Direct naar artikelinhoud

Opportunist Plantijn

Even vóór 1550. In boomtown Antwerpen vestigt zich een jonge Franse boekbinder-leerbewerker. Veertig jaar later sterft hij, als uitgeverstycoon. In een leeglopende stad.

Zakenman. Ambachtsman. Internationale netwerker. Trendwatcher. Zelfbewust cultureel ondernemer. Opportunist. Carrièrist. Idealist. Subsidiejager. Workaholic. Harde familiepatriarch. Het beeld van Christoffel Plantijn dat de Nederlandse historica Sandra Langereis in haar bijzonder vlot geschreven biografie schetst, is veelzijdig en genuanceerd en verre van een hagiografie. Langereis schreef twee boeken in één: het verhaal van Plantijns onderneming is onvermijdelijk ook het verhaal van een stad en een tijd. Ze gaat uitgebreid in op de ups en downs van de economie, de communicatierevolutie die zich ook toen afspeelde, de doorbraak van het humanisme, de technische facetten van het drukken met losse letters en met illustraties, de politiek-religieuze woelingen, de verregaande censuur onder Karel V en Filips II.

Wie Plantijn wil behappen, moet dus van vele markten thuis zijn. De periode waarin hij als drukker-uitgever actief is, van 1555 tot 1589, is een troebele tijd in de Lage Landen en bij uitstek in de handelsmetropool Antwerpen, met vervolgingen van ketters en vermeende ketters, broze godsdienstvredes, beeldenstormen, Spaanse Furies, internationale crises en diverse vormen van burgeroorlog. Later zal blijken dat hier de toekomst van Antwerpen voor een eeuw of twee werd bepaald. Elke crisis hakte ook in op de boekenmarkt en na elke crisis is het verbazend hoe snel Plantijn zijn failliete of bijna failliete bedrijf, bij momenten de grootste drukkerij-uitgeverij van Europa, weer doet opveren.

Hoe kon hij dat volgens Langereis, in de bijzonder kapitaal- en arbeidsintensieve sector die het boekenvak was en is, met zijn dure uitrusting en papierkosten en met de hoge lonen voor zetters, redacteurs, illustratoren, proeflezers en correctoren? Dat kon omdat Plantijn lang niet alleen prestigieuze, prachtig vormgegeven en zorgvuldig geredigeerde en gedrukte boeken uitgaf. Daar bouwde hij in de loop van de jaren een onvergelijkbare verzameling lettertypes voor op die zich tot op vandaag in het museum bevindt. Dat is de bekende Plantijn, de topdesigner van boeken die het humanisme van een Justus Lipsius en de ontluikende empirische wetenschap van de anatoom Vesalius, de geograaf Ortelius en de botanicus Clusius mee verspreidde, al dan niet met roofdrukken (in tijden zonder auteursrecht) en omdat de auteur een deel van de productiekosten op zich nam. Naast die prachtboeken publiceerde Plantijn tonnen bijbels en volkse getijdenboeken, ook voor de Spaanse en Zuid-Amerikaanse markt, en drukte hij aan de lopende band goedverkopende, risicoloze bloemlezingen, gebruikslectuur en sjofele almanakken waarvan er in de museumcollectie nauwelijks of geen bewaard bleven, wat het beeld van zijn productie vertekent.

Plantijn dreef daarnaast jarenlang een lucratieve en internationale handel in Brabantse kant, waarvoor hij zijn dochters inschakelde. Hij vond in het economisch exploderende Antwerpen ook à volonté geldschieters. Voeg dat bij de permanente zoektocht in de hoogste kringen naar sponsors, hooggeplaatste mecenassen en subsidies - Plantijn likte zich binnen bij Filips II, zelf schatrijk dankzij het goud en zilver uit de Nieuwe Wereld - en het plaatje is compleet. Plantijn, dat is volgens Langereis een combinatie van vroegmodern handelskapitalisme, vakmanschap, doorzettingsvermogen en een oprechte belangstelling voor de wetenschappelijke nieuwigheden van zijn tijd.

Werk van God

Die drijfveren en interesses kwamen samen in zijn grootste project ooit, de zogeheten Polyglotbijbel, een werk van jaren en naar Plantijns eigen zeggen l'oeuvre de Dieu: een editie in vijf Bijbeltalen met een ontzaglijk notenapparaat. De acht grote volumes en circa zevenduizend bladzijden zijn een triomf van de toenmalige tekststudie. Ze maakten van de Bijbel eindelijk een mensenwerk waar je kritisch mee kon omgaan. Volgens Langereis hoopte Plantijn dat zijn project zou leiden tot een intellectuele Bijbeldiscussie, die de permanente geweldsdreiging een halt kon doen toeroepen.

De voormalige boekbinder wilde met zijn boeken mensen binden, ook met zijn tweede grote persoonlijke project: als Plantijn met zijn neus voor commercie bij zijn vergeefse pogingen om Nederlands te leren een gat in de markt bespeurt - de eerste Nederlandse woordenboeken die naam waard, meteen de eerste stap naar een algemeen beschaafd Nederlands en dus ook naar een grotere uitgeversmarkt - dan gaat dat langdurige project samen met intense netwerking in overheidskringen, headhunting naar goede redacteurs én een idealisme dat de taal als bindmiddel zag voor de eenheid van de Lage Landen. Plantijn wilde naar eigen zeggen een "koninklijk paleis van de volkstaal oprichten". De Schat der Neder-duytscher spraken van 'hoofdredacteur' Cornelis Kiel, aka Kilianus, is de moeder van alle woordenboeken geworden. Christoffel Plantijn was ook een pionier.

Familiebedrijf

Brengt Sandra Langereis een nieuw beeld van Plantijn? Ontromantiseert ze vorige bio's? Haar belangrijkste primaire bron, de honderden brieven van Plantijn en van familieleden, is niet nieuw. Dankzij die correspondentie krijg je een gedetailleerd, levendig en herkenbaar verhaal over papier dat te duur is of over subsidies die maar niet komen. Langereis heeft veel aandacht voor Plantijns vijf dochters en schoonzonen. Hun huwelijken stonden in dienst van het familiebedrijf. Brieven zijn als genre bronnen die je stevig moet decoderen: ook dat doet Sandra Langereis voorbeeldig. En ze rekent af met broodje-aapverhalen, zoals dat Plantijn in 1554 moest stoppen met boekbinden door een armkwetsuur na een gevecht met een dronkenman.

Langereis heeft de gave van de nuance: doorgaans lees je dat Filips II de uitgaven van de Polyglotbijbel, een risicovolle megaonderneming, steunde. Bij nader inzien had die steun weinig om het lijf en deed Plantijn er in brieven aan de koning erg pissig over. Minder geslaagd is Langereis' gepsychologiseer: de drive en zelfs verlatingsangst van Plantijn zouden het product zijn van een vroeg overleden moeder en een vader die hem in de steek liet en stierf toen Plantijn veertien was.

Tot slot en fundamenteel: Langereis weerlegt de steeds weerkerende stelling dat Plantijn lid was en geld kreeg van het als ketters beschouwde Huis der Liefde, een sekteachtig genootschap. In deze biografie blijft Plantijn een katholiek die niets liever wilde dan vrede en tolerantie. Bij hem moet je daar dan bij denken: want dat was het beste klimaat om zaken te doen.

Sandra Langereis, De woordenaar. Christoffel Plantijn, Balans, 302 p., 29,95 euro.