Direct naar artikelinhoud

Bouw kan personeel niet vasthouden

De bouwsector zit met een chronisch tekort aan geschoolde arbeiders.

Brussel

Eigen berichtgeving

Ronald Meeus

In de bouwsector is er jaarlijks plaats voor ongeveer 20.000 nieuwe arbeiders, schat voorzitter Hans Raes van het Fonds voor Vakopleiding in de Bouwnijverheid. Dat komt doordat de sector, volgens een onderzoek door de professoren Sels en Maes van de KU Leuven dat door het Fonds werd besteld, een vrij groot verloop kent: van de 160.000 arbeiders en bedienden die de bouwsector rijk is, zijn er 40.000 constant in beweging. "In vijf jaar tijd vervangt een gemiddeld bouwbedrijf 70 procent van zijn werknemersbestand", zegt Raes. Van die uitstroom blijven 15.000 mensen binnen de sector (ze veranderen bijvoorbeeld van werkgever, worden zelfstandig, krijgen een bediendefunctie). De werkelijke uitstroom uit de sector bedraagt 25.000 mensen, precies even hoog als de instroom.

Toch is de balans slechts schijnbaar in evenwicht, oppert Raes. "De instroom is te heterogeen. Er is een kwalitatief probleem: er komt te weinig goed opgeleid personeel de sector binnen." Een hoop afgestudeerden in bouwopleidingen komen immers niet eens in de bouwsector terecht, zegt het Fonds: ze leren tijdens de opleiding zeer polyvalente industriële vaardigheden aan, waardoor ze na hun opleiding gemakkelijk de wijk kunnen nemen naar de metaal- of houtverwerkende industrie.

De sector werkt volgens Raes inmiddels al ongeveer dertig jaar samen met het onderwijs, wat in 1996 in de vorm van een convenant werd vastgelegd. Door de problematiek van de in- en uitstroom is de inhoud van die overeenkomst echter niet meer valabel, zegt de sector, waardoor de nood aan een nieuw convenant, met een nieuwe invulling, zich opdrong. Dat werd gisteren ondertekend door de ministers van Onderwijs van de Vlaamse, Franstalige en Duitstalige gemeenschap en de verantwoordelijken van de verschillende onderwijsnetten, en behelst vier nieuwe elementen: er moet een opleiding basisveiligheid in het leerprogramma worden opgenomen, de praktijkleraars moeten systematisch worden bijgeschoold om mee te zijn met de nieuwste noden van de sector, er moet vanzelfsprekend meer worden gewerkt in de richting van doorstroming naar de sector, en de leerlingen - vooral diegenen die in het laatste jaar zitten - moeten de nieuwste technieken en technologieën aangeleerd krijgen. De sector trekt jaarlijks 2,5 miljoen euro uit voor steungeld aan de scholen die meewerken, een tiende van het bedrag dat sinds 1997 jaarlijks opzijstaat voor het opleidingsplan dat de sector heeft opgesteld. Naast de bouwopleidingen in het dagonderwijs voorziet dat plan ook in de bijscholing van arbeiders en de omscholing van werkzoekenden via de tewerkstellingsdiensten van de verschillende gemeenschappen. Voor dat laatste werd bijvoorbeeld een peterschapsformule uitgewerkt, waarin jonge werkzoekenden een deeltijdse opleiding volgen en tegelijkertijd in samenwerking met een ervaren 'peter' hun eerste ervaring op de werf opdoen.

Buiten de maatregelen op het gebied van onderwijs lanceert de sector ook een campagne om het imago op te krikken en om informatie aan te reiken over de mogelijkheden die werken in de bouwsector biedt. Ook het bestaande stereotype over de sector (zwaar, vuil werk) moet van de wereld. "Dat beeld klopt echt niet meer", verzekert Gabriël Delporte van de Confederatie Bouw. "De techniek heeft een hoop hefwerk uit handen van de arbeiders genomen, en de sector verschuift steeds meer naar de renovatiemarkt, waardoor de nadruk steeds duidelijker op finesse komt te liggen."

'In vijf jaar tijd vervangt een gemiddeld bouwbedrijf 70 procent van zijn werknemersbestand'