Direct naar artikelinhoud

De natte droom van bouwkunstenaars

In de expo Mobilia bundelt het Atomium Belgische architecten die zich met eigen meubels aan totaalarchitectuur waagden. Al zagen architecten - over de hele wereld - het plaatje vaak groter dan stoelen en tafels: Horta tekende hele interieurs bij elkaar, Le Corbusier schetste woonwijken en Braem droomde zelfs van een eigen stad.

Een stoel is een heel moeilijk object, een wolkenkrabber tekenen is haast gemakkelijker." Het zijn de woorden van de Duits-Amerikaanse architect Ludwig Mies van der Rohe. De man ontwierp onder andere de bekende Barcelona-chair, maar bouwde ook fantastische huizen en wolkenkrabbers. Net als het overgrote deel van zijn collega's maakte hij zo nu en dan een uitstapje naar de designwereld. Waarom zou je als architect immers enkel een prachtig gebouw ontwerpen als je dat ook zelf kunt inrichten?

De link tussen bouwkunst en interieur voelt voor veel architecten natuurlijk aan. "Ik heb ze zelf nooit los van elkaar gezien", vertelt Caroline Voet. Zij is architecte en ontwierp onder meer het interieur voor deSingel in Antwerpen. "Wanneer je als architect gepassioneerd werkt, dan boeit totaalarchitectuur je automatisch, in al haar schalen en schakeringen. Ik ben vooral geïnteresseerd in ruimtes en de manier waarop de mens hierin woont of zich beweegt. Als je dat naar een kleinere schaal vertaalt, kom je automatisch terecht bij meubels."

Vaak lijken de designmeubels van een architect net kleine broertjes en zusjes van zijn bouwwerken. Een stoel van Victor Horta is even elegant als zijn art-nouveauhuizen. Wanneer Willy Van der Meeren een tafel tekent, springt hij efficiënt en zuinig om met zijn materialen, net zoals hij dat bij zijn woonblokken doet. Het Atomium zet met de expositie Mobilia meubels van grote Belgische architecten tegenover hun gebouwen, en de gelijkenissen zijn opvallend. Ook de bank die Caroline Voet voor deSingel maakte, valt er te bewonderen.

Magnifiek interieur

"Wanneer een goede architect aan het werk is, bepaalt hij 90 procent van het interieur al tijdens zijn eerste plannen", zegt Glenn Sestig. De architect tekende onder andere de inrichting van de Culture Club en Club 69 in Gent, maar neemt ook nieuwbouwprojecten op zich. "Grote architecten naar wie we vandaag opkijken, zoals Ludwig Mies van der Rohe, Luis Barragan, Le Corbusier of Frank Lloyd Wright, tekenden nooit zomaar een huis of gebouw, maar stonden stil bij het interieur van hun plannen en schetsten ook steeds de hal en gangen van hun gebouwen. Kijk bijvoorbeeld maar de Seagram-building van Van der Rohe, getekend in 1958 en nog steeds een van de mooiste inkomhallen die ik ooit heb gezien."

Bij de plannen voor zo'n knap staaltje totaalarchitectuur hangt volgens Sestig veel af van de opdrachtgever. "Wie een magnifiek huis verlangt, droomt meestal ook van een magnifiek interieur. Goede bouwheren houden rekening met het totaalplaatje. Soms werkt mijn bureau aan projecten waarbij wij alles tekenen, tot de meubels toe. Soms bepalen wij op onze plannen vooral waar er een tafel komt te staan, maar kiest de opdrachtgever zelf of dat een mooie vintage tafel, dan wel een designstuk wordt. De bouwheer bepaalt steeds hoe ver wij mogen gaan. Ook het budget speelt mee, hoe meer je op maat werkt, hoe duurder het wordt."

Een stevig prijskaartje blijkt een constante bij totaalarchitectuur. "Al van in het begin, in de negentiende eeuw, is een heel interieur door dezelfde architect iets dat weggelegd is voor de rijke milieus", zegt architectuurhistorica Els Spitaels. "De Brit William Morris begon hiermee, als een tegenreactie op de industriële revolutie. Hij greep terug naar het ambacht en tekende niet alleen huizen maar verzorgde ook hun volledige inrichting op maat. En al wou hij architectuur tekenen voor het volk, zijn klanten bleven upper class. Dit stelde Morris zo teleur dat hij zijn carrière opgaf en ging schrijven."

"Het streven naar een totaalarchitectuur was een typisch kenmerk van de art nouveau. Architecten als Victor Horta tekenden voor de woningen van de rijke burgerij naast de meubels ook trapleuningen, tegels en zelfs vaatwerk bij hun huizen. Bij onze noorderburen richtten een groep artiesten tijdens het interbellum de Stijl op, met leden als Piet Mondriaan, maar ook architect en meubelontwerper Gerrit Rietveld. Zijn Rietveld Schröderhuis in Utrecht is een volledig pand dat werd uitgevoerd volgens hun gedachtegoed, met een volledig samenhangende vormgeving."

Opgesloten

De nieuwe middenklasse had volgens Spitaels geen boodschap aan de elitaire totaalarchitectuur. De Oostenrijkse architect Adolf Loos boorde de totaalarchitectuur al in 1908 de grond in in zijn boek Vom armen reichen Mann. "Ooit", zo schreef Loos, "zal het als de ultieme straf worden beschouwd om opgesloten te zitten in een cel die volledig is ontworpen door Henry Van de Velde." Loos deed er nog een schepje bovenop door een fictieve situatie te schetsen waarin een architect aan de heer des huizes vraagt wat voor pantoffels die aan zijn voeten heeft. "Maar meneer de architect! Bent u dat alweer vergeten? Die hebt u zelf ontworpen!", antwoordt de man. "Zeker!", buldert de architect, "maar voor de slaapkamer! Hier scheurt u met deze twee onmogelijke kleurvlakken de hele sfeer aan flarden. Ziet u dat dan niet!?"

Toch verdwijnt deze bouwkunst waar Loos zich graag vrolijk om maakte, nooit volledig. In de jaren vijftig krijgt totaalarchitectuur zelfs een nieuwe start. Architecten als Le Corbusier, Willy Van der Meeren en Renaat Braem willen woonblokken bouwen voor de gewone, naoorlogse mens met meubels die geïntegreerd zitten in de ruimte. "Hun totaalvisie past in een specifiek tijdsbeeld", zegt Caroline Voet. "Zij ontwierpen voor de nieuwe mens die na de Tweede Wereldoorlog was opgestaan. Er was een onverwoestbaar geloof in nieuwe technologieën. Deze architecten droomden er ook van volledige steden op te trekken. Ze dachten utopisch en op grote schaal."

Zo had Braem bijvoorbeeld een 100 kilometer lange lijnstad in zijn hoofd, die Antwerpen en Luik verbindt. Zijn project werd nooit gerealiseerd; de architect raakte gefrustreerd. Hij noemde België in een vlammende thesis van 1968 "het lelijkste land ter wereld" en pleitte voor een totale afbraak om dit "door een krankzinnige bijeengenaaid lappendeken" op te lossen.

Masterplan

Er is volgens Spitaels dan ook een totalitair regime nodig om de geldrovende organisatie van een masterplan voor totaalarchitectuur uit te voeren. "De plekken waar zulke grootschalige stedenbouwkundige ideeën nu nog kunnen worden gerealiseerd, zijn landen in het Midden-Oosten, China of Afrika", vindt Voet. "Door de enorme expansie, maar ook bijvoorbeeld door vernielingen na oorlog of rampspoed moeten sommige steden volledig opnieuw worden opgebouwd. Die schaal is vandaag, in Europa, niet echt denkbaar. Er wordt hier nu intensiever nagedacht over het bestaande stedelijke weefsel, en het gaat dan eerder om verdichting of hervormingen."

In Voets ogen moet een architect de geschiedenis van de Europese steden begrijpen, voor er aan de slag te gaan. "Zo kun je doordacht ingrijpen. Voor kunstencentrum deSingel werk ik op dit moment aan de inrichting van de koninklijke loge. Die werd ontworpen door architect Léon Stijnen en ik zie het als een uitdaging om een interieur te ontwikkelen dat in dialoog gaat met zijn gedachtegoed."

Luchtkastelen van toen zijn dus voorbij, maar ook de totaalarchitectuur waarbij een architect het hele interieur meetekent, is vandaag zeldzaam.

"Steeds minder bouwheren laten de architect ook het interieur aanpakken", zegt Sestig. "Die redenering wordt vandaag minder en minder gevolgd. Het hoort een beetje bij de algemene tendens, waarbij iedereen zich interieurarchitect waant. Er zijn mensen met smaak, die hun huis zelf kunnen inrichten, net zoals je hobbykoks hebt die uitstekend kunnen koken, maar niet iedereen is een goede ontwerper of een goede kok."

Mobilia loopt nog tot 15 juni in het Atomium. Meer informatie vindt u op atomium.be.