Direct naar artikelinhoud

De nacht van de complete waanzin

Ontrafeld, het 59 jaar oude mysterie van het gek makende brood in Pont-Saint-Esprit: er was niks mis met het meel, de CIA deed het gewoon even lsd regenen

Negenenvijftig jaar geleden sprongen de mensen in het Zuid-Franse Pont-Saint-Esprit massaal uit hun ramen. Ze zagen overal slangen, leeuwen en tijgers. ‘Raak me niet aan’, riep een man tegen de dokter. ‘Ik ben een vlam, u zult zich verbranden.’ De nacht van de complete waanzin kostte volgens officiële cijfers vijf inwoners het leven, maar waarschijnlijk waren het er tientallen. Bijna 60 jaar werd gedacht dat het de schuld was van de lokale bakker. Nu brengt een boek van de Amerikaanse onderzoeksjournalist Hank Albarelli een iets aannemelijker ogende verklaring: ‘De CIA heeft het bij wijze van experiment lsd doen regenen.’

Aan de invalswegen rond Pont-Saint-Esprit staan borden die waarschuwen: ‘Ville sous videosurveillance.’ In het 9.000 zielen rijke stadje in de Languedoc, met zijn dertiende-eeuwse brug over de Rhône, draait het leven om wijn, zon en petanque. Het is niet wat we noemen de Bronx. Maar als iemand het ooit nog eens in zijn hoofd zou halen om hallucinogene middelen door het brood of het drinkwater te mengen, dan zijn daar deze keer dankzij al die camera’s vast beelden van. Dan hoeft het geen halve eeuw te duren voor de waarheid boven water komt.

Eén bakkerij afficheert ‘maison de confiance’. Dat bord hangt er al heel lang, mompelt de uitbaatster. Er wordt hier niet zo veel meer gesproken over le pain maudit (het verdoemde brood, DDC), verzekert ze: “Er zijn er ook niet veel meer in leven die het hebben meegemaakt. Zij die er bij waren, zijn stilaan te tellen op de vingers van één hand.”

Burgemeester Gilbert Baumet is niet van plan om behulpzaam te zijn bij onze zoektocht naar slachtoffers. “Er zijn vijf doden gevallen”, zegt hij afgemeten. “Vijf gevallen die rechtstreeks konden worden gelieerd aan het brood. Een paar jaar later zijn bij een explosie in een munitiefabriek hier niet ver vandaan zeventien doden gevallen. Na een maand sprak niemand daar nog over. Laat ons de zaken eindelijk eens in perspectief zien.”

Tot de ochtend van dinsdag 21 augustus 1951 was Charles Granjhon een vrolijk, energiek joch. Hij was dol op stokbrood, en zeker op dat van bakker Roch Briand uit de Grand’rue. “Aan tafel was ik degene die altijd naar het laatste hompje greep”, zegt de nu 70-jarige gepensioneerde arbeider van de kerncentrale in Bagnols-sur-Cèze. “Ik herinner me niets van wat er is gebeurd. Eén groot zwart gat. Jarenlang heeft mijn moeder ook geweigerd om erover te praten. Ja, het is ook niet echt een fijne herinnering: je zoontje van elf dat je naar de keel vliegt en je als een bezetene begint te wurgen. Iedereen reageerde anders op het brood, en dit is wat mij overkwam. Mijn moeder verweerde zich, mijn pa kwam tussenbeide. Hij had het knap lastig. Door dat brood was ik opeens bijna net zo sterk als hij.”

Het mocht een groot geluk heten dat Granjhon senior zelf maar een klein beetje van het brood had gegeten. “Bij hem, zo is me naverteld, kwamen de tekenen pas de volgende dag”, zegt Charles. “Hij wou in zijn blootje naar zijn werk vertrekken. Een hele discussie met mijn moeder, en hij: ‘Maar ik bén toch aangekleed, zie je dat dan niet?’ Dat soort dingen gebeurde.”

De kleine Charles werd in het ziekenhuis van Pont-Saint-Esprit in een bed gewurmd en meteen daarna overgebracht naar Avignon. “Daar hebben ze me dagen lang vastgeketend. Ik bleef maar roepen, springen en schudden. Ik heb daarna nog een maand in een rusthuis verbleven. Ik mocht niet naar school, ik heb een jaar thuis gezeten en van daaruit getracht de lessen te volgen. Da’s ook gelukt, ik mocht overgaan. Met mij is het allemaal goed gekomen. Niet iedereen kan dat zeggen.”

In het Hotel-Dieu, het spookachtig ogende ziekenhuis van Pont-Saint-Esprit, zijn de kozijnen in de nacht van vrijdag 24 op 25 augustus afgesloten met dikke ijzerdraad. Dat is volgens de overlevering gebeurd nadat José Puche, een veertiger, op de vensterbank was gekropen en zijn stadsgenoten molenwiekend had toegeroepen: “Kijk naar mij, ik ben een vliegtuig!” Hij brak beide benen. “Toch is hij nog een eind blijven lopen, zwalpen eerder, tot aan de Place de la République, honderd meter verder”, vertelt Monique Combe (72). “Agenten en brandweerlui renden door de straten met netten die ze anders gebruikten om dolle honden mee te vangen. Die nacht is door onze toenmalige dokter Albert Gabbaï niet voor niets beschreven als de nacht van de apocalyps.”

Mensen sprongen van het dak af, of in de Rhône. Sommigen gingen op de loop voor “een groot zwart paard met een witte brandende staart”, anderen voor “een reusachtige vliegende vis”. Vastgebonden op haar bed vocht Marie-Josephe Carle (65) een week tegen “tijgers en slangen”. Het oudje bleef maar op en neer daveren en aan haar eigen haren trekken - een probleem dat werd opgelost door haar kaal te scheren. Volgens de officiële, tot vandaag door het stadsbestuur aangehouden versie stierven er dus vijf mensen. Vier oudere mensen, over wie achteraf werd gezegd dat ze het vast toch niet zo lang meer zouden hebben getrokken, en Joseph Moulin, een fors gebouwde twintiger.

De eerste dode was Felix Mison. De 56-jarige boer had op vrijdag 17 augustus, dag één van de ogenschijnlijke contaminatie, bij Roch Briand drie stokbroden ingeslagen. Hij had ’s middags met een grote homp kaas, een worst en een fles wijn een culinair festijn georganiseerd voor zichzelf. Het was een warme dag, Felix had de hele week hard gewerkt. Hij had ook wat brood gevoederd aan zijn hond, het allereerste dodelijke slachtoffer.

“Dokter, ik ben een vlam!”, kreeg Albert Gabbaï te horen toen hij de boer aantrof op zijn bed en zijn polsslag wou nemen. “Pas toch op, als u me aanraakt, zult u zich verbranden!” Dat viel wel mee, en na een paar dagen leek het beter te gaan met boer Felix. Een week later stierf de man in het ziekenhuis. “Dat maakte het allemaal zo eng”, zegt Monique Combe. “De meesten werden na een paar dagen weer normaal, bij anderen keerde het opeens in alle hevigheid terug.”

De naam van Marie-Josephe Carle komt niet voor in de officiële statistiek. Ook met haar leek het na een week beter te gaan, maar helemaal de oude werd ze nooit meer. Ze stierf op 24 november 1951. Even later stierf ook Louis Guigou (75). Ook hij is afwezig in de statistieken. Het aantal gewonden die in ziekenhuizen moesten worden opgenomen, wordt geschat op 250 à 320, al ontwikkelden de lokale autoriteiten met het verlopen van de jaren de neiging om de ware omvang te minimaliseren.

“Niemand kent het exacte aantal doden”, zegt een man in het nu tot bejaardenhuis verbouwde Hotel-Dieu. “Er zijn mensen van het dak gesprongen, en dat werd bestempeld als zelfmoord - een taboe, iets waar men niet over sprak. Er zijn er die depressief werden, die nog jaren bleven sukkelen en dan stierven. Dan hoorde je dat, en dacht je: weer één. Tot in de jaren negentig was het nog heel aanwezig. Het verdoemde brood.”

De Grand’rue is door een vorig gemeentebestuur omgedoopt tot rue Frédéric Joliot-Curie. Hier, in dit straatje, hartje oude stad, bevond zich de bakkerij van de toen 48-jarige Roch Briand. “Het was zeer simpel”, zegt Léon Armenier (84), in die tijd postbode en vandaag een dementerend oudje op een stofferig bed, wachtend op de man met de zeis. “Ik kocht mijn brood altijd bij een andere bakker. Alleen die dag, vrijdag 17 augustus, kocht ik une baguette bij Briand. Ik zag het gebeuren toen de hele stad gek werd. Ik dacht: heb ik daar even geluk gehad. Maar na een week zag ook ik de plafonds en de muren op mij af komen. Ik zag slangen, ik zag vuur. We dachten dat we vogels waren. Ik zou nog liever ter plekke doodvallen dan dit ooit nog eens te moeten meemaken. Ze hebben me naar Avignon gebracht. Ze hebben ons daar met zijn twaalven, allemaal mensen uit Pont-Saint-Esprit, in één grote zaal gelegd. Een hele rij gekken, vastgebonden aan onze bedden.”

“Het erge is dat die bakker gewoon door is gegaan met zijn handel”, zegt een oudje op de Place de la Republique. “Zijn zaak is een week lang gesloten geweest. Alle broden werden verbrand of in de Rhône gegooid. Waarna, na een dag, allemaal dode vissen kwamen bovendrijven. Maar de bakker ging na een week weer aan de slag, alsof er niets was gebeurd.”

Volgens de legende had bakker Briand geknoeid met zijn bloem. Om geld uit te sparen sloeg hij af en toe via een tussenpersoon twee zakken van 100 kilo in bij een malafide molenaar in Vienne in de Isère. Die zou oude restjes minderwaardige bloem verspreiden via een zwart circuit. Zo kon het gebeuren dat een partij graan die was aangetast door moederkoorn in zijn bloem terechtkwam. Moederkoorn is een schimmel die gedijt op gerst en haver. Is het graan aangetast, dan ontstaat ergotisme, ook wel bekend als ‘sint-antoniusvuur’ of ‘de kriebelziekte’. Ergotisme leidt tot darmklachten, duizeligheid, spierkrampen, jeuk en in extreme gevallen tot hallucinaties. Moederkoorn produceert giftige alkaloïden, en dat is de basis waaruit lsd wordt gesynthetiseerd.

In de middeleeuwen kon sint-antoniusvuur proporties aannemen die gelijke tred hielden met de pest. In Frankrijk zijn epidemieën beschreven in de jaren 1348, 1597 en 1709. Het brood was slecht, het brood maakte de mensen gek. Het was het verdoemde brood dat vrouwen deed krijsen en op de brandstapel belanden als heks en als verantwoordelijke voor de collectieve gekte.

De gevaren van moederkoorn zijn door de wetenschap onderkend sinds halfweg de negentiende eeuw. Toen de mensen tijdens de nacht van de apocalyps aan dokter Gabbaï vroegen wat er in godsnaam aan de hand was, was dat het enige wat hij kon bedenken. De schimmel die een eeuw geleden verdwenen was gewaand, was terug. Het was een logische verklaring, er viel niet direct een betere te verzinnen. Maar het was niet de goede.

Tot de dag van zijn dood bleef Roch Briand te vuur en te zwaard bestrijden dat er niets mis was met zijn bloem. Hij was een vakman, zei hij, hij wist wat hij deed. Het deeg was naar zijn aanvoelen te kleverig, zeker, hij had het vermengd met andere bloem. Bloem uit de als verdacht bestempelde zakken was ook gebruikt door een andere bakker. Geen van diens klanten zag tijgers, slangen of leeuwen.

“Ik heb hem nog gekend, Roch Briand”, zegt burgemeester Baumet. “Goede man. Harde werker. Dit is het allerlaatste wat hij heeft verdiend.” De bakker stierf, een en al verbittering, in 1969. Op zijn sterfbed bleef hij prevelen: “Het was geen sint-antoniusvuur, het was iets anders.”

Om taferelen zoals in Pont-Saint-Esprit te veroorzaken, had er een wekenlange aanloopperiode moeten zijn, met consumenten die in een eerste fase klaagden over jeuk en duizeligheid. Bakkers en huisartsen hadden het veel sneller in de gaten moeten krijgen. Het was 1953, niet 1348.

Oudjes in Pont-Saint-Esprit zeggen het fluisterend: Roch Briand genoot Hoge Bescherming. Hij was als corporatistische voorman van de lokale bakkersgilde kandidaat geweest bij de eerste naoorlogse gemeenteraadsverkiezingen in Pont-Saint-Esprit, op de lijst van generaal André de Philip, een intimus van general Charles de Gaulle hemzelve. Maar de generaal verloor de verkiezingen. De eerste naoorlogse burgemeester werd de socialist Albert Hébrard. Die sloot een coalitie met de communisten en maakte zich na 1951 immens populair bij de inwoners door onvermoeibaar te blijven strijden voor de waarheid en schadevergoedingen.

“Dat is niet verstandig geweest”, zegt Baumet, de lokale sterke man van de UMP van president Sarkozy. “De hele wereldpers is hier geweest, en mijn voorganger bleef de zaak onder de aandacht brengen. Na een tijdje werd duidelijk dat ook de wetenschappers het nooit eens zouden raken. Hij bleef maar roepen dat hij doorging met zijn strijd. Pont-Saint-Esprit is voor de Fransen synoniem geworden voor gif, gekte, mysterie. Onze Côtes du Rhône behoort tot de beste wijnen van de streek, maar weinig wijnbouwers zetten de naam van de stad op de flessen. De regering zou hier in de jaren vijftig een kerncentrale bouwen. Ze hebben die gebouwd in Bagnols-sur-Cèze. Zo ging het elke keer weer. Met wegen, sociale woningen en kerncentrales.”

Taferelen als die van de uit een ziekenhuisraam springende José Puche werden door de Amerikaanse auteur John G. Fuller vereeuwigd in zijn in 1968 verschenen boek The Day of St. Anthony’s Fire. Fuller had een bijzondere fascinatie voor het onverklaarbare en verbleef een week of drie in Pont-Saint-Esprit. Het Frans onmachtig en niet gehinderd door de aanwezigheid van een tolk, deed hij er in zijn epos een flinke schep bovenop. “Volgens wat mij is verteld, heeft José helemaal niet geroepen dat hij een vliegtuig was”, zegt Charles Granjhon. “In werkelijkheid waande hij zich een radioantenne die tegelijk Radio Luxemburg en Radio Monte Carlo moest uitzenden. Toen begon hij ook nog eens te hallucineren over een rode slang in zijn nek. Voor hij sprong, riep hij: ‘Ik kan niet meer!’ Zo is het gegaan. Men moet de zaken niet verdraaien.”

John G. Fuller zou na 1968 wereldwijd furore maken met zijn boeken over vliegende schotels. Tot vandaag geldt zijn werk The Interrupted Journey, over de twee uur durende ontvoering van Betty en Barney Hill in een vliegende schotel, wereldwijd als verplichte lectuur voor alle ufologen. Zo geweldig was de reputatie van John G. Fuller als waarheidsgetrouw verteller dus niet. Toen hij zijn manuscript in 1967 naar zijn uitgever stuurde, had die wel een probleem. De uitgever was al wat gewoon van Fuller, die ook een boek zou publiceren over een persoonlijke ontmoeting met buitenaardsen. Een vliegende schotel, tot daar aan toe, maar wat hier allemaal beschreven stond, dat was er volgens de uitgever ver over.

Fuller was in Pont-Saint-Esprit aan zijn research begonnen in de overtuiging te kunnen aantonen dat dit alles een practical joke was geweest van buitenaardse wezens, maar was ter plaatse adept geworden van een iets aardsere these. Hij had de symptomen bestudeerd, boeken gelezen en met artsen gesproken. Er was maar één mogelijke verklaring, oordeelde hij. Deze mensen hadden allemaal aan de lsd gezeten.

Klein probleem, dixit de uitgever: lsd bestond in 1951 nog niet. De synthetische drug was weliswaar in 1938 uitgevonden in de labs van de Zwitserse chemicus Albert Hofmann bij Sandoz in Bazel, maar zat in 1951 nog volop in de experimentele fase en was in elk geval niet toegankelijk voor boosdoeners die - om wat voor reden ook - een stad wilden vergiftigen. Op het manuscript van Fuller is met een grote rode stift gemarkeerd wat de uitgever erover dacht: ‘BULLSHIT!’ En even verder: “We kunnen nooit hard maken dat lsd als vanzelf kan ontstaan in de natuur.” De in 1990 overleden John G. Fuller mag in zijn leven een hoop onzin te boek hebben gesteld, met zijn theorie over lsd lijkt hij meer gelijk te hebben dan iemand uit zijn branche ooit had.

New York, 28 november 1953. Op de stoep van Hotel Statler liggen de resten van Frank Olson, een biochemicus in dienst van de CIA. Volgens de officiële versie heeft de 43-jarige man zelfmoord gepleegd door vanaf de dertiende verdieping naar beneden te springen. Pas 22 jaar later openbaart de door de Amerikaanse president Gerald Ford aangestelde commissie-Rockefeller dat Olson negen dagen voor zijn dood tegen zijn wil lsd toegediend heeft gekregen. Bij wijze van ‘experiment’, heet het, maar leden van de commissie hebben het onbehaaglijke gevoel dat de intoxicatie vooral moest dienen om de man te doen zwijgen.

Olson werkte voor de beruchte, ultrageheime Fort Detrick’s Special Operations Division. Die broedde op projecten voor biologische oorlogsvoering. Dat Olson werd vermoord is sinds halverwege de jaren negentig niet langer een vermoeden, het is een feit. Een door zijn familie na jaren procederen verkregen autopsie op wat restte van zijn schedel toonde dat hij voor zijn ‘sprong’ een zware klap op zijn hoofd moet hebben gekregen.

Eind 2009 publiceerde de Amerikaanse onderzoeksjournalist Hank Albarelli zijn boek A Terrible Mistake. Want dat was waar Olson in de weken voor zijn dood tegenover vrienden voortdurend op had gezinspeeld, een verschrikkelijke vergissing. Maar wat voor vergissing?

“Je moet teruggaan naar wie en wat Frank Olson was”, aldus Albarelli in een interview met tv-zender RT. “Hij was een burger die bij het Amerikaanse leger werkte. Hij was een arrogante man die helemaal niet aardde in die militaire omgeving, hij was ook helemaal niet goed in zijn baan. Hij wou eruit stappen. Hij was na tien jaar echter drager van een hoop geheimen en begon in zijn omgeving te vertellen over wat hij allemaal had gezien en meegemaakt. Dat ging helemaal in tegen de eed die al wie in Fort Detrick werkte had moeten afleggen, hand op de Bijbel: nooit met iemand spreken over wat je hier ziet.”

In zijn boek publiceert Albarelli een via de wet op de openbaarheid van overheidsdocumenten verkregen transcriptie van een conversatie tussen verantwoordelijken van de CIA en het bedrijf Sandoz. Er is bij herhaling sprake van “het geheim van Pont-Saint-Esprit” en “diethylamide”, een bestanddeel van lsd. Het staat vast, zegt Albarelli, dat de CIA in 1951 - precies zoals Fuller aanvoerde - al in het bezit was van lsd. De journalist zegt dat hij kon spreken met twee oud-collega’s van Frank Olson, die onafhankelijk van elkaar bevestigden welke de terrible mistake was die hem het leven moet hebben gekost: zijn vaste voornemen om wereldwijd de media in te lichten over wat er in Pont-Saint-Esprit echt was gebeurd.

“De CIA testte in de vroege jaren vijftig in het kader van operatie MKULTRA allerlei soorten drugs uit”, zegt Albarelli. “Heroïne, lsd, morfine, you name it: men wilde uitzoeken of drugs konden woorden ingeschakeld voor militair gebruik. Men heeft verschillende van die experimenten uitgevoerd, meestal buiten de Verenigde Staten. Niet tegen de eigen bevolking. Men deed het in Europa, in Rusland. Een van die experimenten was Pont-Saint-Esprit. Dit is waarover Frank Olson uit de biecht wou klappen: verspreiding van lsd boven het stadje via verstuiving. Het achterliggende idee was: elimineer elk vermogen tot geweld bij je tegenstander. Bombardeer ze met drugs, zodat ze een paar uur lang knettergek zijn.”

Een op het internet circulerend CIA-document gedateerd op 9 juni 1953 laat zien dat de CIA in die dagen inderdaad aan het experimenteren is geweest met lsd. Er is sprake van “project MKULTRA subproject 8” en het “voortzetten van de biochemische, neuropsychologische, sociologische en klinisch-psychiatrische effecten van lsd”.

Bij vrijgave van het document zijn enkele passages onleesbaar gemaakt; het is Albarelli’s rotsvaste overtuiging dat zijn ontdekkingen slechts tussenstappen zijn naar een breder, nog veel schokkender plaatje. “De moord op Frank Olson is succesvol toegedekt van 1953 tot 1975”, zegt hij. “Alleen zijn familie had in die periode verdenkingen. Toen de zaak in 1975 onder president Ford onder de aandacht kwam, besloot de legerleiding in eerste instantie de naam van Olson te verzwijgen ten aanzien van de Rockefeller-commissie. Waarom hebben ze dat gedaan? De doofpotoperatie ging tot die dag door. Wie was toen minister van Defensie? Donald Rumsfeld. Wie was zijn rechterhand? Dick Cheney.”

De vader, de moeder en de zus van Joseph Moulin hadden bij leven en welzijn vast elk een arm of een been veil gehad om het boek van Hank Albarelli onder ogen te krijgen. Joseph Moulin was de jongste van alle doden. Hij kwam uit een familie van apothekers. Terwijl de meeste overige slachtoffers berustten in de uitleg over de schimmel, eisten zij een autopsie. Die werd bizar genoeg geweigerd door de onderzoeksrechter, waarna de familie Moulin zelf met lichaamsdelen van haar betreurde Joseph naar de universiteit van Lyon trok. In zijn foliant Le pain maudit (2008), de vrucht van elf jaar onderzoek over de gebeurtenissen in Pont-Saint-Esprit, beschrijft de Amerikaanse historicus Steven L. Kaplan in detail hoe professoren in Lyon anonieme dreigtelefoontjes ontvingen. Ingaan op het verzoek van de familie Moulin, heette het, “betekent het einde van uw academische carrière”. In het metersdikke strafdossier vond Kaplan een foto met, uitgespreid op een tafeltje: haarlokken van Joseph Moulin, een vingernagel, wat haren, drie tanden en een bokaal met daarin zijn hart. De familie is met de lichaamsdelen van lab naar het lab getrokken, niemand die hen wou helpen. Toen de speurders noodgedwongen afstapten van hun these, waren de lichaamsdelen zoek.

De familie Moulin heeft altijd gedacht in de richting van iets crimineels. Iets naoorlogs tussen communisten en gaullisten, iets met Algerije of iets met de Corsicanen in een naburig dorp. Ze wilden antwoorden, en ‘schimmel’ kon in hun ogen niet volstaan.

De uitleg van Albarelli biedt een verklaring voor een boel ongerijmdheden in de these van het brood. Er waren ook slachtoffers in omliggende dorpen en bij mensen zoals Léon Armenier, die zijn laatste brood van Briand pas een week ervoor hadden opgegeten. “En neemt u gerust van mijn aan,” kreunt de oude postbode op zijn bed, “toen hier mensen uit ziekenhuisramen begonnen te springen en de dokter zei dat het kwam door het brood, is er geen brood meer gegeten. Nog in lengte van jaren zijn mensen blijven weigeren om brood te eten. Hoe kan het toch, vraag ik mij af, dat ik het na een week ook te pakken had?”

Het boek van Steven L. Kaplan telde niet minder dan 1.124 pagina’s. Aan het eind kwam de auteur tot een tweevoudige conclusie. Eén: geschiedschrijving kan beter niet worden overgelaten aan ufologen. En twee: als het hem na elf jaar zoeken niet is gelukt te verklaren wat er die nacht echt is gebeurd, dan zal dat allicht niemand ooit lukken.

Een jaar later vernam hij dat John G. Fuller het kennelijk altijd bij het rechte eind had gehad. Kaplan laat weten dat hij het “zeer lastig” heeft met het idee van een door niemand opgemerkte aerosolmachine in het jaar 1951, in de Languedoc toch nog een tijdperk van paard en kar. “Het effect van lsd duurt enkele uren, bij de meeste inwoners bleven de symptomen 36 uur lang duren”, zegt hij. “Het lijkt me ook absurd om een zeer toxische drug toe te dienen via het brood.”

Hank Albarelli liet vorige maand weten dat hij na het verschijnen van zijn boek werd gecontacteerd door een oudgediende van het project MKULTRA die nog niet eerder sprak, een derde bron die bevestigde. “De eindconclusie, zo vertelde die man me, was dat lsd niet te gebruiken is op het slagveld”, zegt hij. “Ja, dat was wel duidelijk. Maar alvorens tot die conclusie te komen, hebben ze in dat Franse dorp van alles geprobeerd. Door de drug te verspreiden via de lucht, in voedingsmiddelen. En dat, dagen aan een stuk.”

Waarom uitgerekend Pont-Saint-Esprit? Perfect logisch, zegt Albarelli. Het waren Amerikaanse troepen die het stadje in 1944 hadden bevrijd. Er waren in 1951 nog Amerikaanse militairen in de regio. Vanuit hun perspectief was Pont-Saint-Esprit nog altijd een beetje van hen.

Burgemeester Gilbert Baumet lijkt aanstalten te maken om de vingers in de oren te proppen. “Deze zaak heeft deze stad al heel veel ellende gekost. Wordt het niet eens tijd dat we erover ophouden?”

Charles Granjhon weet het even niet meer. “Zou de drug dan vanuit de lucht in de zak bloem zijn gevallen? Want ik blijf erbij, het was het brood. Het was dat verdoemde brood.”