Direct naar artikelinhoud

Patroonheiligen van de Belgische mode

Duurzame mode staat hoog aangeschreven. En toch staan onze Belgische naaiateliers - die topkwaliteit leveren - onder druk. Hoe kan dat? En zit de sfeer in die bedrijven nog een beetje goed?

In de gang van Flanders Fashion Makers te Alken, voorheen Mopan genaamd, prijkt een trofeeënmuur. Paul Smith, Karl Lagerfeld, Lionel Ritchie, The Rolling Stones, Walter Van Beirendonck: tal van A-listers uit de mode en aanverwante werelden hangen er ingekaderd langs elkaar. Als we weggaan, bekijken we de muur nog een laatste keer, bewonderend. "Je gaat er toch een positief stuk van maken, hé?", vraagt Sophie Lesire (38), bedrijfsleider, ons nog met een glimlach. Ze wil geen klaagzang in magazineformaat.

Doen we niet. Maar het zou wel vrij gemakkelijk kunnen. Van de jaren 60 tot nu degradeerde de Belgische textielsector van florerende business tot bijna een anachronisme. De afbraak werd geleidelijk ingezet begin jaren zeventig. Europa brak de grenzen open waardoor kledingmerken hun productie naar Portugal of Oost-Europa verplaatsten. De loonkost was er toen ook al een fractie van de Belgische. Na de Europese lageloonlanden volgden zoals iedereen weet de fabrieken in Azië en Noord-Afrika. In België gingen vele bedrijven overkop, andere deden aan schaalverkleining. Zo ook Mopan, nu FFM. In 1991 werkten hier nog 280 werknemers. Vandaag werkt er nog vijftien man. Hetzelfde geldt voor de ongeveer vijftien andere textielbedrijven die nog actief zijn.

Denkwerk

Maar geen klaagzang dus. Over naar het lichtpunt in de zaak. Hoewel de productie zich heeft verplaatst naar het buitenland, zit de kennis nog wel in België. Al het voorbereidende denk- en stikwerk gebeurt op Belgische bodem. Sophie, die al vijftien jaar in het bedrijf van haar vader Omer werkt en het nu runt, legt zich met haar kleine team toe op patronen en prototypes van vesten, mantels en complexere jurken. Dat doen ze voor voornamelijk Belgische merken, zoals Scapa, Dries Van Noten en Stephan Schneider. "Niet alle modehuizen hebben patroonmakers in dienst", verklaart ze. "Vooral de patronen voor manteljassen besteedt men graag uit omdat het, wat pasvorm en stof betreft, echt een veeleisende klus is." FFM focust op de moeilijkere stukken en laat T-shirts en sweaters aan een ander over.

Lichtgrijs

Hoe gaat het juist in zijn werk? De patronen worden digitaal uitgetekend en vervolgens gestikt tot prototypes. Eens het prototype klaar is, vertrekt het naar de naaiateliers in Hongarije. Oh-ow, horen we je al luidop denken. "Het zijn ook maar gewoon mensen die er werken", nuanceert Sophie, "alleen verdienen zij in vergelijking met ons een pak minder."

Produceren in België is gewoonweg niet te betalen en gebeurt amper tot nooit. Andere Belgische bedrijven zoals Celesta, Elane en Gysemans Clothing Company produceren ook in het buitenland. Er is nog maar één bedrijf dat koppig haar productie in België houdt: Vanbockryck in Diepenbeek, dat kleine oplagen voor bekende Belgische ontwerpers produceert.

Vanbockryck is een van de sterkhouders van de Belgische textielindustrie, net zoals Omer Lesire van FFM en zijn dochter Sophie. Wanneer Sophie mij de werkplaatsen toont, wandelen wij voorbij een zwart-witte groepsfoto van het personeel. "Twee gepensioneerden die nog af en toe een handje komen helpen in drukke tijden." Sophie wijst naar twee vriendelijk lachende stikkers, een man en een vrouw. "De anciënniteit ligt hoog", geeft Sophie toe. "Ik denk dat de gemiddelde leeftijd rond de 45 jaar schommelt." De twee stikkers die een handje toesteken zijn 65-plussers. "Een van hen is zelfs een zeventigplusser." Niets dan bewondering voor die stikkers: het duidt op passie voor het vak en het bedrijf. Maar het is ook symptomatisch voor de Belgische textielsector. Die is helaas wat aan het vergrijzen. "Het is niet eenvoudig om nieuwe mensen te vinden", vertelt Sophie. "De opleidingen rond de productie van confectie zijn intussen zogoed als verdwenen." VDAB biedt nog wel een individuele beroepsopleiding aan, waarbij de leerling de stiel op de werkvloer van Sophie komt leren.

Patroontekenen en model-stikken, respectievelijk op de computer tekenen en een prototype in elkaar steken, leer je wel op de modeacademie maar helaas blijkt er een gebrek aan interesse te zijn om zich op de disciplines toe te leggen. En zo kampt de textielsector met een tekort aan instroom. "Voor patroontekenen valt dat nog mee", zegt Sophie. We wandelen langs het kantoor van de tekenaars en effectief: er lopen twee nieuwelingen rond. Maar modelstikkers? "Die zijn erg zeldzaam. Het zijn mensen met een zeer uitgebreide kennis."

Nochtans: modelstikken is een boeiende job, een intens beroep en een sterk gewaardeerd ambacht. En toch, hoewel houtbewerking, keramiek, breiwerk, leerlooierij en andere ambachten weer aan populariteit winnen, blijft de aandacht voor dit werk beperkt. Volgens Sophie heeft dat met een foute perceptie te maken. "We worden gezien als een fabriek", zegt ze, "terwijl wij eerder een studio zijn."

Think of the children

In 2012 bezocht collega Iris De Feijter een aantal textielbedrijven, om de mensen achter de schermen van de Belgische mode in het spotlicht te plaatsen. Toen kwam al aan het licht dat het personeel en de eigenaars stilaan een dagje ouder worden. Zo zou de kennis van patroontekenen en modelstikken in stilte kunnen verdwijnen. Nu, we staan nog niet aan de rand van de ravijn. Dat dochter Sophie het bedrijf van haar vader overneemt, bijvoorbeeld, is een duidelijk signaal dat er wél mensen zijn die geloven in het behoud van deze modekennis.

Die kennis in eigen land houden, is dan ook erg belangrijk. Veel Belgische ontwerpers vertrouwen erop. "Natuurlijk kan men ook in het buitenland patronen tekenen en stikken," zegt Sophie, "maar de vertaling van het kledingstuk zal toch verschillen. Een Chinese patroonmaker heeft nu eenmaal een andere achtergrond dan een Belgische. Wij zorgen ervoor dat de Belgische mode echt Belgisch is. Het gaat om een bepaalde manier van kijken. Wij zorgen voor de Belgische handtekening."

In Belgische bedrijven kunnen ontwerpers ook een stuk korter op de bal spelen, iets wat absoluut geen overbodige luxe is - denk maar aan die gespannen week voor de show. Sophie: "Wij krijgen best wat jonge ontwerpers over de vloer, zoals Cédric Jacquemin, Daniel Andresen en Toos Franken. Die ondersteunen wij zeer graag." Ook krijgt Sophie best wat vraag vanuit Nederland. Het gaat om jonge, kleine merken die online werken. "Zij verkopen kleine oplages. Het is goedkoper als je die dichtbij produceert."

Aanstekelijk enthousiasme

Honderddertig kilometer ten westen van Alken, op het industrieterrein van Zottegem, zoek ik Ludo Cousy (64) van bvba Cousy, alias Knitoffice, op. Ludo kun je toevoegen aan het lijstje van sterkhouders van De Belgische mode.

"Ken je Jan-Jan (Van Essche, red.)? Zo'n kerel is een droom om mee samen te werken."

"Je moet je inbeelden," glundert Ludo, "dat de stuks die jij geproduceerd hebt op de catwalk verschijnen. Dat geeft een enorme voldoening." Ludo runt samen met zijn broer Wim het bedrijf dat hun vader André oprichtte. Hij werkt er al 43 jaar. Cousy produceert hoogwaardig breigoed op vlakbreimachines. "Na de Tweede Wereldoorlog was Sint-Niklaas het epicentrum van de Belgische breiproductie met zo'n 350 producenten", vertelt Ludo. "Nu zouden er nog een viertal actief zijn, waaronder wij. De textiel is een arbeidsintensieve en niet een kapitaalintensieve sector. Die mocht van de overheid verdwijnen. Maar waarom zou België zijn maakindustrie moeten afstoten en enkel nog focussen op kennis en service? Onzin."

Cousy kocht onlangs een breimachine aan met 32 draadgeleiders, wat erop neerkomt dat er evenveel kleuren tegelijkertijd gebreid kunnen worden. Om een complexe trui voor Paul Smith te kunnen produceren. Een investering van 95.000 euro. Dries Van Noten, Ann Demeulemeester en Peter Pilotto rollen hier van de band. Even verder in het atelier ligt een stuk van de capsulecollectie van Yohji Yamamoto voor Adidas. De gerafelde legerjas van Kanye West heeft nog op dezelfde plaats gelegen. "Ach, in China kan men ook wat wij kunnen", nuanceert Ludo. "Ons grote voordeel is dat wij nabij gelegen zijn en dat we de ideeën van de ontwerpers beter kunnen interpreteren. Zo kwam Raf Simons eens langs en zei: 'Brei als een ziekte'. Met zo'n wazig voorstel hoef je niet af te komen bij een Aziatisch bedrijf natuurlijk."

Oude rotten

Ook Cousy kampt met een moeilijke instroom. "Zo heb ik de programmeurs (van de breimachines, red.) van failliete bedrijven steeds proberen te overtuigen om bij ons te komen werken. De meesten wilden niet. Zij hadden al verschillende faillissementen achter de rug, waren de werkonzekerheid van de sector beu en zochten ander werk."

Van de 35 werklieden zijn er niet zo veel jonkies. Hoewel, wanneer we Emma en René aan de computer breiwerk zien tekenen, lijkt het enigszins mee te vallen. René is een jongeman die na zijn studie in Amsterdam hier belandde, Emma is een jong vogeltje dat na haar studies modetechnologie en kunstgeschiedenis nu de stiel leert. "Emma wordt opgeleid door Jef", zegt Ludo. "Hij heeft twintig jaar voor ons gewerkt en geniet nu van zijn pensioen. Maar toen ik hem vroeg of hij iemand wilde opleiden, stond hij hier meteen. Hij richtte zelfs een leslokaal in."

Of er genoeg Emma's zijn om de kennis niet te laten uitsterven, blijft maar de vraag. Nochtans is patroontekenen niet oubollig. Ik krijg op het scherm het ontwerp van een badpak te zien van de hand van Caroline Lerch. "Het is een badpak gebreid uit één stuk. 6.396 breirijen". Het badpak wordt gemaakt voor Élodie Ouédraogo. Ze zal er beeldig in staan...

En er is hoop. "Vorige week heb ik van mijn dochter Trees (35) vernomen dat zij het bedrijf verder wil zetten. Zeer plezant nieuws. Anderen verklaren haar knettergek: werken in een sector die volledig is weggesmolten." Het zijn de dochters die de business staande houden.