15 procent van de kleuters heeft extra taalondersteuning nodig

85 procent van de kleuters in de 3e kleuterklas is voldoende taalvaardig om straks te starten in de lagere school. Zo'n 11 procent heeft extra taalondersteuning nodig. Voor 4 procent van de kleuters is intensieve begeleiding voor Nederlands nodig. Dat blijkt uit de resultaten van de Taalscreening, die dit schooljaar voor de 3e keer in elke 3e kleuterklas is georganiseerd.

Het is de bedoeling om de kleuters bij te spijkeren die op de Taalscreening, de zogenoemde KOALA-test, onvoldoende hebben gescoord. Op die manier kunnen alle kinderen gelijk aan de start komen in het eerste leerjaar van het lager onderwijs.

"Kinderen die starten aan de lagere school zonder voldoende kennis van het Nederlands hebben geen gelijke kansen”, zegt Vlaams minister van Onderwijs Ben Weyts (N-VA). "Bovendien weegt het op de onderwijskwaliteit voor álle kinderen als er in de klas een aanzienlijke groep leerlingen zit die het Nederlands niet genoeg beheersen."

"We zien veel hogere cijfers in scholen waar veel kinderen een andere thuistaal hebben en dus maken we specifiek voor die scholen vanaf dit schooljaar extra miljoenen vrij", aldus Weyts. 

De cijfers voor dit schooljaar lijken erg op de cijfers van de twee vorige schooljaren. Volgend schooljaar wordt de Taalscreening opnieuw afgenomen.

Hoe werkt de KOALA-test?

Deze taalscreening meet de luistervaardigheid van kleuters. In het eerste deel krijgen ze individueel doe-, zoek- en kiesopdrachten zoals “neem de hoepel en ga erin zitten” of “zet het meisjespopje hoger op de trap dan de jongen”. Bedoeling is om na te gaan of de kleuters de opdrachten begrijpen en ze ook kunnen uitvoeren.

In het tweede deel vullen de leerlingen in kleine groepjes opdrachtboekjes in. De kinderen krijgen een score met kleuren: groen, oranje en rood. Wie rood scoort, krijgt een taaltraject aangeboden waar intensief wordt gewerkt op de Nederlandse taal. 

Steden scoren slechter

Ook in de grote steden zijn er meer kinderen die extra taalsteun nodig hebben. In de Stad Antwerpen gaat het om 27 procent (19 procent extra ondersteuning en 8 procent intensieve begeleiding) en in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zelfs om 38 procent van de kinderen (22 procent extra ondersteuning en 16 procent intensieve begeleiding).

In de andere Vlaamse centrumsteden ligt het gemiddelde dicht bij het Vlaamse gemiddelde: 12 procent heeft er extra ondersteuning nodig en 4 procent intensieve begeleiding. Ook voor de Vlaamse Rand zijn er afzonderlijke cijfers: daar heeft 16 procent extra ondersteuning nodig en 6 procent intensieve begeleiding.

Bij de provincies scoort West-Vlaanderen het beste, met 6 procent kinderen die extra ondersteuning nodig hebben en 2 procent die intensieve begeleiding nodig hebben voor Nederlands. In de provincie Antwerpen heeft dan weer 11,5 procent extra ondersteuning nodig en 4,5 procent intensieve begeleiding. 

Meest gelezen