Direct naar artikelinhoud

'In een asbak komt alle leven samen'

De averechtse schoonheid van

Stephan Vanfleteren

Fotograaf van de marge, zo zou je Stephan Vanfleteren kunnen noemen. Maar ook weer niet, want zijn fotoboek 'Belgicum' heeft veel existentiële binnenkant. Röntgenfoto's van de ziel. De ruïne als schoonheid van het leven, en omgekeerd. Het land dat niet meer bestaat vastgehouden, verkleind en verinnerlijkt tot miniatuur. Een interview.

Door Hugo Camps / foto's stephan vanfleteren & diego franssens

Het leven is te groot voor mij. Als je iets van de wereld hebt gezien, besef je hoe nietig we zijn in tijd en ruimte. Om te kunnen zijn wie je eigenlijk bent, moet je alles verkleinen. Gelukkige mensen hebben een eigen wereld: zwartwitfotografie, een stukje in de krant, tuinkabouters of postzegels verzamelen, de eeuwigheid van een bietenveld, whatever. Alleen mensen die een wereld om zich heen hebben gebouwd, komen in de buurt van geluk. Een eigen territorium, daar gaat het om. Jobhoppers zijn de weg kwijt."

Vanfleterens oeuvre is tijdloos: het menselijk gelaat van verval, tekort, decadentie, wie kent het niet? En toch is het geen treurig fotoboek geworden. Vanfleteren fotografeert met de beitel in de hand. Hij transcendert wanhoop en vergeefsheid, misère en laveloze nutteloosheid tot averechtse schoonheid. Wrakhout met een waas van tederheid: het bestaat. Een miserabele asbak of de afgebladderde luiken van een gesloten frituurbarak, ineens gaat het leven. Zoals ook de rimpels in een gezicht een eigen leven hebben.

"De schoonheid van een asbak? Daar komt alle leven samen. Van mensen die op de trein zitten te wachten en van mensen die op niets zitten te wachten. Van hoeren en handelsreizigers, van pensionado's en hitsige maagden. Ik maak graag portretten van mensen die je niet ziet. Glorie is aan mij niet besteed. Ik zoek de afwijking, de achterkant, de kromge-trokken gevel van een gebouw. Ook de achterkant van de peepshow en het circus. Mensen die er niet zijn een gezicht geven, daartoe voel ik mij wel geroepen. Ik kom uit een middenstandsfamilie aan de kust. Mijn ouders hebben altijd hard gewerkt, lieve mensen. In de winter gingen we met het gezin skiën. Ik moet een jaar of tien geweest zijn toen ik een dronken man in de sneeuw zag liggen. Hij lag daar in zijn eigen braaksel, stak tevergeefs zijn hand uit om overeind te worden geholpen. Dat beeld heeft mij enorm gepakt, en toen wist ik nog niets van fotografie."

Een paar jaar later was hij al meer van de kunst. "Toen ik zestien was, kocht ik met mijn spaarcenten zilverwerk en mooie houten stoelen. Nee, daar zijn jongens normaal niet mee bezig. Maar ik ben een kind van de kust: of je wordt commerçant, of je wordt nostalgicus. De zee doet iets met een mens. Ik wist al vroeg waar Rilke was geweest. Mijn hart bloedt nog steeds als ik terugdenk aan al die prachtige hotels die afgesmeten zijn."

"Mijn moeder maakte zich zorgen als ze mij als kind alleen met de hond door de duinen zag lopen. We woonden op tweehonderd meter van de duinen. Wat had ik er te zoeken? Dat wist ik zelf niet. Ik denk dat je zo geboren wordt, met die Alleingang. Het is torment, gevoeligheid, nostalgie. Terwijl ik ook een gelukkige jongen was - ik kwam niets tekort. Zo is dat, ik word aangezogen door een soort duisternis waar niets meer is, alleen nog een waarom."

"Het mooiste licht is het schemerlicht. Entre chien et loup. In mijn boek valt weinig licht, en des te meer mist. Het moment dat de dag palliatief verzorgd wordt door de nacht is een sleutelmoment. Het wenken van de duisternis is een taal die ik versta. De zon doet me weinig. Maar op het moment dat de zon ondergaat of een mistbank opkomt, word ik zeer onrustig. Dan denk ik: ergens gebeurt nu iets waar ik moet staan. In het boek staat een oude Mercedes, geheel desolaat, in de mist der misten. Toen ik het zag, dacht ik: yes. Al is dat laatste een woord dat ik niet gebruik."

"Toen het boek klaar was, besefte ik opeens: zoveel mensen die intussen gestorven zijn, zoveel gebouwen die er niet meer zijn. Alles wordt kapotgerestaureerd en -gerenoveerd. Daar word ik ziek van. De slager die wat geld heeft, wil om de tien jaar de hele boel vernieuwen. Van de mooie beenhouwerij uit de jaren vijftig, zestig blijft niets meer over. Idem dito met café's: het eikenhout aan de toog is weg. Dat doet pijn. Ik noem het zelfs een drama. Ik ben daar heel gevoelig voor, ik wou vroeger architect worden. Kijk naar de Luchtbal in Antwerpen: de steentjes zijn geel geverfd, terwijl een zandstraal genoeg was geweest. Moord."

Kijken is zijn grootste genot. "Ik zit altijd achteraan in de trein. Mensen als Guy Verhofstadt en Yves Leterme zitten daar niet. Zij zitten vooraan, kijken naar de toekomst. Ik kijk achterom. Ook in mijn privéleven. Ik wil niet eens weten wat er mij over drie maanden te wachten staat. Dat is het pathetische in mij. Verhofstadt en Leterme zien het verval niet meer, en ze weten niet eens hoe pijnlijk die blindheid is."

"De hinkende mens ben ik zelf, ja. Er scheelt iets aan me. Ik heb een lieve vrouw en drie gelukkige kinderen, maar de enorme tristesse in mij blijft duren. Ik vecht ertegen, maar het helpt niet. Ik probeer me vast te klampen aan het cliché: een vrolijke pessimist. Nou ja, vrolijk? Weet je wat ook zo vreemd is? Ik zie nu al donkere trekken in één van mijn kinderen, terwijl ze nog zo klein zijn."

Man in een café. Door zijn verweerde gezicht lopen alleen nog oorlogsjaren. Hij steekt een sigaret op, één oog dicht. Je voelt dat het schrijnt, maar je ziet het niet. "Ik rook zelf niet, maar een man die een sigaret opsteekt is prachtig om te zien. Shag uiteraard. Vuur is communicatie. De vraag om een vuurtje is vaak het begin van een liefdeshistorie. Vuur uit een aansteker is als het licht van God."

"Stijlvol geklede mensen vind ik ook zo prachtig. Mannen moeten weer hoeden dragen. Yves Desmet met een hoed op, ik zou het wel leuk vinden. Ik wil naar Argentinië: voor de hoed en de tango. Als ik in Londen ben, ga ik altijd naar de City, op zoek naar mannen met een zwarte bolhoed. Dan kan de dag mij niet lang genoeg duren. De taxi's in Londen zijn ook zo schitterend. Hier zijn taxi's geen taxi's meer, het zijn rijdende publiciteitsborden. Zelfs de basiliek van Koekelberg is aangekleed met een advertentie. Hoe ver sta je dan van de god die je aanbidt? Op de laatste foto die van mij gemaakt is, draag ik de lange jas van mijn vader. Een stoffige zwarte jas. Daar voel ik me prettig in. Ook mooi meegenomen: in een lange jas kan je je verbergen."

Zelf is hij een mooie jongen van achtendertig. Een Spanjaard. Van lijf en ledematen toegerust om modefotograaf te zijn. Ik hoor Bikkembergs al kraaien. Toch maar niet: "Ik werk nooit met assistenten, heb zelfs niemand om met een statief te sleuren. Ook al moet ik een halve kilometer lopen, de hele troep gaat op mijn schouder. Ik ben wel een estheet, ook voor mezelf. Mij zul je niet in een schreeuwerig T-shirt zien. Ik draag ook geen zonnebril. Ik heb het niet nodig want ik heb diepe oogkassen. Ik hoop dat ik een mooie oude man zal worden."

"Ik zie graag oude mensen. Ook oudere vrouwen. Paris Hilton doet mij niets. Ik val op Catherine Deneuve of Jane Birkin. Vrouwen van mijn hart. Zelfs in mijn seksuele fantasieën komt nooit een groen blaadje voor. Gezichten moeten doorleefd zijn, anders is er niets aan."

Hoe onttakeld de levens, de gezichten en de handen ook zijn, de foto's van Stephan Vanfleteren zijn nooit ordinair. Hij is de meester van het reliëf in het verlorene. Een liefdevolle ambachtsman. Met nazorg.

"Nazorg ja, maar je vergeet ook. Je maakt keuzes in de herinnering. En soms word je nog verrast door jezelf. Ik heb thuis nooit vreselijke dingen gezien. Ik heb mijn vader nooit mijn moeder zien slaan. Toch ben ik gefascineerd door geweld. Caféruzies: hoe meer hoe liever. Ik zat eens in een café aan het Zuidstation toen de hele meute op de vuist ging. Daar heb ik intens van genoten. Sterker, ik was er door ontroerd. Als kind vond ik het ook geweldig als in Oostende de Engelsen tegen de autochtonen gingen vechten. In een voetbalstadion kijk ik altijd naar de vechtpartijtjes in de tribunes, nooit naar het veld."

"Fotograferen is een daad van agressie. Daarom vind ik nazorg vanzelfsprekend. We hebben het nu over de hippe Marollen. Maar ik ben er mensen tegengekomen die jaren aan een stuk alleen nog met de postbode hadden gesproken. Nooit nog gingen de gordijnen open. Alle mensen die in mijn boek staan, zie ik graag. Ik heb mannen naar huis gesleept, de trap op gedragen, in bed gelegd. Later heb ik nog vaak aan hun deur gebeld. Om te zien hoe ze het maakten. En ook omdat ik dankbaar was voor de foto die ze mij hadden gegund. Ik was hen iets verschuldigd. Ik heb foto's gemaakt die nooit in de krant zijn gekomen omdat ik ze zelf te ontluisterend vond voor de betrokkene. Het zou me echt verdriet doen als mensen dit boek zouden bekijken als een verzameling marginalen onder elkaar. Ik veroordeel niemand."

Stephan Vanfleteren heeft iets met handen. Niet met kantoorhanden, uiteraard. Handen als omgeploegde klei. "Wat is de mens? Ogen, een gezicht, handen! De opponerende duim is het grote verschil tussen mens en aap. De handen in mijn boek zijn van een bietenboer. Ze zijn zelf biet geworden. Over vijftig jaar zie je dat nergens meer, zo'n handen. Jij vindt het tragisch dat zo'n diep gerimpelde kolenschoppen een fijne streling van de clitoris in de weg staan. Maar ik heb zijn vrouw gezien - zij leek mij niet versteend in een onvervuld verlangen. Je kan misschien uitgeschakeld zijn voor het zogenaamde moderne leven van clitorissen en toetsen op een laptop, maar waarschijnlijk ging die bietenboer met zijn volle hand zijn vrouw binnen. Ook mooi, toch? Wie kent nog de subtiliteit van de clitoris? Al die mannen die elke dag in de file staan? Schei toch uit. Mijn bietenboer was een verstandig man, met hoogopgeleide zonen. Heb je die foto gezien van de man die met een hand door zijn haar gaat, sigaret in de andere hand? James Dean, maar dan in een bietenveld. Waarom zou James Dean niet van het boerenleven mogen zijn?"

"Aan de foto's kun je zien wie ik ben. Ik ga mee op de foto, naakt. Fotograferen doe je vanuit de buik. Alle portretten zijn gemaakt met een Rolleiflex, een toestel uit de prehistorie. Je moet nog de tijd nemen om van film te veranderen. Dat verhoogt de intimiteit. Al ben ik wel een stille fotograaf. Ik spreek zelden. Ooit is een man in zijn stoel in slaap gevallen terwijl ik hem aan het fotograferen was."

Ook het geweten van deze fotograaf gaat mee op de foto. Nee, hij is niet zonder schuld en spijt. "Ik wil in mijn werk niet beschadigend zijn voor anderen. Ik herinner me nu een conflict bij Sabena. Een foto van mij is toen gebruikt als bewijs tegen een vakbondsvrouw. Dat doet pijn. Soms maak je fouten, wat blijft is wroeging."

"In de tijd van de Agusta-affaire vroeg de krant mij een foto te maken van het huis dat ene meneer Mangé ergens gebouwd had met zwart geld. Ik moest zelf maar uitzoeken waar het stond. Niemand wou wat zeggen. Uiteindelijk wees een kind mij het besmette huis aan. Ik maakte een foto, stapte weer in de wagen en reed weg. Een jaar later hoorde ik op de radio meneer Mangé in een lang verhaal zeggen hoe zwaar zijn vrouw geleden heeft onder die hele Agusta-affaire. Dat er fotografen aan haar deur stonden vond ze nog het ergste. Ze had zelfmoord gepleegd. Toen ik het hoorde was ik helemaal kapot. Ik heb er nog steeds last van. In plaats van weg te rijden had ik natuurlijk naar die vrouw in de achterkeuken moeten gaan om vervolgens samen te beslissen of die foto in de krant kon."

De gevoelige antennes van Stephan Vanfleteren staan niet alleen op scherp als er esthetiek in het spel is, hij rilt ook mee bij de verkilling van de samenleving. "Dat mannen geen hoeden meer dragen, is een stil verdriet. Maar de onverschilligheid die ik om me heen zie, maakt me boos. Ik ben bang van succes, ben heel blij dat ik anoniem kan werken. Maar als ik onrecht op straat zie, treed ik in het verzet. Dan probeer ik wat te doen. Ik ben geen held, maar als een oudere man op de tram beroofd wordt, ga ik achter de rovers aan. Vandalen op straat spreek ik aan en probeer ze te overtuigen van meer respect voor de integriteit der dingen. De lafheid en de onverschilligheid van deze tijd maakt me droef. Ik stel me ook vragen over de rol die de media daarin spelen. We zijn een rijke, verwende, soms verwaande maatschappij. Als drieëntwintigjarige fotograaf heb ik in Rwanda gewerkt. Ik was te jong voor de dood. Ik heb er wel de vergankelijkheid leren kennen. Hier kennen we alleen de fragiliteit van een verkeersongeluk of een hartaanval. In Rwanda is de dood definitief. Als wij diarree hebben en het toilet is tien meter verderop, ontstaat wanhoop. In Rwanda heb ik vrouwen een eindeloze weg zien gaan, met een ziek kind op de rug, tot ze dood neervielen. Een marathon naar de dood."

Het fotoboek Belgicum is opgedragen aan zijn vader. "Eind juli is hij in mijn armen gestorven. Ik heb mee de beslissing genomen om hem te laten gaan. Hij heeft de ogen gesloten op 'Caruso' van Luciano Pavarotti. Die plaat draai ik nu de hele tijd. Mijn boek was nog in de maak toen mijn vader aan een hersentumor overleed. Twee weken na de begrafenis is het boek gedrukt.

Ik ben geen christen. Toch denk ik dat ik een religieus boek heb gemaakt. Religie in de zin van liefde. Ik vond het belangrijk dat mijn vader in de kerk is begraven. Een aula was mij te kil. Een aula dient om examen af te leggen of naar professoren te luisteren."

Natuurlijk kan hij nog huilen. "De laatste tijd heb ik veel gehuild. In mijn donkere kamer, ja. Dat is de plaats waar niemand anders mag komen. Het is mijn sacrale plek. Gedempt licht, geen muziek. Het is er stil. Ik noem het mijn bunkertje. In mijn donkere kamer pel ik af. Daar kan ik nadenken, voel ik de genade van verwondering voor een foto die nog nat drijft. In de kamer met het vieze water kan ik ongeremd huilen om het verlies van mijn vader." n

INFO Belgicum ligt vanaf 27 september in de boekhandel, 216 pagina's, 45 euro, ISBN 9789020971217. Van het boek loopt een tentoonstelling in het Antwerpse FotoMuseum (28 september-6 januari 2008), Waalse Kaai 47, Antwerpen.