En weer peutert de politiek aan de pensioenen: waarom is dat eigenlijk nodig?

Opnieuw heeft de federale regering een hervorming doorgevoerd in de pensioenen. Wat was het probleem deze keer? Waarom worstelen onze regeringen al zowat 40 jaar met dat thema? En zijn er dan geen oplossingen op de lange(re) termijn mogelijk? 

Waarom morrelt de regering opnieuw aan de pensioenen?

Het is inderdaad niet voor het eerst dat de regering-De Croo zich buigt over de pensioenen. In de zomer van 2022 raakt de regering het eens over een eerste luik van de beloofde pensioenhervorming. Binnen die deal wordt onder meer afgesproken:

  • dat je 20 jaar lang minimum vier vijfde gewerkt moet hebben om recht te hebben op een minimumpensioen.
  • dat er opnieuw een pensioenbonus komt voor mensen die ervoor kiezen om langer te werken. 
  • dat er wat pensioen bij komt voor wie in het verre verleden nog deeltijds gewerkt heeft. 

BEKIJK - Wat stond er precies in dat akkoord over de pensioenhervorming? Bart Verhulst legde het vorig jaar uit in "Het Journaal":

Videospeler inladen...

Ons land kan aanspraak maken op 850 miljoen euro Europese steun uit het herstelfonds als de hervorming geen extra kosten voor de begroting met zich meebrengt. Alleen blijkt na een berekening van het Planbureau dat dat wel degelijk het geval is. Terug naar de tekentafel dus, als we niet naast die 850 miljoen euro willen grijpen.

Minister van Pensioenen Karine Lalieux (PS) komt daarop midden februari met een hele rist nieuwe voorstellen op de proppen. Maar al snel mag blijken dat nog lang niet alle neuzen in dezelfde richting staan. Los van de politieke tegenstellingen binnen de regering is de grote vraag of haar nieuwe plan überhaupt genoeg besparing oplevert voor Europa.

Ons land kan aanspraak maken op 850 miljoen euro Europese steun uit het herstelfonds als de hervorming geen extra kosten voor de begroting met zich meebrengt

Wel opvallend is dat de PS het met dit voorstel voor het eerst zelf bespreekbaar maakt om aan die "perequatie" van de ambtenarenpensioenen te morrelen. Dat betekent dus dat de ambtenarenpensioenen niet meer vanzelf zouden meestijgen als de ambtenaren die nog werken, loonsverhogingen krijgen.

In ruil vraagt de PS dan wel een zwaardere belasting van de hoogste opgebouwde kapitalen in de aanvullende pensioenen, iets wat traditioneel heel moeilijk ligt in de privésector. Het wordt er wel eens bestempeld als "contractbreuk".

Die politieke deal is nu dus beklonken (lees er hier meer over). Daarin:

  • plafonneert de regering de perequatie op maximaal 0,3 procent.
  • trekt ze de socialezekerheidsbijdrage op heel hoge aanvullende pensioenen op.
  • blijft de pensioenbonus bestaan, maar wordt de uitbetaling anders geregeld.
  • worden er meer gelijkgestelde periodes in rekening gebracht om aan de vereiste effectieve werkduur van 20 jaar te komen voor het minimumpensioen.
  • schrapt de regering een laatste stap in de geplande verhoging van de minimumpensioenen.
Wat is eigenlijk het probleem met onze pensioenen?

Laat het om te beginnen al duidelijk zijn: niet elke pensioenexpert of econoom die we daarover in de afgelopen maanden spraken, heeft daar dezelfde mening over. Het antwoord op deze vraag is dus geenszins in steen gebeiteld. Maar sommige problemen met de pensioenen worden wel vaker genoemd en benoemd dan andere.

De centen

Zo zijn er de vraagtekens over de financiering van onze pensioenen. Dat zit zo: al langer dan vandaag wordt de Belgische bevolking gemiddeld gezien ouder, ze “vergrijst”. Want terwijl het aantal kinderen per vrouw (de “fertiliteit” in het jargon) in de voorbije eeuw fors gedaald is, is de levensverwachting enorm gestegen. 65-plussers - in dit verhaal: pensioengerechtigden - maken dus een almaar groter deel uit van de bevolking. 

Een onvermijdelijk gevolg is dat de uitgaven in de gezondheidszorg, maar ook de pensioenuitgaven in ons land oplopen in de komende decennia. Om vergelijkingen doorheen de tijd mogelijk te maken, worden die kosten doorgaans uitgedrukt in “procent van het bruto binnenlands product” (bbp). In mensentaal: welk deel van de welvaart die we allemaal samen produceren, moeten we elk jaar in de pensioenen pompen?

In 2019 (door de ongewone coronajaren 2020 en 2021 is dat voorlopig het jaar waar experten zich op focussen) was dat ruwweg een tiende (10,5 procent) van onze volledige economische productie. Wellicht zitten we dit jaar zelfs al boven de 11 procent. Kostprijs van de uitgekeerde pensioenen vandaag: zo'n 50 miljard euro.

En als we niets zouden aanpassen aan ons pensioenbeleid, loopt dat tegen 2050 op, zo berekende de Studiecommissie voor de Vergrijzing vorige zomer, tot 13,5 procent van het bbp. Die paar procentpunten meer zijn dus vele miljarden euro’s extra die we zullen moeten reserveren voor de pensioenen. En dat is geld dat je dan niet in andere dingen kunt steken.

Sommige politici, economen en experten noemen daarom de pensioenen op termijn “onbetaalbaar”. Maar die term is natuurlijk gekleurd, omdat die betaalbaarheid ten eerste afhangt van beleidskeuzes: waar wil je je centen aan geven?

Maar ook de toekomstige economische prestaties van je land spelen een rol. Anders gezegd: hoe meer economische groei, hoe meer productiviteit en hoe hoger je werkzaamheidsgraad (dus: hoeveel mensen van je beroepsbevolking zijn er effectief aan het werk?), hoe “draaglijker” die financiering uiteindelijk ook zal zijn.

De "koterij"

Ook de complexiteit van ons pensioensysteem wordt wel eens aangestipt als een zwakke plek. Het woord “koterij” durft daar al eens te vallen. Sowieso zijn er andere stelsels voor werknemers, zelfstandigen en ambtenaren, maar velen hebben gemengde loopbanen, waardoor ze op het einde van de rit gebruik zullen maken van verschillende stelsels.

Voor bepaalde beroepsgroepen of functies zijn dan weer historische uitzonderingen voorzien. En er zijn naast de klassieke rustpensioenen op het einde van de loopbaan ook nog eens overlevingspensioenen die worden toegekend aan de langstlevende echtgenoot. 

De hamvraag is: kan het eenvoudiger, transparanter en soms ook gewoon eerlijker voor iedereen, zonder dat je het vertrouwen in het hele systeem aantast?

De hamvraag is daar: kan het eenvoudiger, transparanter en soms ook gewoon eerlijker voor iedereen, zonder dat je het vertrouwen in het hele systeem aantast? Opmerkelijke eensgezindheid bij de door ons gecontacteerde experten: we hoorden niemand pleiten voor een tabula rasa of revolutie.

Het pensioen als "sociale verzekering"

Een derde vraag die geregeld terugkomt: zijn onze pensioenen hoog genoeg? Vormen ze vandaag voldoende de “sociale verzekering” die ze in theorie zouden moeten zijn: een echt vervangingsinkomen om je levensstandaard te waarborgen na je actieve loopbaan? Internationaal gezien zijn de wettelijke pensioenen in België elk geval niet bepaald de grootste vetpot, leren cijfers van de OESO.

Maar tegelijk is die internationale vergelijking ook heikel: veelal worden onze aanvullende pensioenen daarin bijvoorbeeld niet meegerekend, omdat die doorgaans worden uitbetaald in kapitaal (en dus zelden in een maandelijkse "rente"). Of kijk naar wie een eigen, afbetaalde woning bezit: bij Belgische gepensioneerden ligt dat percentage veel hoger dan in veel andere landen, omdat dat woningbezit historisch gezien fiscaal gestimuleerd is door de overheid. Een eigen woning hebben, zorgt voor een erg belangrijke financiële buffer tijdens je pensioen, die er soms minder is in andere landen.

Welke oplossingen zijn er mogelijk?

Als er al discussie is over de problemen waarmee onze pensioenen zouden kampen, is die er zeker over de oplossingen. Maar ook hier hoor je verschillende suggesties geregeld terugkeren bij pensioeneconomen.

Het helpt natuurlijk als de overheidsfinanciën gezond zijn. Specialisten van de Studiecommissie voor de Vergrijzing hameren al langer op die spijker. Als je geen tekorten hebt, kan je makkelijker crisissen opvangen en is het makkelijker om de pensioenen te blijven betalen.

Dat de economie groeit, kan ook helpen, want dan heeft de overheid meer belastinginkomsten. Experts zeggen dan dat de overheid bedrijven moet helpen om te investeren in onderzoek en ontwikkeling zodat onze bedrijven nog efficiënter kunnen produceren. 

En er moeten gewoon meer mensen écht aan de slag zijn: het doel van de regering blijft nog altijd om 80 procent van onze beroepsbevolking echt aan het werk te hebben. En die moet dan ook liefst aan het werk blijven tot aan de wettelijke pensioenleeftijd van 65 (en tegen 2030 zelfs 67) jaar.

Want in realiteit halen we die pensioenleeftijd nog lang niet. Volgens OESO-cijfers verlaten we vandaag nog gemiddeld rond ons 61e de arbeidsmarkt:

Als je dat wilt aanpakken, moet je het ook wel haalbaar maken om tot op hoge leeftijd te blijven werken, zeggen de experten in koor. Bedrijven moeten bereid zijn om jobs daaraan aan te passen of om draaglijke regelingen te treffen voor mensen die dicht bij het einde van hun loopbaan zitten. 

De experts die we contacteerden waren het onderling niet eens over de vraag of er ook grote kuis moet worden gehouden in de gelijkgestelde periodes - dat zijn de periodes waarin je niet werkt, bijvoorbeeld omdat je ziek of werkloos bent, of omdat je tijdskrediet opneemt, maar die toch meetellen voor je pensioenopbouw. 

Om dat langer (effectief) werken te stimuleren, zien sommige specialisten ook wel iets in de “actuariële correcties” die hier tot de jaren 90 bestonden (en vaak nog van toepassing zijn in het buitenland). Die werken als een soort bonus-malussysteem: per jaar dat je vóór de wettelijke pensioenleeftijd stopt, krijg je een bepaald percentage (bijvoorbeeld 5 procent) minder pensioen. Wie langer blijft doorwerken, krijgt net een bonus. Bottomline: je krijgt wat meer zelf de keuze wanneer je met pensioen gaat, maar je draagt er dan ook wel de gevolgen van.

Om langer werken te stimuleren, zien sommige specialisten ook wel iets in een soort bonus-malussysteem

Om de complexiteit van ons pensioensysteem te verlichten, kan je verschillende stelsels proberen te harmoniseren. Zo lijken er wel maatregelen mogelijk om de pensioenstelsels van werknemers en zelfstandigen meer gelijk te trekken. Wel waarschuwen experten ervoor dat dat geen verkapte besparingsmaatregel mag worden, waarbij alle pensioenen naar beneden worden bijgesteld. Vereenvoudiging zou onrechtstreeks natuurlijk wel administratieve besparingen kunnen opleveren.

En om het pensioenbedrag voor iedereen op een aanvaardbaar peil te houden, zou je de tweede pijler - het aanvullend pensioen via groepsverzekeringen en pensioenfondsen - voor iedereen kunnen verplichten. Al maken verschillende experten zich de bedenking dat dat gewoon een verschuiving is van de kosten. Met het geld dat daarvoor nodig is, zou je even goed gewoon de wettelijke pensioenen wat kunnen optrekken, klinkt het bij de critici.

Welke grote pensioenhervormingen zijn er in het verleden al gepasseerd?

Al zowat 40 jaar proberen politici te sleutelen aan ons pensioensysteem. Op z’n minst 7 regeringen deden al pogingen, met wisselend succes en resultaat:

Het doembeeld van "vergrijzing" sluipt al in de jaren 80 binnen in het politieke denken. Het is nog veraf - de blik ligt dan nog op het futuristisch klinkende jaar 2010 - maar dat de pensioenuitgaven door de verouderende bevolking op een bepaald ogenblik de pan uit zouden kunnen swingen, doet beleidsmakers bij wijlen al eens in de haren krabben.

In 1986 al vraagt de minister van Sociale Zaken, de dan nog relatief jonge christendemocraat Jean-Luc Dehaene, aan de Nationale Arbeidsraad om een advies uit te brengen over een hervorming van de pensioenen. Op dat moment ligt de wettelijke pensioenleeftijd voor mannen op 65 en krijgen ze pas een volledig pensioen na een loopbaan van 45 jaar. Elk jaar dat ze minder lang werken, kost hen 5 procent van hun pensioen (al bestaan er ook dan al heel wat regelingen die daar een mouw aan passen). Maar vrouwen kunnen al op hun 60e met pensioen en moeten maar 40 jaar hebben gewerkt.

 

De regering-Martens VIII (1988-1991) wil echt werk maken van een hervorming - onder meer door de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen in de pensioenleeftijd weg te werken - en duidt de socialisten Alain Van der Biest en Leona Detiège aan om dat tot een goed einde te brengen. De correctie van het pensioen (5 procent minder per jaar dat je vóór je 65e met pensioen gaat) verdwijnt en er komt een zogenaamde "flexibele pensioenleeftijd" in tussen 60 en 65. Alleen wordt die toch nog altijd anders berekend voor mannen en vrouwen, waardoor de ongelijkheid in de praktijk blijft bestaan.

Uiteindelijk is het de regering-Dehaene II, met de socialist Marcel Colla als pensioenminister, die vanaf 1997 de wettelijke pensioenleeftijd voor iedereen geleidelijk naar 65 jaar brengt en de vereiste loopbaanduur voor een volledig pensioen naar 45 jaar. Wie minstens 35 jaar heeft gewerkt, kan vanaf zijn 60e wel nog altijd "flexibel" met pensioen.

De regering-Verhofstadt II - we zijn dan al eind 2005 - is de eerstvolgende die opnieuw hervormingen in de pensioenen overweegt. Met het "Generatiepact" wordt een reeks maatregelen in de steigers gezet om mensen langer te doen werken. Zo voert de regering een pensioenbonus in om werknemers van 62 jaar (of met een loopbaan van 40 jaar) langer te doen werken en wordt de toegang tot brugpensioen beperkt.

Een grotere hervorming komt er met de regering Di Rupo - met eerst de liberaal Vincent Van Quickenborne en later partijgenoot Alexander De Croo op pensioenen. Zo gaat de minimumleeftijd voor vervroegd pensioen naar 62 en moet een loopbaan minimaal 40 jaar duren, ook komen er strengere regels rond brugpensioen. De Croo richt in 2013 ook de Pensioencommissie op. Die groep experten moet een rapport opstellen over een grondige hervorming van het Belgische pensioensysteem.

Dat rapport ligt tegen de zomer van 2014 op tafel. De nieuwe regering-Michel plukt er vrijwel onmiddellijk 1 element uit en kondigt nogal bruusk aan dat de wettelijke pensioenleeftijd wordt opgetrokken naar 67, al moeten er ook correcties komen voor zware beroepen. Er is, op basis van het rapport van de Pensioencommissie, ook sprake van een pensioen op basis van punten per gewerkt jaar, die dan op het einde van de rit je pensioen zullen bepalen.

Uiteindelijk komt er van de regeling rond de zware beroepen niks in huis en wordt het idee van een pensioensysteem met punten na protest van de vakbonden overboord gegooid, waardoor de hervorming bij de val de regering-Michel op z'n minst onafgewerkt lijkt.

In de aanloop naar de federale verkiezingen van 2019 opperen zowat alle partijen dat er een minimumpensioen van 1.500 euro moet komen bij een volledige loopbaan. Later zal die belofte ook in het regeerakkoord van de regering-De Croo terecht komen en concreet worden uitgewerkt. 

Ook een nieuwe, grondige hervorming van de pensioenen wordt aangekondigd. Een eerste opgooi komt er, zoals hoger vermeld, in de zomer van 2022 - met onder meer een pensioenbonus, maar ook strengere voorwaarden om een minimumpensioen te krijgen - maar de Europese Commissie maakt zich zorgen over de kostprijs daarvan. Zopas is de regering-De Croo het daarom eens geraakt over nieuwe hervormingen.

Waarom is het eigenlijk politiek zo moeilijk om de pensioenen te hervormen?

De pensioenen zijn een notoir gevoelig dossier omdat simpelweg iedereen er uiteindelijk mee te maken krijgt. En dat heeft politieke gevolgen: het systeem verstrengen is voor geen enkele partij electoraal interessant en al zeker niet met een sterk vergrijzend kiezerskorps. Wil je échte verbeteringen aanbrengen aan de pensioenen, dan kost dat in veel gevallen geld. 

Sommige experten suggereren daarom om een pensioenstelsel te creëren dat die eindeloze politieke discussies omzeilt en dat zichzelf automatisch aanpast aan de levensverwachting. Zo zou de pensioenleeftijd, zoals bijvoorbeeld al het geval is in Nederland, kunnen meestijgen met die levensverwachting. Ook voor het pensioenbedrag zou je zo aanpassingen kunnen doen. Alleen kom je zo uiteindelijk weer uit bij hetzelfde probleem: wie durft die gevoelige politieke beslissing te nemen?

Meest gelezen