vrouwen luisteren beter naar hun lichaam en praten daar ook onderling makkelijker over.”

Al die stukjes passen wellicht in een bredere puzzel: naast biologische verschillen wegen ook genderrollen nog steeds op onze gezondheid, of toch zeker hoe we die benaderen. Uit onderzoek blijkt: hoe traditioneler de kijk op mannelijkheid, hoe huiveriger een man staat tegenover een bezoek aan een arts.

Daniel Demoustier (60): ‘Het is niet dat ik geen vertrouwen heb in artsen... Of misschien is het toch een soort vertrouwenskwestie. Ik geloof liever in eigen kunnen.’Beeld Thomas Sweertvaegher

Die rollen zijn tegenwoordig minder scherp afgelijnd dan vroeger, maar daarom niet verdwenen. Zo stelt Myriam Nys dat ze stilaan evenveel vaders als moeders ziet meekomen wanneer een kind een fysiek probleem heeft. “Maar bij emotionele problemen zijn het toch vaker de moeders die contact opnemen.”

Johan Vansintejan ziet dan weer dat mannen nog steeds de neiging voelen om klachten op te blazen. “Zo van: ‘Nu ik tot hier ben gekomen, is het echt wel héél ernstig.’ Ze zoeken daarmee sympathie bij de arts, maar ook bij hun huisgenoten. Alsof ze verantwoording willen afleggen waarom ze eventjes niet de financiële motor van het gezin kunnen zijn.”

Dat laatste lijkt wat aan te sluiten bij het fenomeen ‘mannengriep’, een term die vrouwen graag gebruiken als hun vriend zich weer eens loopt aan te stellen − liefst al kreunend en snotterend in bed, met de resultaten van de thermometer bij de hand, smekend om een pijnstiller of een keelpastille.

Volgens Sara Willems hanteren mannen en vrouwen niet zozeer een andere definitie van ‘ziek zijn’, maar hebben ze vooral een andere visie op een tussenstap: ‘wat impliceert het dat ik ziek ben?’. Zo worden mannen vandaag nog steeds harder geraakt in hun identiteit wanneer ze moeten stoppen met werken, terwijl zorg − voor anderen of zichzelf − eerder aan vrouwen wordt toegeschreven.

Op dit punt zullen veel mannelijke lezers (hopelijk) denken: in dat rollenspel kan ik me helemaal niet vinden. Dat treft. Ik ook niet. En toch ben ik erin geslaagd een wegrottende snijtand vier jaar lang onder een stolp te plaatsen, nadat de tandarts me vertelde dat er een implantaat zou moeten komen. Het was uiteindelijk mijn vriendin die een afspraak maakte, anders liep ik er wellicht nog steeds mee rond.

Ik denk dat er ook een zekere angst onder die struisvogelpolitiek schuilgaat. Elke nieuwe blessure − sinds ik de 30 voorbij ben, stapelen ze zich op − herinnert me eraan dat ik geen jong veulen meer ben dat ongestraft over een voetbalterrein dartelt, dat ik misschien iets bewuster − of beter: preventiever − met mijn gezondheid moet omgaan. Allemaal dingen die een arts me (denk ik) zou vertellen, als ik zou langsgaan tenminste: “Meneer, u bent niet onoverwinnelijk.”

Dat is een gevoel waar veel mannen tussen de 20 en de 50 zich in wentelen, zegt Myriam Nys. “Ook mijn zoon voelt zich graag onaantastbaar.” Die zoon, Robin Van den Broecke (30), is nochtans zelf orthopedist, maar ontkent het niet: “Mijn moeder wil graag dat ik me laat controleren bij de dermatoloog, vanwege een aantal huidvlekken, maar daar zie ik het nut momenteel niet echt van in. Ik heb ook eens een blindedarmontsteking bij mezelf proberen te ontkennen, tot op het punt dat de operatietafel al in gereedheid was gebracht.”

“Het fysieke, een zekere kracht willen uitstralen, dat blijft toch een mannelijk trekje”, zegt Van den Broecke. Er speelt daarnaast ook een zekere zelfoverschatting, blijkt uit een recente bevraging van Orlando Health: de meerderheid van de mannen (65 procent) claimt dat ze gezonder zijn dan de meerderheid van de mannen. Wat, zo stipten de onderzoekers fijntjes aan, statistische lulkoek is.

“Weet je wat het ook is? Naar de dokter gaan is niet echt spannend”, zegt auteur Mohamed Ouaamari (31) al lachend. “Je maakt een afspraak, wacht uiteindelijk een uur in de wachtkamer tussen snotterende mensen en gaat naar huis met een doktersbriefje en een voorschrift voor Ibuprofen. Dan kan ik evengoed gewoon thuis uitzieken.”

Robin Van den Broecke (30): ‘Ik probeerde eens een ­blindedarmontsteking te ontkennen, tot op het punt dat de operatie­tafel al in gereedheid was gebracht.’Beeld Thomas Sweertvaegher

“Arrogantie”, noemt Ouaamari die mindset, het medisch equivalent van mansplaining zeg maar. “Het is niet altijd erg dat je een beetje van je afbijt”, zegt Willems. In de meeste gevallen gáát ziek zijn ook vanzelf over, en een beetje ondergebruik kan geen kwaad nu er een huisartsen­tekort dreigt. “Maar als die attitude ervoor zorgt dat iemand met een ernstige zorgnood de stap naar een arts niet kan zetten, wordt het ­natuurlijk wel problematisch.”

Bij klachten onder de gordel staan mannen bijvoorbeeld gekend om hun ontwijkmanoeuvres, omdat die zone nog eens bedekt is met een extra laagje schaamte. Een klacht zoals erectiele disfunctie heeft nochtans een verwittigingsfunctie: het kan een eerste teken zijn van verkalking van de bloedvaten rond het hart of van diabetes type 2. Volgens de Diabetes Liga hebben momenteel 400.000 mensen in ons land diabetes type 2 zonder het te weten.

Of neem nu de eerder genoemde huidvlekjes. Die zijn uiteraard niet per definitie gevaarlijk. Toch lopen mannen volgens onderzoek een hoger risico om te sterven aan melanoom. Biologie is opnieuw een deelverklaring, maar ook: vrouwen controleren hun huid beter en gaan ten rade bij een dokter, wat de kans op een vroege opsporing verhoogt.

Is het slechts van altijd maar beter willen weten? Of is het soms van niet beter weten? Dokter Luc Colemont (vzw Stop Darmkanker) zegt het met een boutade: “Veel mannen weten meer over de uitlaat of het oliepeil van hun auto dan over hun eigen lichaam. Zolang ze over de haag kunnen plassen, menen ze dat er geen probleem is.”

Experts zijn er stellig in, ook al zijn cijfers over gezondheidsvaardigheden minder een­duidig: vrouwen zijn vertrouwder met hun ­lichaam, zijn beter in het inschatten van wat ‘huisartswaardig’ is en wat niet. Verschillende huisartsen merken op dat het ook vaker (jonge) mannen zijn die het andere, hypochondrische uiterste opzoeken en bij elke kriebel een afspraak maken omdat ze een tumor vrezen.

Als je het als een spier beschouwt, lijkt het ergens evident dat die bij vrouwen beter getraind is. Dan wordt een hormonale cyclus − en ik schrijf dit voor alle duidelijkheid zonder enige menstruatiejaloezie − een maandelijkse opfrisbeurt, een kans om te reflecteren over de signalen die je lichaam uitstuurt. Een gesprek rond anticonceptie of een uitstrijkje in het ­kader van baarmoederhalskanker normaliseren een preventieve kijk op gezondheid.

Jong geleerd is oud gedaan. De responsgraad bij het bevolkingsonderzoek dikkedarmkanker lag in 2021 niet toevallig hoger bij vrouwen (52 procent) dan bij mannen (46 procent), ook al loopt die laatste groep meer risico. Dat de opgestuurde ontlastingstest bij sommige mannen onaangeroerd blijft, heeft niet alleen met angst te maken, zegt Colemont. “Sommige mannen vertellen mij: ‘Niemand had me ooit verteld dat dit zo belangrijk was.’”

Dat gaat verder dan een dokterskabinet. “Ga naar eender welke avond over een gezondheidsthema en je zult meer vrouwen aantreffen in de zaal”, zegt professor huisartsengeneeskunde Jan De Maeseneer (UGent). Evengoed valt het op sociale media op dat vrouwen vocaler zijn over gezondheid − ook al loopt niet ­iedereen even hoog op met de tips van dokter TikTok.

Kleine bekentenis: stukken in deze krant die mij iets zouden kunnen bijbrengen over mijn gezondheid, mijd ik doorgaans als de pest. ­Sorry, collega’s.

Mohamed Ouaamari (31): ‘Je maakt een afspraak, wacht een uur en gaat naar huis met een doktersbriefje en een voorschrift voor Ibuprofen. Dan kan ik evengoed thuis uitzieken.’Beeld Thomas Sweertvaegher

Vaak is het bij mannen wachten tot ze eens serieus tegen de lamp lopen, zegt Myriam Nys. “Er is dan vaak een kantelpunt, het sijpelt binnen dat ze misschien toch niet zo onsterfelijk zijn. Zodra mannen de weg dan gevonden hebben, komen ze minstens even vaak langs als vrouwen.”

Het blijft natuurlijk jammer dat het daarop wachten is. Symptomen negeren tot ze heel ernstig zijn, verslechtert niet alleen de prognose. Ook het kostenplaatje gaat omhoog, en het kan een stigma in de hand werken dat mannen effectief bang moeten zijn van de dokter.

“Ik merk gelukkig wel dat er een omslag op til is”, zegt Colemont. Die laat zich stilaan gelden in de cijfers. Bij de huisartsbezoeken is de cijferkloof de laatste jaren langzaam aan het slinken, voornamelijk omdat meer mannen tussen 15 en 44 jaar jaarlijks een consultatie doen. Dezelfde trend is aanwezig bij het bevolkingsonderzoek naar dikkedarmkanker bij vijftigplussers.

Uit de bevraging van Cleveland Clinic blijkt bovendien dat gezondheidskwesties ook onderling meer bespreekbaar zijn geworden bij mannen. Nog geen derde van de babyboomers (29 procent) geeft aan die medische zaken met meer dan één persoon comfortabel te kunnen bespreken. Bij generatie X (44 procent), geboren tussen 1960 en 1980, of millennials (47 procent) ligt dat al heel wat hoger.

Waar gesprekken tussen mannen over gezondheid zich vroeger vaak beperkten tot grappen en grollen over een rectaal toucher, merkt Colemont dat “in wielerclubjes steeds meer op een normale manier over gezondheid wordt gepraat”.

Wat medische kwalen betreft, is niet zwijgen maar spreken goud. En als dat gebeurt, mag één geslacht zich trouwens in de handjes wrijven: de man. Historisch gezien is het mannenlichaam zowel in onderzoek als in de praktijk vaak de norm. Pas de laatste jaren is er meer aandacht voor man-vrouwverschillen bij ziektes, of voor vrouwspecifieke aandoeningen zoals endometriose, waarbij baarmoederslijmvlies buiten de baarmoeder groeit.

Recent onderzoek door UMC Groningen en Radboudumc toont dat die kenniskloof eveneens blijft doorwegen in de huisartspraktijk. Hoewel vrouwen vaak ernstigere en langer aanhoudende lichamelijke klachten hebben, worden ze toch 6 procent minder vaak gediagnosticeerd. Ze worden dan ook minder vaak aan een lichamelijk onderzoek onderworpen, of doorverwezen naar een specialist.

“Blijkbaar doe ik iets anders bij mannen dan bij vrouwen, dat vind ik best wel confronterend”, zegt onderzoeker en huisarts Tim olde Hartman (Radboudumc) daarover. “Of dat goed is of niet, daar doet ons onderzoek eigenlijk geen uitspraak over. Maar het is wel iets waarvan we ons bewust moeten zijn.”

Wie naar een arts gaat, heeft namelijk niet alleen een klacht. Er is ook het voornemen van een juiste diagnose. Mannen lopen daar blijkbaar al eens van weg. Maar: vrouwen moeten er misschien ook vaker voor terugkeren.