Direct naar artikelinhoud

La vache qui crie

Waar is de ouderwetse melkkoe gebleven in deze tijden van BSE, mestoverschotten, hormonenpreparaten en agressieve cowboys op veemarkten? Een portret van een braaf beest met vier magen, dat gras in melk verandert maar steeds meer het slachtoffer werd van de op winst beluste agro-industrie.

Te voet, met een melkkoe aan een touw, vluchtte in 1914 mijn grootvader als veertienjarige naar Frankrijk, weg van de oprukkende oorlog. Met een pronte melkkoe, verder geen bezittingen, de grens over. De anekdote illustreert hoe kostbaar het bezit van een koe was in die tijd. Dat blijkt bijvoorbeeld ook uit Alleen op de wereld (1878) van Hector Malot, waar heel het drama van Remi begint met de gedwongen verkoop van de familiekoe.

Toen ik, in welvarender tijden, veertien was, speelde ik cowboy in de vrije dagen. Ik ging helpen op de boerderij en de veeteelt had mijn bijzondere interesse. Later zou ik koeien houden, maar wat ben ik nu blij dat ik het niet gedaan heb. Was het rund ooit een symbool van zekerheid en welstand, nu komt het vrijwel alleen nog in het nieuws als oorzaak van milieuvervuiling en gevaar voor de volksgezondheid. Het resultaat van een dolgedraaid productieproces, waarbij de koe tot in het merg gemanipuleerd werd, zoals Koos van Zomeren schreef. Ik ben er, zoals Michel Vandenbosch deze week in Humo, van overtuigd dat in een kleinschalige, biologische veehouderij nooit BSE zou zijn uitgebroken.

Het was nochtans eeuwenlang een mooi verbond tussen mens en koe. Ooit - de oudste in onze streek aangetroffen koeienbotten dateren van 2500 voor Christus - moet een mens op de geniale gedachte zijn gekomen om het oerrund te domesticeren, tot heil van de mensheid. Aanvankelijk schonk de koe alleen melk als haar kalf erbij was, pas in de Middeleeuwen was de exploitatie van de koe zover dat ze ook zonder aanwezigheid van een kalf kon worden gemolken.

Melken is moeilijker dan het lijkt, zo ondervond ik als tiener in de jaren zeventig. De melkkoeien werden op de boerderij nog met de hand gemolken. Twee keer per dag. Melken vergde voor scholierenhandjes nogal wat drukkracht en oefening. Terwijl de boer en de boerin twee koeien molken, deed ik er bijna één. Nadien moest de boer nog de laatste melk uit de spenen melken, dat lukte me niet.

Het leukste vond ik de koeien roepen: zodra ik aan het hek van de wei verscheen, keken ze op, zoals alleen koeien kunnen kijken. Dan kwamen ze aangesjokt, iedere dag twee keer dezelfde gang naar de stal. Daar zochten ze snuivend en boerend hun vaste stek op, lieten gedwee de kettingen rond hun hals vastmaken en stonden onderwijl te herkauwen, af en toe met hun staart kwalijke vliegen van de romp slaand. In de stal was er stoffig licht, en altijd zaten enkele katten gretig te wachten op de eerste warme melk. Het waren de jaren voor de opgelegde melkquota.

Ik zat naast het grote warm dampende lijf op een driepikkeltje, een ijzeren emmer tussen mijn knieën geklemd. Het sissen van de melk in de emmer, het rammelen aan de ketting, het snuiven en stampen van de beesten, het waren vertrouwde, rustgevende geluiden. Zo ook de ogen van 'mijn' koe, die soms haar machtige kop omdraaide en me onderwijl herkauwend aankeek. Koos van Zomeren beschreef het zo: "Ze kijkt je met haar stille ogen aan. Ze heeft de wimpers van een femme fatale. Iets onbereikbaars dus, iets zeer droefgeestigs ook."

De norm voor het met de hand melken, lees ik verder bij Van Zomeren, was vijf koeien per man per uur. Toen kwamen de eerste melkmachines en werd het al vlug tien koeien per man per uur. En daarna is het volstrekt normaal geworden dat een man op zijn eentje 45 koeien in een uur doet. Eens per jaar, met het onherroepelijke komen van de winter, moesten niet alleen de melkkoeien naar de stal, maar alle beesten, ook de vaarzen, kalveren en stieren. Met de beesten bedoelden de boeren bij wie ik werkte altijd de runderen, en dat was blijkbaar ook in Nederland zo: "Een beest was een koe", herinnert Koos van Zomeren zich, "en in een koe stak absoluut geen kwaad." Eind oktober, begin november moesten ze dus op stal voor de winter. Die dag was er extra volk nodig: mensen met stokken om indien nodig het vee naar de stal te leiden. Niet dat er vaak moest worden geslagen. Zelfs de meest imposante stier sjokte gezapig, kop naar omlaag, wiegende schouders, met de kudde mee: het zompen van hun poten door de modderige gracht, het klinken van de hoeven op de klinkers voor de stal. Als er al eens eentje een onverhoedse beweging deed, was het meestal uit onwetendheid of onhandigheid. Nu en dan bleef er een, meestal een jonge vaars, drentelen voor de stallingen, alsof ze niet naar binnen durfde. Dan werd er geroepen, geduwd, en ook al eens een tik gegeven.

In Ruim duizend dagen werk getuigt Koos van Zomeren dat hij op zo'n dag voor het eerst in zijn leven een koe geschopt heeft: "Ik stond te duwen en ik riep vooruit, loop eens door, maar het hielp allemaal niks. Als vanzelf ging de neus van mijn laars naar haar achterpoot. Misschien heeft die koe het niet eens als een schop ervaren, maar ik wel, en ik schaamde me niet, ik vond het eerder nogal komisch. Het ongelooflijke gevoel dat ik bezig was iets nuttigs te doen."

Een goede boer slaat zijn beesten niet, zo luidt het, al is er slaan én slaan natuurlijk. De koeienhuid vraagt er als het ware om. Een bemoedigend, vriendschappelijk klopje op de flank mag een behoorlijke plets zijn. Koeien zijn nu eenmaal dikhuiden, niet gemaakt om dralend te strelen. Zo'n vacht verdraagt geen teder geaai, het vraagt om een stevige aanpak. Een koe behandel je niet als een vrouw.

De stal was speciaal klaargemaakt voor de dag waarop de winter zijn definitieve intrede deed. Extra veel stro, voor de warmte, al aten de runderen er ook van. Wat ook de bedoeling was, want stro zorgt voor dikkere stront. Als ze vers uit de wei komen, en dus vooral de eerste dagen in de stal, schijten koeien ontzettend dun. Na zo'n verhuisdag was de eerste spetterende koeienstront in de schoongemaakte stal een moment van intens geluk voor de boer. Daar kon weinig tegenop. Om ze naar de stal te drijven werden geen touwen of halsters gebruikt, wel om ze op de vrachtwagen van de veehandelaar te krijgen. Dat gebeurde altijd 's nachts, om de een of andere reden wordt vee in het donker verhandeld. Bij Van Zomeren lees ik dat dat ook in Nederland nog steeds zo is. Al laten de meeste koeien zich zelfs gewillig naar de slachtbank leiden, soms kunnen ze ook bijzonder dwars en koppig zijn. Dan was het trekken, sleuren en duwen om het onwillige rund de veewagen in te krijgen. Een koe weegt zo ongeveer 500 kilogram, het beest heeft gewoon tien keer meer macht dan een mens. Als het koppig blijft staan mag je sleuren wat je wilt, als de koe zou willen, sleurt ze jou overal naartoe. Koos van Zomeren: "Als ze blijft staan, blijft ze staan. De man, die haar aan een touw uit de veewagen heeft gehaald, kan sjorren wat hij wil, hij krijgt er geen beweging in. En ze hoeft zich niet eens schrap te zetten, de enormiteit van haar gewicht en de stijfheid van haar botten doen genoeg. Het wonderlijke is nu dat deze sterke koe geen spoor van agressie vertoont. Niet één keer gaat de kop omlaag om de horens te richten op de man die haar belaagt. Haar verzet is gespeend van elk opzettelijk geweld."

De vier magen van de koe zijn: pens, netmaag, boekmaag en lebmaag - iedereen heeft het op school geleerd, en meestal was er wel een boerenzoon in de klas die dan nog eens een spreekbeurt hield over de koe. Toch even opfrissen: een koe slikt het gras zonder kauwen in, eerst komt het nog bijna ongekauwde voedsel in de pens terecht, waar het wordt voorbewerkt, daarna maakt de netmaag er kauwbare brokken van, die bij beetjes teruggaan naar de mond. Tijdens het herkauwen maalt de koe haar voedsel fijn, waarna het in de boekmaag wordt gekneed. Pas in de lebmaag wordt het werkelijk verteerd.

Vreemd is dat ik me als scholier nauwelijks verbaasde over het wonder dat een koe gras - iets dat de mens niet eet - omzet in melk, dat de mens wel consumeert. Melk geven is op zich niets bijzonders, dat doen de vrouwtjes van alle zoogdieren. Het bijzondere is de grondstof gras, een gewas dat mensen en veel andere zoogdieren niet eten. De koe als fascinerende machine - "een lopend fermentatievat" dixit Koos van Zomeren, dat gras verandert in melk.

En dan nog in die waanzinnige hoeveelheid. Een koe van ongeveer 500 kilo heeft aan duizend liter melk genoeg om een kalf groot te brengen. Maar de mens nam dat kalf van haar weg, waardoor het in haar hoofd een permanente vraag naar meer melk creëert. En zo werd de koe een melkproducerende machine in dienst van de mens.

Een goede melkkoe produceert nu zowat zevenduizend liter melk per jaar, soms zelfs meer dan tienduizend, zowat tien keer meer dan haar natuurlijke niveau. In België steeg de bij de fabriek aangeleverde melkproductie per koe in 1999 lichtjes tot 5.239 liter, in Nederland was het gemiddelde 6.804 liter per koe. (Daarmee scoren de Nederlandse koeien goed, maar nog lang niet zo goed als bijvoorbeeld de Zweedse.) Volgens de FAO-jaarboeken was de gemiddelde jaarproductie op wereldvlak slechts 2.035 liter per koe. Met als uitersten de koeien van Ghana - 130 liter - en die van Israël met 9.105. Overigens worden de meeste koeien in de wereld nog steeds met de hand gemolken, terwijl in West-Europa massaal wordt overgeschakeld naar gerobotiseerde melksystemen.

De recente geschiedenis van de melkkoe in West-Europa kenmerkt zich door fenomenale productieverhogingen per exemplaar. Deels zijn die toe te schrijven aan de voeding - vooral krachtvoer en een betere samenstelling van het mengvoer - en deels aan rassenverbetering. Het resultaat is steeds meer melk per koe. Een boer waarmee Koos van Zomeren sprak haalt een jaargemiddelde van meer dan 8.000 liter per jaar, in de fokvereniging van 900 leden kwam hij daarmee nog net niet in de tophonderd.) Van Zomeren schrijft bitter over de nadagen van de kleine boerenbedrijven met pakweg dertig of veertig koeien: "De toekomst van de koe ligt in de mammoetonderneming die haar onherroepelijk degradeert tot een cruciaal maar lastig onderdeeltje van een kolossale machinerie. Lastig omdat koeien levende wezens zijn en levende wezens hebben behoeften en behoeften leiden altijd tot problemen. Het wrede is dat deze al gauw niet meer worden opgevat als problemen van de koe maar als bedrijfsproblemen." Door de melkrobot en de zogenaamde loopstallen wordt het straks mogelijk om koeien het hele jaar binnen te houden. En zo gaat het almaar verder, het ene onrecht na het andere: eerst werden de kalfjes meteen weggenomen van de moeder, straks kunnen koeien niet langer het gras en de hemel zien. Een cynische Koos van Zomeren besluit: "Het begint met een apparaat dat geschikt is voor de koe en het eindigt met een koe die geschikt is voor dat apparaat, het eindigt met een vierkante koe, want dat stapelt zo makkelijk."

Uit de jaren zeventig herinner ik me de paspoorten voor koeien. Elk jaar werden nieuwe identificatiebewijzen aangemaakt: daarop moest de naam komen - en die moest elk jaar met een andere letter beginnen, het vergde enige creativiteit in het zoeken van namen - en op een tekening moesten de vlekken nauwkeurig worden ingekleurd. Sindsdien is het oormerk er bijgekomen. Deze week stond nog een bericht in de krant over het knoeien met oormerken, en dus met het Santinel-systeem, de centrale databank waarin de levenswandel van elk rund wordt bijgehouden.

Voor een koeienliefhebber als Koos van Zomeren is precies dat oormerk een gruwel: "Die gruwelijke gele flappen, met streepjescode, vormen hét symbool voor de koe als ding in plaats van dier." Daarin heeft hij geen ongelijk. Let u eens op de oren van een koe: ze zijn volmaakt van vorm, beweeglijk en draaibaar naar alle kanten. De weinige mimiek die koeien hebben, zit precies in het oor, een van de weinige expressiemogelijkheden van een koeienkop. Van Zomeren: "Uitgerekend aan deze expressieve oren moesten die gruwelijke gele nummerborden worden bevestigd. Het is de agrarische bureaucratie die zich meester heeft gemaakt van het koeieoor." En verder zijn er de ogen, de onbeholpen eerlijke blik van dat machtige lijf. De uitdrukking van gelatenheid waarmee koeien je aankijken. Het zal wel menselijke projectie zijn, maar precies daarom roepen ze wellicht zoveel deernis op. Veel mensen worden door koeien ontroerd, "ik krijg zo af en toe de tranen in mijn ogen van een koe", bekende een lezer aan Koos van Zomeren, en hij is lang niet de enige. Hoe een koe kijkt met die aandoenlijke ogen: zo goeiig, zo koeiig. Maar precies die gelatenheid doet Koos van Zomeren dan weer uiterst defaitistisch besluiten: "En de koe ondergaat haar gemanipuleerde leven met een zekere vrijwilligheid. Dit is immers al eeuwen gaande en ooit heeft de koe zich willens en wetens bij ons aangesloten." Hij omschrijft de moderne melkkoe als een dier dat zich fysiologisch voortdurend op de toppen van haar kunnen moet bewegen. En hij vergelijkt met iemand die constant een marathon moet lopen, wat natuurlijk niet kan zonder doping. "Ze geven voedsel met een zo hoog mogelijk energetische waarde, de koeien kunnen het niet aan met alleen gras. Het is een dolgedraaid productieproces." Op een proefterrein hadden koeien keuze uit meer dan tweehonderd plantensoorten. Uit dat onderzoek naar hun eet- en smaakgedrag bleek dat ze in feite zowat alles proberen wat ze maar voor de voeten komt: grassen, kruiden, bloempjes, flarden papier, stukjes plastic en konijnenbotten. En dan onthouden ze blijkbaar wat ze lekker vonden. De onderzoeker: "Reken maar dat ze na verloop van tijd precies weten waar het te halen is. Ze kennen zo'n terrein op hun duimpje." Hoe eentonig de wei voor mensen ook kan lijken, op de ene plaats graast de koe meer dan op de andere, ze mijdt bijvoorbeeld plaatsen waar veel mest terecht is gekomen en vermijdt op die manier ook het gevaar van infectieziekten. Het valt te vrezen dat die vredig en slim grazende melkkoe langzamerhand volkomen tot het nostalgische verleden behoort. Zoals ook Tobbie, de melkkoe in het volgend gedicht van Richard Minne:

Tobbie en ik we passen saam. En dit zij het epithalaam. Tobbie, zij, herkauwt de blaren. En ik, ik herkauw de jaren. En daar is de uitkomst die ons bindt: Van Tobbie komt melk, van mij komt wind.