Direct naar artikelinhoud

De Belgische vrienden van Libië

Sinds de late jaren tachtig is Libië en bijgevolg het Kadhafi-regime een discrete maar permanente factor in de buitenlandse politiek van België. Spil daarvan is PS’er Robert Urbain, jarenlang minister van Buitenlandse Betrekkingen, nog altijd minister van Staat én immer actief als voorzitter van de Belgisch-Libische kamer van koophandel. Zaakjes die, op zijn Kadhafi’s, begonnen met geweld en terrorisme.

Het decembernummer van Wereldwijs het tijdschrift van Flanders Investment and Trade (FIT), de verzelfstandigde ‘Dienst Buitenlandse Handel’ van de Vlaamse overheid, kan met zijn enthousiasme moeilijk blijf: “Libië: onvermoede handelspartner in Noord-Afrika.” Wat volgt is het verslag van een gezamenlijke reis van de Vlaamse, Brusselse en Waalse diensten voor buitenlandse handel, allemaal gecoördineerd door de blijkbaar onverslijtbare Robert Urbain, die de delegatie leidde. Vooral het Vlaamse enthousiasme was groot: 23 Vlaamse bedrijven gingen mee, tegen acht Waalse en zes Brusselse. “Ten onrechte”, stipt Flanders Investment en Trade aan, is Libië nog altijd “onbemind”. En de zware troeven die het land te bieden hebben - gegarandeerde investeringsperspectieven voor vijf jaar, mooie luchthavens en hotels, prima infrastructuur, bereidwillige lokale partners - komen allemaal neer op hetzelfde: in Libië is het goed zaken doen vanwege een stabiel en ambitieus regime.

Het kan dus verkeren. Medio jaren tachtig zit Libië in het putje van het internationale isolement. Kadhafi had altijd iets excentrieks rond zich, sinds hij als kolonel in 1973 de macht greep en Libië modelleerde volgens de inzichten van zijn Groene Boekje en zijn ‘Derde Universele Theorie’. Maar in het laatste decennium van de Koude Oorlog meende Kadhafi het terrorisme te moeten omhelzen om internationaal iets te betekenen. De Amerikanen hielden Kadhafi verantwoordelijk voor een bomaanval op een discotheek in West-Berlijn die gefrequenteerd werd door Amerikaanse militairen. Er kwam een Amerikaans-Britse vergeldingsraid op Tripoli, waarbij een dochter van Kadhafi de dood vond. Wat dan weer de aanleiding was voor Kadhafi om het bevel te geven om een bomaanslag te plegen op een Amerikaanse Boeing 747 van Pan Am: de beruchte Lockerbie-aanslag, waarbij alle 259 inzittenden om het leven kwamen. Kadhafi werd toen haast zo gevaarlijk beschouwd als Al Qaida vandaag.

Kadhafi deed toen alles om uit zijn isolement te raken. Hij bediende zich bijvoorbeeld van gijzelaars. Zoals de onbekende Belgisch-Franse familie Houtekins-Kets, die in 1985 op een jacht (de Silco) onderweg was van Zuid-Frankrijk naar Micronesië, om daar een nieuw leven te beginnen. Door een storm kwamen ze in de territoriale wateren van Libië terecht, waar men ze verdacht van spionage en de hele familie oppakte.

Het werd het begin van een ingewikkeld kluwen. De Belgische diplomaat Alex Reyn, die ook diende als kabinetschef op Buitenlandse Zaken (een departement dat toen eerst door CVP’er Leo Tindemans en na de Europese verkiezingen van 1989 door diens partijgenoot Mark Eyskens werd bezet) was nauw betrokken bij de speurtocht naar de familie. Reyn: “In het begin tastten wij volkomen in het duister. We hadden een vermoeden dat de familie in Libië zat, maar we wisten dat natuurlijk niet. Om allerlei redenen had de Belgische staatsveiligheid weinig extra’s te bieden, zodat we vaak moesten afgaan op informatie die ons bereikte van de Franse geheime diensten.”

Pas in 1987 wist men waar de gijzelaars waren, omdat in Beiroet een aantal Palestijnen ineens de verantwoordelijkheid voor de gijzeling claimde. En zo dijde de zaak uit over het hele Midden-Oosten. Ook omdat in het voorjaar van 1988 dokter Jan Cools in een vluchtelingenkamp Libanon werd ontvoerd.

Ineens dreigden Belgen zaken te moeten doen met internationaal geseinde terroristen als Aboe Nidal en Walid Khaled. Die onderhielden trouwens goede relaties met Libië.

Reyn: “Maar wij diplomaten probeerden altijd correct te blijven, wat in deze duistere netwerken absoluut niet vanzelfsprekend was. Er waren anderen met minder scrupules. Maar het moest toch een beetje netjes blijven.”

Robert Urbain, de PS-minister van Buitenlandse Zaken, greep zijn kans. Hij zette een aparte filière op om de gijzelaars vrij te krijgen. En die verliep via Libië en Kadhafi. Rik Coolsaet, hoogleraar internationale betrekkingen en in die tijd verbonden aan een ander PS-kabinet (Guy Coëme, Defensie), keek het met verbazing aan: “De activiteiten die Urbain ontplooide, hadden niets met de regering te maken, maar waren geheel en al van PS-makelij. Ook al was ik verbonden aan een PS-kabinet, ik ben er niet één keer over ingelicht. Dat hielden ze in eigen kring.” Volgens Alex Reyn was het zelfs geen echte zaak van de PS, maar een persoonlijke bravourenummer van Urbain: “Die had in die tijd uitstekende contacten in heel noordelijk Afrika. In Tunesië, in Egypte, en ook met Kadhafi.”

Minister van Buitenlandse Zaken Leo Tindemans merkte tot zijn woede dat hij overal werd buitengehouden. In zijn mémoires, Een politiek testament, fulmineert hij zelfs tegen “het complot” dat Urbain achter zijn rug had opgezet.

De zaak escaleerde toen Camille Javeau, een PS’er en vertrouweling van de partijtop, zichzelf in interviews een belangrijke rol toedichtte in de vrijlating van Cools, en de daarbij behorende onderhandelingen inzake Houtekins-Kets. Volgens Javeau zou hij ongeveer drie maanden vóór de vrijlating van Cools in België benaderd zijn geweest met de boodschap dat Libië een geste wilde doen jegens België. Alleen wilde Kadhafi, volgens Javeau, “enkel met socialisten” onderhandelen.

Javeau leidde toen het bedrijf informaticabedrijf ICC: hij aast op een contract ter waarde van 112 miljoen dollar voor het Libische onderwijs. Veertig procent van dit bedrag moest volgens Javeau evenwel op een Zwitserse rekening gestort worden, als ‘beloning’ van een aantal Libiërs voor hun rol in de vrijlating van Cools. En de hele deal kon pas doorgaan als Javeau erin slaagde een socialistisch, Belgisch minister naar Libië te krijgen. In casu Urbain. Javeau voegde er nog aan toe dat een deel van de PS-top van alles op de hoogte was.

Het verhaal werd met klem ontkend door Robert Urbain, maar de CVP’ers namen het wel voor waar aan. Tindemans: “Urbain heeft ons nog meer bedrogen dan ik vermoedde.”

Maar het hielp wel. Jan Cools kwam al in 1989 vrij, de familie Houtekins-Kets (of toch de Belgische leden ervan, de Fransen kwamen vroeger vrij) pas in 1991. Reyn: “En toch kreeg Kadhafi niet wat hij beoogde: internationale waardering. De bloemen gingen meer naar de Palestijnen dan naar hem.”

Maar de goede band tussen Urbain en Kadhafi en dus Libië werd in die dagen gesmeed. Libië kon politiek weinig vooruitgang boeken, maar bedong wel een zakelijke prijs: Urbain tekende een economisch en wetenschappelijk samenwerkingsakkoord dat al sinds 1985 in de ijskast zat. En nadien zouden nog vele economische missies volgen. En dat in tijden van internationaal isolement van Kadhafi. Zeker na Lockerbie verscherpten de EU de sancties tegen Libië. Toen in de vroege jaren negentig Urbain opdook in Tripoli en het Libische regime dat dik in de verf zette, moest de PS-minister uitleg geven bij premier Dehaene. Die nam genoegen met de uitleg dat het om “een privébezoek zonder commerciële of diplomatieke bedoelingen” ging.

De relaties met Libië werden pas rustiger toen de VS en Groot-Brittannië de banden aanhaalden met Kadhafi. Die schroefde zijn nucleaire programma’s terug, nam afstand van het terrorisme, waardoor het land voor Bush jr. en Blair weer aanvaardbaar werd. De Belgische minister van Buitenlandse Zaken, Louis Michel (MR), ging in de paarse jaren op officieel bezoek in Libië, in de woestijn handen schudden met Kadhafi. Volgens kwatongen was dat met grote goedkeuring en zelfs op aandringen van die andere belangrijke Franstalige coalitiepartner, de PS. Vriendschappen moet je onderhouden.