Direct naar artikelinhoud

De geuzengebaren van joden en moslima’s

Door het verschil tussen de joods-christelijke en de islamitische traditie te beklemtonen duwt Joods Actueel-hoofdredacteur Michael Freilich het debat in de richting van een confrontatie, vindt Ludo Abicht. ‘Een confrontatie die alleen maar tot groter onderling wantrouwen kan leiden.’

‘Oj veh! Daar gaan we weer”, dacht ik, toen ik de opiniebijdrage van Michael Freilich las (DM 22/10). Nu wordt de zaak nog iets ingewikkelder dan ze jammer genoeg al was. Indien ik hem goed begrepen heb, maakt Freilich een scherp onderscheid tussen enerzijds de joodse kipa’s en pruiken en anderzijds de hoofddoekjes van de moslima’s. Hij heeft gelijk wanneer hij stelt dat in een actief pluralistische, diverse samenleving geen religieuze symbolen verbannen zouden mogen worden. Zoiets druist inderdaad in tegen onze basiswaarden, waarvan de duur verworven vrijheid van religie en levensbeschouwing een van de belangrijkste is. Daarover, en over niets anders, zou het debat moeten worden gevoerd. We leven in een maatschappij die zich sinds de verlichting uit allerlei beperkingen heeft geëmancipeerd, een verworvenheid die we zonder aarzelen zo volledig mogelijk moeten beschermen en uitbreiden.Dekt die vrijheid van religie en van de uiting van de religieuze identiteit ook uiterlijke symbolen die oorspronkelijk niet als dusdanig werden beschouwd? Men kan argumenteren dat het de individuen en groepen vrij moet staan deze religieuze betekenis achteraf aan die tekenen toe te kennen, zelfs al kan men historisch aantonen dat dit niet altijd het geval is geweest.Neem nu de kipa, het traditionele hoofddeksel van de gelovige jood. Alle bronnen zijn het erover eens dat de discussie daarover onder Talmoedgeleerden lange tijd niet eenduidig was. Dat de gewoonte om een hoofddeksel te dragen eerder terug te voeren is op de dwang die de joden moesten ondergaan van de christelijke autoriteiten, die hen op alle mogelijke manieren van de meerderheid wilden onderscheiden, onder meer door het verplicht dragen van gekleurde cirkels, de voorlopers van de infame, gele jodensterren van het Derde Rijk. Of door allerlei vormen van opvallende jodenhoeden. Tijdens de lange periode van emancipatie in de achttiende eeuw, toen deze discriminerende klederdracht gelukkig niet langer verplicht was, bleef een aantal joden toch een hoofddeksel dragen, als een geuzennaam, iets wat men nu zelf besliste en waar men fier op was. Na de judeocide (Holocaust, Shoah) tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het dragen van die kipa voor veel joden een uiting van hun bedreigde identiteit, een symbool van hun overlevingswil. Pas vanaf die periode werd deze gewoonte veralgemeend, hoewel ook vandaag een groot percentage van de joden in bijvoorbeeld Noord-Amerika en zelfs Israël geen kipa draagt. Religieuze Joden hebben aan die gewoonte een mystieke betekenis gegeven, zoals Michael Freilich schrijft, maar dat is zeker niet het geval voor alle Joden.Wanneer we nu gaan zoeken naar de religieuze wortels voor het dragen van de hoofddoek in al zijn varianten vinden we uiteraard de twee telkens weer aangehaalde passages (soera 24, vers 31 en soera 33, 59) waaruit de meerderheid van de islamologen niet kan besluiten dat dit een algemene verplichting zou inhouden voor alle moslima’s ter wereld en voor alle tijden. Alleen vanuit een heel strikte, maar niet noodzakelijk algemeen aanvaarde interpretatie van die verzen kan men zoiets als een religieuze verplichting beschouwen. Wat niet belet dat heel wat imams en (mannelijke en vrouwelijke) gelovigen dat vandaag wel zo begrijpen. Maar ook in dit geval kan men het dragen van een hoofddoek als een reactie begrijpen op de achterdochtige meerderheid: wij dragen nu juist die hoofddoek als een statement van ons verlangen om als moslim erkend te worden. Hier stoten we opnieuw op een mijns inziens gezonde geuzenreactie.Belangrijker dan deze interpretaties is echter het gevaar dat door het onderscheid tussen de joods-christelijke en de islamitische tradities te beklemtonen men het debat in de richting duwt van een confrontatie, die alleen maar tot groter onderling wantrouwen kan leiden.Moeten we ons verzetten tegen degenen die “vrouwen als lustobjecten” behandelen of “meisjes op steeds jongere leeftijd dwingen een hoofddoek te dragen”? Vanzelfsprekend, zowel vanuit religieus als vanuit democratisch oogpunt. Daarover kunnen we het alleen maar eens zijn. Zouden we er echter niet beter aan doen de overeenkomsten tussen al die gewoonten en houdingen op te speuren, om zo een echte dialoog op gang te brengen tussen alle medeburgers?Wanneer er weer eens geklaagd werd over uitspraken en gedragingen van een paar joden placht Louis Davids, de vroegere hoofdredacteur van het Belgisch Israëlitisch Weekblad, altijd terecht te zeggen: “Je mag nooit veralgemenen.” Ik denk dat dit een wijze raad was en nog altijd blijft.