Direct naar artikelinhoud
Column

De kou en de uitputting zouden hem snel inhalen en daarna zou de zee met hem doen wat ze maar wilde

De kou en de uitputting zouden hem snel inhalen en daarna zou de zee met hem doen wat ze maar wilde
Beeld Stefaan Temmerman

Frederik De Backer schrijft elke donderdag over de grauwe wereld die we zo veel mogelijk proberen te negeren.

Hij stond tot aan zijn middel in het water. Het laatste beetje lucht in zijn broekspijpen was naar de oppervlakte geborreld en met elke golf zakten zijn tenen dieper weg in het zand. Hij rilde van de kou.

De nacht was egaal zwart. Geen sterren, geen maan, zelfs geen boordlichten aan de einder. Er was geen geluid, enkel het zilte bruisen van miljoenen liters zee. Hij wist niet hoe laat het was. Alleen dat het te laat was.

Nu liet hij ook zijn rechterarm zakken. Het ijzige water wikkelde zich om zijn vingers, van waartussen een telefoon naar de bodem zonk.

Hij liet zijn lichaam zachtjes naar voren overhellen en zette een stap vooruit. Langzaam waadde hij voort, steeds verder weg van het strand. Het water stond al snel tot aan zijn schouders en kroop langs zijn nek verder omhoog. Zijn voetzolen raakten het zand niet meer en hij zweefde van teen naar teen.

Er was geen geluid, enkel het zilte bruisen van miljoenen liters zee. Hij wist niet hoe laat het was. Alleen dat het te laat was

Hij voelde zijn tanden klapperen.

Zijn hemd bemoeilijkte het zwemmen. Gekneveld in verzilt katoen. Langs zijn rechterdij voelde hij het krassen van de sleutels. Maar hij liet betijen en zwom voort, dieper en dieper de duisternis in.

Erg lang zou het niet duren. De kou en de uitputting zouden hem snel inhalen en dan was het een kwestie van minuten. Daarna zou de zee met hem doen wat ze maar wilde.

Hij had moeite om zijn ogen open te houden en zwom steeds langer blind. Zijn mond was droog en zout. Hij voelde de verzuring in zijn spieren.

Hij stopte met zwemmen en draaide zijn hoofd. Hij zag niets meer. Geen strand, geen afschuwelijke appartementsblokken, zelfs het licht van de lantaarnpalen op de dijk niet meer. Er was enkel nog zwart.

En rood. En dan een warm geel. Lichtflitsen. De geur van gemaaid gras. Opnieuw rood. Blauw-groenachtig. Purpertinten. Steeds sneller opeenvolgend. Rood. Warm donkerrood. Hij liet zich drijven op de gloed.

Morgenvroeg zou iemand zijn schoenen terugvinden op het strand, met in elk van hen een opgevouwen sok. Veters achteloos in het zand. Maar hem zou nooit meer iemand zien.