Direct naar artikelinhoud

Loksbergen praat niet meer

Ze hebben hem gezien, de man met de skibril, op de televisie. Ze zien hem straks terug, die bleke schim, in de rechtszaal. Oog in oog. Van vriend aan de toog tot getuige voor de rechter: Loksbergen heeft schrik. Een lege plek, gedrenkt in sepia. De kermis is gesloten, het café is dicht. Een klein dorp, een groot probleem. 'We lezen de kranten, maar we zwijgen tegen elkaar.'

In één woord: leeg. Loksbergen is leeg. Anoniem ook. Rond de kerk geen levende ziel. Alleen botsautootjes, zonder chauffeur. De Sea Fun heeft geen klanten, de paardjes blijven leeg, de frieten worden koud. Kermis in Loksbergen, vloeken in de kerk. Een oudere man passeert, groet, en loopt verder. Hoofd naar beneden, armen langs z'n lijf. Een beetje sjofel. Loksbergen is een grauw stilleven, gedrenkt in sepia.

Hoe was het hier vorig jaar, in januari? Wit. Een klein dorp onder een dikke laag sneeuw. In shock, dat wel. Maar veerkrachtig. Duizenden mensen in een lange rij, die hand in hand door het dorp trokken. En door de velden, tussen de wilgen en de perenbomen. Een slang van fakkels. En babbelen, blijven babbelen. Praten als therapie. "We komen dit wel te boven, meneer."

In de Loksbergenstraat wandelt een man het enige krantenwinkeltje binnen. Hij zegt niks en drinkt een blikje bier, schijnbaar zenuwachtig. Stoere vent nochtans. Tattoo op de arm, blik op oneindig. De conversatie raakt op gang. De patron van de zaak vertelt over het leven ná de moorden, over de stress in het dorp, over het etiket dat op Loksbergen kleeft."

De man met de tattoos valt in, zonder in de ogen te kijken: "Meneer, we zijn het beu, al dat gedoe. Na dit weekend, na het lekken van al die gruwelijke details, wordt het ons te veel. Het is hier kermis begot. Nu, kermis. Manneke, manneke. Sinds januari vorig jaar hangt dat hier in de lucht, dat gedoe. Ik ken hem goed, ja, dat mag je weten. Meer nog, ik moet getuigen binnen een paar weken. Schrik heb ik, grote schrik. Ik ben een man die bij ruzie wel eens een patat durft uit te delen. Baf, en gedaan. Nu niet. Dit overstijgt mijn gevoelens, ik ga hem niet durven aankijken." Hij zet z'n blik bier op tafel en wandelt weg .

De krantenboer: "Praten lukt hier niet meer. Of toch weinig. We lezen de kranten, maar we zwijgen tegen elkaar."

Een oudere man komt binnengewandeld. Neem een krant en gooit die ostentatief op de toonbank. 'Janssen probeerde vader te vermoorden.' Een zwarte foto van een kalende man. Hij betaalt, zegt niks en wandelt weg.

De kerk in het midden

Elders in het dorp net hetzelfde. Bakkers, beenhouwers. De mensen van de keuvelarij. Babbelen over het weer, over het verlies van FC Loksbergen en de rugproblemen van de coiffeuse. Ons kent ons. Nu niet. De mond blijft dicht, de geest op slot.

Een vriend van Janssen vertelt: "Wij gaan het probleem uit de weg. Dit gaat ons verstand te boven. Hier in ons kleine dorp. Wat hebben we meer dan een beetje fruit? Geen fabrieken, geen station. Hier heten de mensen nog Pier, Pol en Jef. En net wij worden getroffen door zo'n vreselijke man. Wij moeten straks getuigen tegen iemand die we als ons ganse leven kennen. Ik heb nog nooit een rechtszaal van binnen gezien. Komen we dit ooit te boven? Wordt Loksbergen ooit weer Loksbergen? Ik vrees er voor."

In Loksbergen staat de kerk nog in het midden. De mensen zijn er nog gelovig; de priester is nog altijd meneer pastoor. Hij gaat nog aan huis, hij geeft de communie aan de bejaarden. Ze kunnen er niet van slapen. "Loksbergen is een hechte gemeenschap. Kerkelijk ook. De mensen hangen goed aan elkaar. En toch. Het is vreemd dat zo'n tiest een ganse gemeenschap in de ban houdt. Ik hoop dat hij straks gewoon 'sorry' zegt. 'Sorry voor mijn afwijking.' Een verontschuldiging voor de slachtoffer, voor de gemeenschap, voor Loksbergen."