Direct naar artikelinhoud

BRUSSEL Strijdperk van alle staatshervormingen

Politieke wet: als FDF-voorzitter Olivier Maingain in beeld schuift, is er gedonder in Brussel. En gedonder is er vaak over ’s lands institutionele monsterlijke hoofdstad. Of je nu een kieskring wilt splitsen, de overheidsfinanciering wilt herzien of de kinderbijslag wilt overhevelen: elk debat begint - en strandt - in Brussel. ‘Het huidige gewest is compleet ongeschikt om te voldoen aan de noden van de groeiende en zichzelf vernieuwende Brusselse bevolking. Maar dát schijnt niemand te interesseren.’

Door Thomas Mels, Bart Eeckhout en Jeroen Verelst

I Grenzen

Het taboe der taboes. Dat is voor alle Vlaamse politici nog steeds de Franstalige claim om het grondgebied van de hoofdstad uit te breiden met enkele Brusselse randgemeenten. Sinds de taalgrens in 1962-1963 werd vastgelegd, hebben de 19 Brusselse gemeenten een tweetalig statuut. Maar van bij het begin was er ook discussie over zes Vlaamse randgemeenten, waar nu nog steeds faciliteiten gelden voor de Franstalige inwoners. Het zijn ook die zes faciliteitengemeenten die nog altijd de inzet zijn van de expansiedrang van een aantal Brusselse politici.

Zoals gezegd stuit elke Franstalige eis in die zin op een staalhard njet bij álle politieke partijen in Vlaanderen. “Een uitbreiding van de grenzen is niet aan de orde”, zegt Yamilla Idrissi, Vlaamse parlementslid voor sp.a. “De Brusselaars moeten beseffen dat dit hoe dan ook zal overkomen als een agressief imperialistisch gebaar, dat ook geen enkel probleem oplost. Je verlegt gewoon het probleem naar een groter gebied.”

Ook Luckas Vander Taelen (Groen!) noemt het “geen goed idee” om aan de grenzen te morrelen. “De gewestgrenzen zijn taalgrenzen en vormen deel van de geschiedenis van dit land. Dat moet je respecteren. Maar je moet die grenzen niet verabsoluteren. Ik kan niet anders dan meewarig lachen met de politiek in de randgemeenten: het is niet door straatnaamplaatjes met leeuwtjes dat de uitbreiding van Brussel zal worden tegengehouden. Zonder dat je aan de gewestgrenzen komt, zal die uitbreiding zich voortzetten. Dat is de ijzeren wet van de demografie en de onvermijdelijkheid van een grootstad.”

Dat zegt ook Sven Gatz (Open Vld): “Het communautaire probleem heeft zich van de stad naar de rand verplaatst. Het is nonsens om te proberen de invloedssfeer van Brussel in te perken. Van Aalst tot Leuven en van Nijvel tot Waterloo is Brussel de economische magneet. In andere landen zou het logisch zijn om de gewestgrenzen aan te passen aan die realiteit, maar in ons land, waar de gewestgrens ook de taalgrens is, is dat eigenlijk onmogelijk. Als je de grenzen aanpast, geef je eigenlijk het signaal dat je de weigering om te integreren om de twintig jaar wil regulariseren en belonen. De Vlaming wil dat niet, maar de Waal ook niet. Of denk je echt dat ze in Waterloo staan te springen om opgenomen te worden in het Brussels Gewest?”

Niet alleen in de politieke, maar ook in de academische wereld noemt men de discussie over de uitbreiding verloren energie. “Politiek gezien heeft het geen enkele zin om te morrelen aan de grenzen van Brussel. In de VS of Duitsland worden de grenzen van deelstaten toch ook niet gewijzigd?”, zegt Jan Degadt, professor Economie (HUB) en lid van het Brussels Informatie-, Documentatie- en Onderzoekscentrum (BRIO). “Dat is dus een overbodige discussie. Tegen die uitbreiding van Brussel moeten we sowieso ‘non’, ‘nee’ en ‘njet’ zeggen. Ik ben echter de eerste om te zeggen dat je om economische redenen meer moet samenwerken. Brussel kan niet zonder Vlaanderen en Wallonië, maar dat geldt ook omgekeerd. Het is beter elkaar te erkennen en samen te werken, maar daar hoef je helemaal de grenzen niet voor aan te passen”

‘Brussel is Berlijn niet’

Die samenwerking dringt zich hoe langer hoe meer op, zegt ook Eric Corijn, professor sociale en culturele geografie (VUB/Cosmopolis). “Vanuit sociaal-geografisch oogpunt is Brussel veel groter dan de 19 gemeenten.

Als je een goed stedelijk bestuur wilt voeren, moet je ook over de bredere agglomeratie kunnen beslissen. Daarom is er stadsgewestelijk overleg nodig dat breder gaat dan de 19 Brusselse gemeenten. Als het over de uitbreiding van Brussel gaat, heeft men het altijd over de rechten en plichten van de Franstaligen in de faciliteitengemeenten, maar dat is een verkeerd argument. Machelen, Vilvoorde, Diegem en Zaventem zijn economisch veel belangrijker en dus interessanter om samen met de Brusselse economie beheerd te worden. Daarvoor moet een nieuw orgaan gecreëerd worden op stadsgewestelijk niveau, zoals de metropolitane gemeenschap waarover Vande Lanotte het in zijn nota had, die grosso modo heel Vlaams- en Waals-Brabant bij het Brusselse beleid betrekt.”

Van die nood aan meer samenwerking over de gewestgrenzen zijn ook de Vlaamse politici in Brussel alvast overtuigd. “Brussel is Berlijn niet: je kunt er geen muur rond bouwen”, zegt Vander Taelen. “Brussel is behalve de hoofdstad ook de economische en internationale motor van het land, met een invloedssfeer die van Oostende tot Aarlen reikt. Dat is niet zo abnormaal: in internationaal perspectief is een hinterland van 100 kilometer perfect normaal voor een stad met de centrumfunctie van Brussel.”

Ook Sven Gatz pleit er daarom voor om, zonder de grenzen aan te passen, van Brussel het hart te maken van een grote economische metropoolzone. “In de communauté urbaine van Rijsel werken zelfs Doornik en Kortrijk mee. Die steden doen dat omdat ze weten dat ze niet opgeslorpt zullen worden door Rijsel. Dat is de correcte houding tussen centrumstad en hinterland. In Rijsel is dat begonnen vanuit het besef dat het te gek is dat alle stadsklinieken zouden investeren in een eigen scanner. Ook Brussel heeft zo’n mobiliserend symbooldossier nodig. De uitbreiding van de ring zou zo’n dossier kunnen zijn. De belangen van Brussel en de omliggende gemeenten lopen gelijk. We hebben daarbij geen nieuwe superstructuur nodig met nog eens een laagje extra Brusselse politici.”

Al zullen de politici op dat vlak hun koudwatervrees moeten overwinnen. Yamilla Idrissi: “Vlaanderen moet de angst om samen te werken met Brussel laten vallen. Brussel en Vlaanderen moeten maar eens ophouden met elkaar als vijanden te beschouwen. De twee gewesten hebben elkaar nodig. Brussel heeft een enorm potentieel van jong werkvolk, terwijl Vlaanderen een vergrijzende bevolking heeft. Vlaanderen zal het reservoir van jonge Brusselaars nodig hebben om zijn standaard van welvaart en welzijn te behouden.”

IIVolwaardig gewest

Vlaanderen mag dan al roepen om meer autonomie, eenzelfde streven is Brussel niet gegund. Of moeten we zeggen ‘was’. Want voor het eerst lijkt ook de N-VA een opening te maken om van Brussel een volwaardig gewest te maken. Tot nog toe boezemde dat idee de politici ten noorden van de taalgrens alleen maar angst in. Hoe kleiner de greep op de hoofdstad, hoe groter de kans immers dat Vlaanderen bij een eventuele boedelscheiding de hoofdstad volledig kwijtraakt. Maar dat Brussel, wil het een goed beleid voeren, meer speelruimte nodig heeft, daar raken stilaan de grootste Brusselhaters van overtuigd.

Dat de N-VA haar toon over de hoofdstad plotseling mildert, verbaast Luckas Vander Taelen dan ook niet. “In deze staatshervorming is gebeurd wat altijd gebeurt: eigenlijk was men Brussel vergeten. De N-VA is er nu op uitgekomen dat je geen grote staatshervorming kunt organiseren en Brussel buiten beeld houden.”

Maar volgens Vander Taelen is de vraag of Brussel een volwaardig gewest moet worden eigenlijk niet relevant. “Wat wil je met Brussel doen? Dat is de kwestie.” Idrissi beaamt: “Brussel is altijd het lijdend voorwerp van de staatshervormingen. De instellingen in Brussel zijn er niet gekomen omdat zo de inwoners van de stad het beste gediend worden, maar omdat zo de communautaire vrede kon worden bewaard. Nooit wordt een keer de vraag gesteld wat deze stad nu eigenlijk nodig heeft om een slagvaardig, dynamisch beleid te kunnen voeren.”

Volgens Sven Gatz is Brussel het slachtoffer van de alsmaar groeiende kloof tussen Vlaanderen en Wallonië. “Brussel wordt steeds minder onderdeel van het land waarvan het de hoofdstad is. De demografische evolutie hier is tegengesteld aan die in de rest van het land. De aanwezigheid van de Europese instellingen zorgt nu al voor een kwart van de Brusselse bevolking, niet-Europese immigratie is nog eens goed voor een kwart. De oude communautaire breuklijn speelt dan ook minder en minder in de hoofdstad, terwijl andere breuklijnen - arm versus rijk of etnisch-cultureel - van veel groter belang zijn. Gevolg is dat de institutionele stand van het gewest compleet niet aangepast is aan de noden van die groeiende en zichzelf vernieuwende bevolking. De verdeling in taalgroepen voldoet niet meer om de Brusselaar te vatten.”

Dat is ook de vaststelling waar professor Corijn op wijst. “In 9 procent van de Brusselse huishoudens spreken beide ouders Nederlands. In 11 procent is een van de ouders Nederlandstalig. In de meerderheid van de gezinnen waar Nederlands gesproken wordt, gaat het dus om een mengvorm. Ondertussen is ook minder dan de helft van de Brusselse gezinnen eentalig Franstalig. Die mengvormen nemen alleen maar toe, maar het is wel een kenmerk dat in het huidige debat over Brussel totaal niet tot uiting komt.”

De opdeling in een Franstalige en Vlaamse gemeenschap komt dus al lang niet meer overeen met de Brusselse realiteit. Beide gemeenschappen meer laten samenwerken en het gewest een coördinerende functie geven is volgens Corijn een uitweg. “Meer en meer wordt immers duidelijk dat hoe meer communautaire materie je wilt decentraliseren, hoe meer je op gewestelijk niveau komt. Zelfs de N-VA begint dat te beseffen.”

Gemeenschapsbevoegdheden overhevelen naar het Brussels Gewest blijft aan Vlaamse kant echter not done. Dat bleek nog eens bij de discussie over de overheveling van de kinderbijslag. Volgens Idrissi opperde haar partijgenoot Vande Lanotte alvast een mooie tussenweg. “De bestaande Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (GGC) uitgebreide bevoegdheden geven, lijkt me een goede oplossing. Het is toch niet de bedoeling om gezinnen in hetzelfde appartementsblok een andere kinderbijslag te gunnen afhankelijk van hun taal. Op die manier wordt een subnationaliteit ingevoerd. Nog los van het feit dat zo’n regeling een shopgedrag in de hand zou werken, komt die opdeling niet overeen met de realiteit in Brussel.” Bovendien, zegt Idrissi, dat “in het nadeel van Brussel schijnt te spelen dat de doelgroep grotendeels bestaat uit gekleurde jongeren. Zij kunnen profiteren van een hervorming van Brussel, die vertrekt vanuit de noden van de hoofdstad zelf, maar zij hebben nog altijd onvoldoende een stem in de politiek. Een dergelijke hervorming van Brussel is nu eenmaal niet de grootste prioriteit van de middenklasse.”

“Meer macht geven aan de GGC is inderdaad de logische uitweg uit de institutionele impasse in Brussel”, zegt ook Vander Taelen. “Vlamingen noch Franstaligen kunnen dit alleen oplossen. Met name in het onderwijs dringt samenwerking zich op. Ik bepleit geen fusie in één groot Brussels onderwijsnet, maar het wordt tijd dat werk gemaakt wordt van echt meertalig onderwijs. Het heeft geen zin dat het Franstalige onderwijs eentalige werkkrachten aflevert die eigenlijk gediplomeerde werklozen worden. Ook Vlaanderen heeft belang bij de uitbouw van een meertalig onderwijs. Het is de manier om het aandeel van de Nederlandse taal in de hoofdstad op een peil te houden dat ons politiek gewicht rechtvaardigt.”

Toch zal een Brussels Gewest met meer bevoegdheden voor sommige Vlamingen altijd moeilijk te slikken zijn. "Als het Brusselse onderwijs meer middelen nodig heeft, kan die geldstroom het best verder via de gemeenschappen verlopen. En als het op veiligheid aankomt, is het perfect mogelijk om dat zoals nu via de federale overheid te regelen, uiteraard in overleg met het Gewest”, zegt professor Degadt. “Je moet Brussel immers geen grotere bevoegdheden dan Vlaanderen of Wallonië geven. Ik heb Kris Peeters toch ook niet horen pleiten om het veiligheidsbeleid naar Vlaanderen over te hevelen?"

III Financiering

De financiering van het Brussels Gewest is de voorbije maanden een grote splijtzwam gebleken in de regeringsonderhandelingen. De preformateursmissie van Elio Di Rupo (PS) liep er zelfs op stuk. De Franstalige partijen, de socialisten op kop, zweren bij een extra injectie van vijfhonderd miljoen euro per jaar voor Brussel. Geen cijfer dat zomaar uit de lucht is gegrepen. Een gezaghebbende studie van de universitaire faculteit Saint-Louis (FUSL) uit 1999, het voorbije decennium verschillende keren vernieuwd, wijst op een structurele onderfinanciering van om en bij het half miljard euro.

Elke dag komen 360.000 pendelaars in de hoofdstad werken. Brussel draagt wel de lasten - openbaar vervoer, wegen... - maar kan niet profiteren van de baten van die forenzen. Ze betalen immers geen personenbelasting in de stad waar ze werken, maar wel in de gemeente waar ze wonen. “Brussel levert 700.000 werkplaatsen, maar 360.000 daarvan worden ingevuld door niet-Brusselaars die hun belastingen betalen in Vlaanderen en Wallonië. Vlaams- en Waals-Brabant zijn niet voor niets de rijkste provincies van het land”, stelt Corijn vast. “Brussel is dus een economisch centrum dat niet zelf kan profiteren van de rijkdom die het produceert. Het krijgt te weinig geld door de oude financieringswet. Het Franstalig onderwijs in Brussel is bijvoorbeeld al jarenlang ondergefinancierd. Dat is een realiteit die je niet kunt ontkennen.”

Ook de hoofdstedelijke functie kost Brussel handenvol geld, denk maar aan de ordehandhaving bij betogingen. Bovendien argumenteren hoofdstedelijke politici dat de financiering niet meer is aangepast aan de veranderde demografie in Brussel. Stad en gewest zijn de voorbije jaren radicaal vergroend, de bevolking wordt steeds groter én jonger. De middelen volgen niet.

Dat Brussel meer geld moet krijgen, leek aan de onderhandelingstafel min of meer verworven. Maar N-VA en CD&V wilden geen blanco cheque uitschrijven. Als het Brussels Gewest een paar honderd miljoen extra zou krijgen - het bedrag bleef onderwerp van discussie - hoorde daar ook een wederdienst bij. De Brusselse instellingen moesten efficiënter werken. Gedaan met de negentien gemeenten en evenveel baronieën, gedaan met de negenhonderd mandatarissen voor één stad. Ook de sp.a en de groenen drongen aan op een forse interne staatshervorming. De Brusselse politici hebben begrip voor de ‘voor wat, hoort wat’-houding.

“Ik begrijp dat men niet zomaar een blanco cheque aan Brussel wil geven”, zegt Idrissi. “We moeten daar eerlijk in zijn: er wordt met geld gesmost in het Gewest. Het bestuur zelf kan veel efficiënter. Zelfs iets relatief eenvoudigs als een stedelijk parkeerbeleid is in Brussel voorwerp van strijd tussen diverse beleidsniveaus. Als je het goed meent met de stad, los je dat op. Als je dat debat weigert en systematisch geld bijvraagt, geeft dat een slechte smaak. Nu goed, zelfs na die interne sanering zal blijken dat Brussel extra geld nodig heeft.”

Maar Vlaanderen mag zich volgens Vander Taelen niet laten leiden door dat beeld. “De extra financiering van Brussel is zelfs in het voordeel van Vlaanderen. Als Brussel niet de extra middelen krijgt om zich te ontwikkelen, zal de kloof tussen arm en rijk enkel nog groeien. De middenklasse valt er tussenuit en zal uitwijken, in de eerste plaats naar de Vlaamse buurgemeenten. Op die manier vergroot de druk op die regio nog. We moeten dus extra middelen aan Brussel geven, uit eigenbelang: het is een versterking van ons eigen economische hart. Vlaanderen is zo bang voor Brussel: waarom durven we niet zoals de Wallo-Brux een tandem met de hoofdstad vormen?”

Om een compromis te vinden meent Corijn dat de partijen rond de onderhandelingstafel creatief moeten denken. “Momenteel wordt 500 miljoen euro gevraagd, maar daar gaat het eigenlijk niet om. Wat wel belangrijk is, is dat er een financieringsformule komt die Brussel mee laat profiteren van de welvaart die er geproduceerd wordt. Op dat vlak ben ik voorstander voor een gesplitste inning van de belastingen, zoals Johan Vande Lanotte voorstelde. Maar de onderfinanciering van Brussel kan ook deels verholpen worden door beter samen te werken. De belangrijkste budgetpost in de Brusselse begroting is openbaar vervoer. Wel, laat Vlaanderen bijvoorbeeld de aanleg van parkings aan de rand van de stad betalen.”

IV Taalproblematiek

Wie Brussel zegt, zegt taalproblematiek. Want de kosmopolitische hoofdstad mag dan al een veelvoud aan nationaliteiten en talen tellen, Brussel staat nog steeds te boek als een tweetalige stad waar de taalwetten waken over het evenredig gebruik van het Frans en het Nederlands als bestuurstaal. Maar naarmate het aantal Vlamingen in de hoofdstad afneemt, groeit de vraag vanuit Franstalige hoek om de taalwetten te versoepelen. Die wetten blijken in de praktijk immers moeilijk toepasbaar wegens een gebrek aan tweetalige kandidaten voor administratieve functies. Daarom wordt aan Franstalige kant al geruime tijd gepleit voor een tweetaligheid van dienst in plaats van persoon. Bemiddelaar Vande Lanotte raakte de gevoelige kwestie in zijn nota aan, maar durfde zelf geen duidelijke keuze te maken.

Jan Degadt ziet echter geen ruimte voor een versoepeling. “Tweetaligheid van dienst klinkt mooi in theorie, maar werkt in de praktijk niet. Je zal zien dat net als jij naar het gemeentehuis moet, de Nederlandstalige loketbediende afwezig is. Al wie als Brussels ambtenaar in aanraking komt met het publiek, moet tweetalig zijn. Punt uit.”

Eric Corijn verzet zich tegen niet de tweetaligheid van dienst, maar verwacht wel van iedereen in een kaderfunctie dat hij of zij tweetalig is. “Maar dat zou evengoed moeten gelden voor de Vlaamse Gemeenschap. Zou niet elke afgestudeerde master een tweede taal machtig moeten zijn?” Sowieso heeft professor Corijn een radicalere oplossing in gedachten: “Maak van Brussel een drietalig gewest, met Nederlands, Frans en Engels als officiële talen. Er leven vandaag 200.000 expats die in hoofdzaak Engels spreken in de hoofdstad. Laat vervolgens ook meertalige lijsten toe bij de verkiezingen zodat de politieke families over de communautaire grenzen heen kunnen rekruteren.”

Daarmee raakt Corijn aan een ander heikel punt in de Brusselse taalproblematiek. Momenteel kunnen Vlaamse en Franstalige kandidaten enkel bij de gemeenteraadsverkiezingen samen op een lijst opkomen. Vande Lanotte stelde voor tweetalige lijsten ook bij andere verkiezingen toe te laten. Het Vlaamsgezinde kamp steigerde collectief. “Tweetalige kieslijsten zijn gevaarlijk”, stelt Degadt onomwonden. “Als je daarvoor kiest, zullen de Franstalige partijen bepalen welke Vlaamse kandidaten verkozen worden. Zo krijg je enkel nog Flamands-de-service.” Met eigen lijsten opkomen verzekert ook de Vlaamse betrokkenheid in het beleid, betoogt Degadt. “In de huidige Brusselse regering hebben Open Vld, CD&V en Groen! mee hun goedkeuring moeten geven aan het regeerakkoord. Dat garandeert dat de Vlaamse stem in Brussel gehoord wordt. Zoiets belangrijks mag je niet wegnemen.”