Direct naar artikelinhoud

Als God in je lijf zit

Guus Kuijer was twee dagen in het land om te praten over zijn Bijbel voor ongelovigen. Silvie Moors (°1975), oprichtster van het literatuurcollectief De Dagen, bracht hem naar waar hij moest zijn. En dacht ondertussen na over geloven, hoe ze dat ooit deed, waarom en hoelang, over religie en de uitwassen ervan.

Ik herinner me de kruisjes op het voorhoofd voor het slapengaan.

Ik herinner me 'Heer, zegen ons en ook deze spijzen'.

Ik herinner me de kerkliederen, evangelische teksten op Eurosong-melodieën.

Ik herinner me in het bijzonder 'Jezus is de goede herder'.

Ik herinner me amper een priester.

Ik herinner me de catecheselessen en het vormselliedje 'Hello, do you love Jesus?'

Ik herinner me de jaarlijkse reis van het kinderkoor naar Bobbejaanland, samen met de misdienaars (!).

Ik herinner me onze gezinsreis naar Lourdes.

Ik herinner me de lichtgevende paternoster om te bidden onder de dekens.

Ik herinner me niet dat ik gedoopt werd, maar het werd vastgelegd op foto, het gebeurde in het ouderlijk huis door een bevriende priester. Ik lig er sereen, rustig en tevreden bij, in de armen van mijn moeder.

Ik herinner me niet precies wanneer ik van mijn geloof viel. Het gebeurde stil en traag. Ik kwam ook maar laat in contact met ongelovigen. Waar ik vandaan kom immers - Bree - ben je van nature gelovig. Om onverdacht ongelovigen te ontmoeten, moest je naar de grote stad.

Maar dan nog duurde het een poosje. Als God in je lijf zit, krijg je hem er niet zomaar uit.

Als je begint te twijfelen

Ook zo bij Guus Kuijer (73). Hij groeide op in een streng protestants gezin maar geloofde op zijn tiende al niet meer. Hij praatte met God, maar die zei niks terug. Toch waart God nog rond in de buurt van Kuijer. In zijn boeken dan.

Het moeilijke van van je geloof vallen, is dat een en ander plots onzeker(der) is. In plaats van een duidelijke leider, heiland of messias te kunnen volgen, stippel je nu je eigen pad uit en vergeef je je eigen zonden. Daar duikt de twijfel op. Ik kan me niet herinneren dat er in de bijbel waaruit wij lazen in onze jeugd veel getwijfeld werd. Of dat daar in de godsdienstlessen ruimte voor was. In De Bijbel voor ongelovigen en wél in alle delen wordt er volop getwijfeld. Dat maakt deze boeken net zo bijzonder.

Guus Kuijer vertelt de verhalen steeds vanuit één specifiek personage. Je krijgt een gelaagde, traag uitgesponnen psychologische ontwikkeling en leest het verhaal als een persoonlijke getuigenis. Van nevenpersonages maakt hij hoofdpersonages, van slechteriken interessante denkers. Je gelooft deze mensen van papier als waren het mensen van vlees en bloed. Mensen die twijfelen dus, zoals wij.

En die twijfel zaait Kuijer al meteen in het hoofd van Adam in het eerste deel, Het begin.

Eva zweeg hoorbaar, waardoor ik wist dat ze aan het nadenken was. Toen haar zwijgen me te lang duurde, vroeg ik: 'Nou?'

'Je begrijpt toch wel dat die god van jou gewoon een rare gedachte kan zijn die in je hoofd is opgekomen toen je even niet goed wakker was?' zei ze.

'Ook rare gedachten kunnen waar zijn', zei ik. Ik dacht razendsnel na, want nu kwam het erop aan. 'Als ik naar de maan kijk, denk ik wel eens dat hij niet plat is maar bolvormig.'

'Bespottelijk', riep Eva. 'Je ziet toch dat hij plat is.'

'Zeker', zei ik. 'Maar misschien zie ik het verkeerd. Een gedachte is dus een verzinsel dat waar kan zijn, zonder dat ik dat zeker weet. (...)'

Het twijfelen zet Kuijer vijf bijbels voort. In zijn vijfde bijbel gebeurt dat het meest ontroerend in het deel over Job. Niet Job zelf, maar de Schrijver van het boek Job komt aan het woord en vertelt aan de profetes Chulda hoe hij tot het schrijven van Job is gekomen:

'Er was mij een ongeluk overkomen', vertelde de Schrijver. 'Ik verloor een kind. Mijn vrienden zeiden dat de dood van mijn kind een straf was van God. Ongeluk wekt blijkbaar minachting bij anderen, zelfs bij je beste vrienden. Ik begon als een bezetene te zoeken naar een door mij begane zonde waarvoor God mijn kind had gedood maar ik kon er geen vinden. Ik vroeg me af of de dood van mijn kind wellicht een akelig toeval was waar ik niets aan kon doen en God evenmin.

'Op die vraag vond ik geen antwoord. Was ik zonder het te weten een slecht mens? Of werden goede mensen net zo hard getroffen door het ongeluk als slechte mensen?'

Het is dé hamvraag van het fundamentele twijfelen: hoe kan er een God bestaan die lijden toelaat?

Als je begint te twijfelen, ga je vallen.

Als je te zeker bent van je stuk

Er zijn vast mensen die niet vallen, laat staan twijfelen. We zien ze steeds vaker opduiken in het journaal. Ze weten hoe het zit, ze weten wat God bedoelt, ze denken de wetten van God te beheersen en te mogen regeren volgens die wetten.

In Hoe een rotgodje God vermoordde (2006) zegt Kuijer dat God dat helemaal niet wil en nooit zo bedoeld heeft. In het verhaal waar Abraham zijn zoon moet offeren aan God, stelt Kuijer dat dat een test was maar dat offeren zelf natuurlijk nooit de bedoeling:

(...) volgens mij toeterde God Abraham het volgende in de oren: 'Gebruik je verstand oen! Wie gaat er nou zijn eigen zoon doodsteken omdat Ik het zeg. Ben je nou helemaal van de pot gerukt?'

God vraagt om zelf na te denken. God vraagt niet om in zijn naam te moorden, kinderen te doden, ongelovigen te martelen.

In Hoe een klein rotgodje God vermoordde neemt de ongelovige Kuijer het daarom op voor God. Voor een God die misbruikt wordt om aanslagen te plegen. In Madrid of Londen of Brussel of waar dan ook ter wereld. Door kleine, verwaande rotgodjes die menen dat ze handelen in naam van God.

In Kuijers nieuwe bijbel kom je ook rotgodjes tegen. Sommige profeten bijvoorbeeld die heel erg zeker zijn. Ze blazen, ze voorspellen, ze maken de mensen bang. En in naam van hun profetieën hakken dan gelovigen met macht hoofden af van de ongelovigen.

Als je te zeker bent van je stuk, ga je rare dingen doen.

Als je dan toch wilt geloven

Koppen laten rollen, vind ik bijvoorbeeld behoorlijk raar. Maar het gebeurt in Kuijers vijfde bijbel, door mensen met een rotsvaste overtuiging.

Gelukkig is daar de tegenstem van Izebel van Tyrus, vrouw van koning Achab van Israël. In de Bijbel die wij kennen, is Izebel een sluwe verleidster, een ketter en een heerszuchtige vrouw. Bij Kuijer is zij haar tijd ver vooruit wanneer ze opkomt voor godsdienstvrijheid en mensen hun eigen geloof gunt. Bovenal is deze vrouw een passionele koningin die zielsveel van haar man houdt en een wijze raadgeefster:

'Na alles wat ik had gehoord en gezien, begon ik de wetten van dit land te bestuderen. Er werd me verteld dat er een verzameling wetboeken bestond die de wet van Mozes bevatten. Ik wist niet waar ik die kon vinden en niemand keek er ooit naar om, want Achab vaardigde eigen wetten uit en handelde overigens naar het gewoonterecht. Mijn liefde voor de koning bracht me nog heviger tot de overtuiging dat hij een eind moest maken aan de godsdiensttwisten die het land teisterden.'

Het loopt niet goed af met Izebel, dat weten we al bij het begin van het boek. Dat maakt de bijbels van Kuijer zo waarachtig. Hij verdoezelt geen geweld, verzint geen happy ends of maakt de boze God van het Oude Testament ook niet plots een lieve opa. Hij neemt de lezer mee naar de andere kant van het verhaal, het niet belichte of onderbelichte stuk, het onbekende personage.

Moet je de Bijbel kennen om De Bijbel voor ongelovigen te kunnen lezen? Geenszins, al zal het je helpen om de verhalen te kaderen.

Ga je geloven van deze Kuijer-bijbels? Ook niet. Als je dan toch wilt geloven, geloof dan in de liefde, lees je in Kuijers Polleke (2003).

Er was nog iets wat me dwars zat. Spiek (Pollekes vader, red.) zat aan de andere kant van het gangpad. Ik zei: 'Jullie geloven allemaal in iets. Ik geloof niks. Ben ik een aparte?'

Spiek glimlachte naar me. Hij keek om zich heen. Misschien hoopte hij dat iemand anders antwoord zou geven, maar niemand zei iets.

'Moet je horen', zei hij toen. 'Geloof je dat je van mensen kunt houden?'

'Ja', zei ik. Ik voelde Mimoens schouder warm tegen de mijne.

'Geloof je dat de mensen van jou kunnen houden?'

Ik keek hem aan. Hij keek zo lief uit zijn ogen dat ik er wiebel van werd. 'Ja', zei ik.

'Als je in de liefde gelooft,' zei Spiek, 'geloof je genoeg.'

Guus Kuijer, De Bijbel voor ongelovigen 5, Athenaeum, 304 p., 19,99 euro