Direct naar artikelinhoud
OpinieMartijn Lauwens

Alles wat Palestijns is, wordt uitgewist, Israël is gebouwd op de ontkenning van Palestina

Martijn Lauwens - De schaduw van een Palestijnse man valt op de Israëlische muur of Westoeverbarrière.Beeld Eva Beeusaert - EPA

Martijn Lauwens is eindredacteur bij deze krant. Hij volgt Israël-Palestina, waar hij sinds 2004 al vaak en lang verbleef, en schrijft erover. ‘Alles wat Palestijns is, wordt weggemoffeld en uitgewist. Israël is gebouwd op de ontkenning van Palestina.’

Het is een warme oktobernamiddag in 2017, in de heuvels rond Jeruzalem zakt de zon achter de horizon. Mijn toenmalige huisgenoot – een Amerikaanse islamhistoricus – en ik besluiten naar onze huurwagen te stappen, ons appartement in de Oude Stad lonkt. We zijn vermoeid na een hele dag te hebben rondgereden, op zoek naar vergeten heiligdommen uit bestofte tijden.

Onze laatste halte was Nabi Samwil, een Palestijns dorp dat behalve een kruisvaarderskasteel ook de tombe van de profeet Samuel huisvest, die grote groepen joodse gelovigen aantrekt. Om die bezoeken te faciliteren heeft Israël de site, in Palestijns gebied, tot nationaal park uitgeroepen; een beproefde tactiek die militaire bezetting als toerisme vermomt.

Op het moment dat we de parking, een steil aflopende strook asfalt, betreden, trekt een luid gejoel wat verderop onze aandacht. Een groepje ultraorthodox-joodse jongens, ruwweg tussen de 10 en 16 jaar, heeft zich verzameld rond een Palestijnse fruitsapverkoper die daar met zijn ezeltje en een houten kar vol fruit staat. De jongens beginnen roepend en lachend met de vruchten te gooien, we zien sinaasappels naar beneden rollen; eerst enkele, al snel de hele voorraad. De Palestijnse man holt de heuvel af, tussen de geparkeerde auto’s door, om zijn fruit te recupereren. De jongens gieren het uit en maken van de gelegenheid gebruik om de kar van de helling te duwen.

Terwijl het vehikel naar beneden dendert, delen enkele jongens klappen uit aan de ezel. Het dier ondergaat alles, en ook de sapverkoper verweert zich niet; als hij met zijn armen vol sinaasappels weer boven komt, staat in zijn ogen machteloosheid te lezen. Op de parking staan nu tientallen charedische joden het gebeuren geamuseerd gade te slaan en met smartphones te filmen. Niemand, zelfs de begeleiders en het parkpersoneel niet, roept de amokmakers tot de orde: de hele situatie schijnt vooral een bron van hilariteit te zijn.

De vernedering wordt intenser; de citrusvruchten worden uit de armen van de Palestijn gemept. Opnieuw rolt er fruit naar beneden, opnieuw rent de man het achterna, hij wordt geduwd, bespuugd en bespot, weet zich amper recht te houden. Sommige jongens komen niet meer bij van het lachen, de ezel zet het op een lopen.

Ik sta aan de grond genageld, kan geen woord uitbrengen. We besluiten te vertrekken, niet wetende hoe het incident afgelopen is. Als ik aan die namiddag denk, grijpen de banaliteit en het impliciete geweld van wat ik toen zag me naar de keel. En het groteske superioriteitsgevoel. Niemand kan ons wat maken, dat straalden die jongens uit. Daar, op de parking van een kasteelruïne in de ondergaande zon, voelde ik het verpletterende gewicht van een kolossaal onrecht.

Koloniserende supermacht

Tien jaar eerder was ik, ook in Jeruzalem, in gesprek met Yehuda Shaul, de oprichter van Breaking the Silence. Die organisatie verzamelt getuigenissen van Israëlische (ex-)militairen, over hoe ze zich misdroegen tegenover Palestijnen; hun verhalen staan bol van gruwel en straffeloosheid. Shaul vertelde hoe hij als tiener dagelijks pendelde naar een illegale Israëlische nederzetting, en wat hij toen dacht over de Palestijnen die hij voorbijreed: “Ik zag ze niet, ze waren er niet. Ze waren geen mensen, ze waren gewoon helemaal niets.”

Zulke ervaringen hebben me veel geleerd over Israël-Palestina. Namelijk dat dit geen symmetrisch conflict is, geen oorlog van het ene leger tegen het andere. Israël is een koloniserende supermacht die de oorspronkelijke bevolking niet alleen vernedert, vermoordt en wegduwt, maar ook uitwist. Als je Palestijnen niet als mensen ziet, kan het ook geen kwaad om hen geweld aan te doen.

In de loop der jaren bezocht ik een aantal illegale Israëlische nederzettingen, en eerlijk: ik begrijp wat Shaul bedoelt. Zo rij je in amper een halfuur van Tel Aviv naar de nederzetting Alfei Menashe, en nergens zie je een grenspost, nergens heb je het gevoel een ‘ander’ gebied – de Westoever – in te gaan. Je laat de hectische kustmetropool achter je en rijdt de heuvels van het binnenland in, waar de lucht zuiver is en het leven rustig.

Wat opvalt aan zulke nederzettingen is de gele poort aan de ingang en het stevige hekwerk dat erop aansluit. Een gated community, zeg maar: iedereen is welkom, behalve wie niet welkom is. Binnen zie je netjes onderhouden straten met propere voetpaden en bloemenperkjes, Europees lijkende huizen met rode daken en frisgroene tuinen.

Wat een weelde in vergelijking met het grauwe Qalqilya, dat in het dal naast Alfei Menashe ligt. Die Palestijnse stad is volledig omcirkeld door een acht meter hoge muur, om er te geraken moet je de Israëlische controlepost aan de enige doorgang passeren. Hoewel Qalqilya in vogelvlucht op amper tien kilometer van de Middellandse Zee ligt, is het enkel te bereiken via het Palestijnse wegennet, dat gescheiden is van het Israëlische door controleposten, obstakels en muren.

Veel inwoners van steden als Qalqilya, Tulkarem of Jenin zien de zee elke dag schitteren in de verte maar zijn er door de bezetting nog nooit geweest. Inwoners van Gaza op hun beurt wonen aan die zee maar hebben het Palestijnse binnenland nog nooit bezocht. Wat beiden gemeen hebben, is dat ze in veel gevallen nog nooit naar Jeruzalem, hun iconische hoofdstad, konden reizen.

Verdeel en heers is sinds lang de Israëlische doctrine. Dat uit zich in de eerste plaats in een opdeling van de Palestijnse gebieden; de hele Westoever bestaat de facto uit geïsoleerde bantoestans. De enorme afscheidingsmuur kronkelt als een betonnen slang doorheen het gebied, daarbij nederzettingen aanhechtend bij Israël. En dan is er het systeem van identiteitskaarten. Israël, dat het Palestijnse bevolkingsregister beheert, deelt vier soorten ID-kaarten uit: Gaza-Palestijnen, Westoever-Palestijnen, Oost-Jeruzalem-Palestijnen en staatsburgers.

Zo zorgt Israël dat er noch een aaneengesloten Palestijns land is, noch een verenigd volk. Bovendien heeft het altijd de politieke opdeling van Palestina in de hand gewerkt, door de corrupte Fatah-leiding te paaien (Westoever) en te zorgen dat Hamas kon gedijen in Gaza. In Oost-Jeruzalem is de situatie nog anders. Politieke of culturele uitingen van de Palestijnse identiteit worden er amper gedoogd, volledige wijken worden gekoloniseerd. Ook hier worden archeologie (de ‘Joodse geschiedenis’) en toerisme gebruikt als voorwendsel.

Palestijnen zien Joodse Israëliërs haast alleen als militairen, kolonisten of in het beste geval werkgevers. Joodse Israëliërs zien Palestijnen simpelweg niet. In Tel Aviv kan je een westers grootstedelijk leven leiden zonder ooit een Palestijn tegen te komen, er zijn verfijnde restaurants, lgbtq-vriendelijke nachtclubs en uitstekende cultuurhuizen. Je kan er de kunstgaleries bezoeken in het oude Jaffa, zonder te beseffen dat die charmante panden geroofd zijn van Palestijnse families.

Israëliërs zien de Palestijnen niet, en straks horen ze hen misschien ook niet meer. In 2018 keurde het Israëlische parlement de Natiestaatwet goed. Die stipuleert dat het recht op nationale zelfbeschikking énkel toekomt aan de Joodse bevolking. Bovendien degradeert de wet de status van het Arabisch. Al was die taal al eerder in het gedrang. Zoek op straat niet naar ‘Al Quds’, de Arabische naam van Jeruzalem, want je zal enkel wegwijzers naar ‘Urshalim’ vinden, de verhebreeuwste versie. De geschiedenis wordt herschreven.

Weggemoffeld

In 2008 verbleef ik enkele maanden in Ramallah, maar de stad waar ik toen woonde bestaat niet meer. Wie nu naar de ‘tijdelijke’ Palestijnse hoofdstad reist, ziet overal dicht bij elkaar grote woontorens uit de grond schieten. Het gevolg is drukte, chaos en vervuiling. Oorzaak is dat Israël geen bouwvergunningen geeft voor de grootste stukken bezette Westoever. Tenminste: niet voor Palestijnen.

Alles wat Palestijns is, wordt weggemoffeld en uitgewist. Het hele Israëlische narratief moet Joods zijn van begin tot einde. Israël is met andere woorden gebouwd op de ontkenning van Palestina: als staat, als cultuur en als volk. Toen vanaf 1947 700.000 Palestijnen verdreven werden, was dat op voorhand zo gepland. De tactieken waren terroristisch, het doel was angst zaaien, het resultaat ontvolking.

En exact dat gebeurt vandaag weer in Gaza: staatsterreur tegen een bevolking. De reactie op de afgrijselijke Hamas-raid van 7 oktober is buiten proportie, meer dan 13.300 Gazanen, van wie 70 procent vrouwen en kinderen, werden al vermoord. En straks, als de wapens zwijgen, zullen vele tienduizenden niet meer naar hun huizen kunnen terugkeren. Een volledige samenleving wordt verwoest.

Toen ik begin 2020 Gaza bezocht, ontmoette ik er een doorsnede van de bevolking: jongeren en ouderen, kunstenaars, ambtenaren, boeren, zakenmensen... Ik werd ontvangen op het stadhuis en in hospitalen, maakte een boottochtje met vissers en sprak in Rafah met mensen die Gaza zouden ontvluchten. Ik zag veel trauma, woede en verdriet, maar ook creativiteit en hoop.

En ik ontwaarde een afkeer van Hamas. Sommige Gazanen zeiden het luidop, anderen iets stiller, maar de boodschap was duidelijk: zowel bezetter Israël als Hamas, dat zich gedraagt als een autoritaire maffiabende, heeft boter op het hoofd. Maar Israël beperkt zich niet tot het uitschakelen van de vijand: alles en iedereen moet eraan geloven. Als gevolg wint Hamas weer aan populariteit, en gaat de cyclus gewoon door.

De huidige ‘gevechtspauze’ brengt op dat vlak amper soelaas. “Mijn vriend, we begrijpen niets van wat er gebeurt.” Dat bericht kreeg ik vorige week van Ahmed, de Gazaanse fotograaf die me een week vergezelde. Zijn woonst werd in het begin van de oorlog gebombardeerd, hij kon ontkomen. Van zeker drie andere contacten in Gaza heb ik al weken niets meer gehoord.

Maar zelfs als de nacht op zijn donkerst is, als we geen licht meer zien vanonder de stapels kinderlijven en het puin van wat ooit hun scholen waren, moeten we hopen dat ooit de zon opkomt. En moeten we opkomen voor wat zo vanzelfsprekend zou moeten zijn. Duurzame vrede is enkel mogelijk als de Palestijnen krijgen wat hen toekomt: vrijheid, zelfbeschikking en rechtvaardigheid. Hier moet ook Europa zijn verantwoordelijkheid nemen: laten we de druk opvoeren en het einde van de apartheid afdwingen. De instrumenten zijn voorhanden: boycot, desinvesteringen en sancties. “I hope to live in peace and security”, stuurt Ahmed. “We love life.”