Direct naar artikelinhoud

Het tapijt is terug in de kunst

De man in een hoodie voor een brandende auto werd hét beeld van de Londense rellen van 2011. De Britse kunstenaar Marc Quinn liet dit rauw-realistische beeld verweven tot een tapijt. Waarom kiest hij voor een vervlogen, hyperkwetsbaar medium? Wieteke van Zeil

Het is een beeld zoals dat van de Tank Man er een was: de jonge man met tas in zijn hand, vóór een enorme tank op het Tiananmenplein in Peking, juni 1989. Alles samengevat in één ondubbelzinnige foto: cultuur, machtsverhouding, de aard van de strijd en de locatie.

De Hoodie Man, Londen, zomer 2011. Via persbureau EPA werd de foto van Kerim Okten direct verspreid over de wereld. Een schokkend harde realiteit in een cultuur die een naam van beschaving hoog te houden heeft. Armoede en wraak in de rijke wereld. De opstand van een straatcultuur die miskend is, in een kostuum dat een hele generatie en haar mentaliteit belichaamt, inclusief het intimiderende effect op hen die geen deelgenoot zijn: de hoodie.

Het was natuurlijk een kwestie van tijd voordat de Londense rellen in de beeldende kunst zouden opduiken. Groot-Brittannië heeft er de kunstenaars voor. Dat Young British Artists (die Sensation-generatie uit de jaren negentig, die lang niet meer zo jong is, maar goeddeels nog altijd van sensatie houdt) er niet voor terugdeinzen om de rauwe realiteit de kunst binnen te halen en daarmee evenzeer op intellectueel als cool effect inzetten, weten we al bijna twintig jaar.

De eerste tentoonstelling van deze kunstenaars was in 1997 in de Royal Academy in Londen. Sindsdien weten we dat stront (Chris Ofili), dood (Douglas Gordon), vrouwelijke seriemoordenaars (Marcus Harvey), echt bloed (Marc Quinn), ex-vriendjes (Tracy Emin) en opgezette haaien (Damien Hirst) tot de hoge kunst kunnen behoren. Dus waarom niet de Hoodie Man?

Marc Quinn ging het aan. De man die vorig jaar nog officieus tot ambassadeur van de Britse kunst werd benoemd toen zijn enorme beeld van de gehandicapte Alison Lapper deel was van de openingsceremonie van de Paralympics in Londen, maakte een beeld van de relschopper en stelde dat, ook vorig jaar zomer, tentoon. Een icoon, in beton gegoten.

Jacquard

En nu is er een tapijt. Niemand heeft het nog gezien, The Art Newspaper maakte er alleen melding van onlangs: Marc Quinn heeft de rechten van de foto van Kerim Okten gekocht en een detail ervan laten weven tot wandtapijt. In een 18de-eeuwse techniek genaamd 'jacquard', die sinds enige jaren kan worden uitgevoerd met computers, is het beeld pixel voor pixel vertaald in weefwerk. Een vrij groot maar fragiel object van 250 bij 160 cm, in een oplage van 5, na een productieproces van 6 maanden in een oude tapijtweverij. Tijdens de Biënnale van Venetië in juni zal het te zien zijn in een solotentoonstelling van Quinn in de Cini Foundation.

Waarom, van alle technieken en media die er zijn, een hard, snel, rauw beeld uit de werkelijkheid vertalen in een oud, vervlogen en vooral kwetsbaar medium als tapijt? Quinn antwoordt per mail: "Ik vind het leuk dat een tapijt een sculptuur is van een beeld. Er is een vreemde correspondentie tussen de pixels van een gefotografeerd beeld en de draden van een geweven tapijt, het is halverwege een schilderij en een sculptuur."

Een tapijt is beweeglijker en dieper dan een schilderij, en het absorbeert licht op een volkomen andere manier - het gaat er echt ín zitten, het vangt het licht meer op dan dat het licht teruggeeft, zoals olieverf doet. Die pixels zijn niet vertaald in knopen (zoals The Art Newspaper foutief meldde), want geknoopte tapijten worden alleen in de Arabische wereld gemaakt. Een wandtapijt in de Europese traditie is niet hoogpolig, maar geweven; hoewel het gebruikte materiaal wel voor dieptewerking kan zorgen, vooral als het wol is.

Maar er is nog iets anders aan The Creation of History, zoals Quinn zijn werk heeft genoemd. Hij treedt ermee in een lange traditie: die van de historiekunst. Een goede kunstenaar, zo vond men al in de 17de eeuw, beeldt de geschiedenis uit in eigentijdse, bijbelse en mythologische verhalen. Die kunstenaar weet emotie uit te beelden en een dramatisch moment uit die geschiedenis te vangen, en heeft daarvoor grote kennis van de verhalen nodig. Quinn presenteert zich nadrukkelijk als historiekunstenaar van zijn tijd, vanouds het hoogste genre in de kunstgeschiedenis. En grijpt daarvoor terug op een medium dat, geloof het of niet, eeuwenlang verreweg het hoogst gewaardeerd en kostbaarste was.

We waren al gewend dat Quinn met de kunstgeschiedenis speelt: in zijn marmeren beelden van gehandicapten zonder armen en benen, of met vervormde ledematen, verwijst hij naar sculpturen uit de antieke oudheid van ideale lichamen, maar waar ook vaak ledematen ontbreken. Maar met het tapijt gaat Quinn een stap verder.

Oorlogstaferelen

Er werd veel op tapijten uitgebeeld, maar 'the art of war', de 'exercitiën van de oorlog', is een apart genre. De waargebeurde recente geschiedenis, uitgebeeld door 'embedded kunstenaars' die zelf getuige waren van de slagvelden of zeeslagen, behoorde tot de meest exclusieve vorm van tapijtkunst. De prijs van zo'n werk kon oplopen tot dat van een goed stuk vastgoed, vanwege de materialen en manuren die het vergde. Van Hendrik VIII is bekend dat hij in 1530 een serie bestelde die evenveel kostte als een volledig uitgevoerd slagschip in zijn vloot. De prijzen waren een veelvoud van schilderijen van de beste beste meesters.

De oudst bekende waargebeurde veldslag op tapijt komt uit de 11de eeuw, het 70 meter lange tapijt van Bayeux, waarop onder meer de slag bij Hastings van hertog William van Normandië op staat afgebeeld. Maar dat is feitelijk een geborduurd kleed. De vroegst bekende veldslag die nog bestaat op tapijt, is de Pastrana-serie, een reeks tapijten gemaakt in opdracht van de Portugese koning Alfonso V in 1471, van twee veldslagen die hij in Marokko voerde: in Tanger en in Asilah. Vier bomvolle tapijten van 11 meter lang en 4 meter hoog, die bij elkaar horen. Eén groot heroïsch beeldverhaal vol details van een slag waarin 2.000 Marokkaanse moslims stierven en 5.000 gevangen werden genomen. Onlangs werden de immense objecten gerestaureerd, en omdat de kerk waartoe ze sinds de 17de eeuw behoren, in Pastrana, Spanje, nog niet is opgeknapt, reist de serie al twee jaar in tentoonstellingen de wereld rond.

Sinds de Pastrana-tapijten bestaat er een lange traditie, met een hoogtepunt in Vlaanderen in de 16de en 17de eeuw, onder meer ontwerpen van Peter Paul Rubens en Jacob Jordaens. Ze werden gemaakt in series, om de narratieve mogelijkheden maximaal te benutten en gebruikt bij officiële gelegenheden.

Van een van die series zijn veel gegevens en brieven bekend. Toen Keizer Karel V in 1535 de slag om Tunis voerde tegen de Ottomanen, nam hij behalve 30 duizend soldaten en 74 galeien ook een kunstenaar mee, Jan Corneliszoon Vermeyen. Die maakte tekeningen, gravures en uiteindelijk kartons (de ontwerpen voor tapijten, op ware grootte) van de strijd. In 1546 gaf de keizer opdracht tot een serie van 12 tapijten van ruim 5 bij 9 meter van deze strijd. Vanaf 1548 werd er geweven in Brussel, acht jaar later, 1556, was het klaar. De tapijtindustrie was toen, na die van wapens, de grootste industrie van Vlaanderen, het hield hele dorpen aan het werk. De serie was uniek en werd gebruikt bij ontvangsten van ambassadeurs en vorsten, om te laten zien; prima, dit vredesoverleg, maar als we het niet eens zijn, weet je wat er kan gebeuren.

De kijker moet dansen

Het is natuurlijk een ander soort tapijt dan dat van Marc Quinn. Quinn maakte geen serie en stopte niet zijn hele tapijt vol met details, karakters en figuranten. Dat is wezenlijk, omdat de manier van kijken naar historische tapijten drastisch anders is dan dit tapijt. De Hoodie Man is één iconisch beeld dat alles zegt. Historische tapijten dagen de kijker juist uit ervoor te 'dansen', zoals tapijtspecialist Koenraad Brosens het noemt. Een historisch tapijt is doorgaans te groot om in één keer te zien. Het geeft informatie over een hele geschiedenis, veelal compleet met details in de randen, en met materialen die zo luxueus waren dat het bijna juwelen waren - soms werd gouddraad en zijde verweven tot draad, soms wol met zilverdraad. De kleuren zijn eindeloos en beweeglijk, in elk licht en bij elke invalshoek weer anders.

Wie echt naar een tapijt kijkt, laat zich meenemen in een dynamiek die zo'n object afdwingt, van dichtbij komen en afstand nemen, verderlopen en teruglopen. Een constant spel van scherpstellen. Bedenk daarbij dat het vroeger meestal bij kaarslicht werd gezien en dat zo'n object zacht is; het hangt niet stijf als een paneel, maar zal bij elke beweging van omstanders licht meebewegen. Het is een magisch proces van lang kijken, van een relatie met een beeld aangaan, die in deze tijd vrijwel verdwenen is.

Marc Quinn heeft het gereduceerd tot een veel sneller leesbaar beeld, en daarmee ook het medium tapijt vertaald naar het hedendaags kijken. Het zal, in zijn 2,5 bij 1,6 meter, minder indruk maken dan de omvang en veelheid van een keizerlijk tapijt. Maar omdat de relschopper meer dan levensgroot is, zal het toch een vertaling zijn van de indruk die een historisch tapijt maakt wanneer je het in het echt ziet.

Jarenlang, bijna de hele 20ste eeuw, was tapijtkunst een ondergeschoven medium. En nog altijd zijn tapijten veel goedkoper dan goede olieverfschilderijen, en kun je in de handel tapijten ontworpen door Rubens krijgen voor een fractie van de prijs van een van diens schilderijen.

Daarvoor zijn praktische redenen: tapijten zijn kwetsbaar, ze mogen niet in het licht en ze zijn voor de meeste huizen gewoon te groot. Omdat ze zo groot zijn, kunnen ze ook niet goed worden gefotografeerd, waardoor mooie catalogi lange tijd ontbraken. De nieuwe beeldcultuur verdrong zo de oude. En, belangrijker, de vertaalslag heeft de tapijten genekt: sinds de 19de eeuw is de originaliteit, de 'hand van het meesterlijk genie' een belangrijk criterium in de kunst. Een tapijt is altijd een vertaling. De meester ontwerpt, de wever maakt.

Caravaggiokopjes

Maar Quinns keuze voor de tapijtkunst komt toch niet helemaal uit de lucht vallen. Want sinds de jaren tachtig van de 20ste eeuw is de delegerend kunstenaar terug. Is het normaal dat de kunstenaar niet zelf zijn ontwerpen maakt - zie Jeff Koons, zie Damien Hirst? En zie Marc Quinn zelf. De aandacht voor tapijten kwam bovendien terug door specialist Guy Delmarcel die met zijn onderzoek de tapijten terug in de kunsthistorische aandacht schoof, met later ook Thomas Campbell, de huidige directeur van het Metropolitan Museum of Art, als ambassadeur-specialist.

De Vlaamse industrie kan bovendien sinds kort foto's 'uitlezen' tot tapijtontwerp; een nieuwe techniek die een oude traditie kan doen herleven. Gevolg: tapijten zijn weer hip. De Amerikaanse schilder en fotograaf maakt ze, de beeldend kunstenaar Pae White toonde gigantische wandtapijten op de Documenta vorig jaar. Kunstenaar Craigie Horsfield sluit bovendien net als Quinn nu aan bij de afbeelding van de werkelijkheid met grootschalige tapijten van processies en Italiaanse jongens - onmiskenbare Caravaggiokopjes - bij een concert in Napels. De vorige Biënnale had een tentoonstelling met de prachtige naam Penelope's Labour in de Cini Foundation, genoemd naar het geduldig weven van Penelope, totdat haar man Odysseus zou terugkeren. Daarin waren historische tapijten naast hedendaagse geplaatst. De tijd is rijp voor een oud medium in een nieuwe vorm en relevantie. Niet voor in een ambassade of koninklijk paleis in Groot-Brittannië misschien. Maar in een rechtszaal zou Quinns The Creation of History niet misstaan.

Dit artikel kwam tot stand na gesprekken met dr. Ingrid Demeuter, conservator tapijten in het Jubelpark Museum in Brussel, en prof. Koenraad Brosens, specialist in historische tapijten aan de Katholieke Universiteit van Leuven.

Vroegste veldslag

De vroegst bekende veldslag die nog bestaat op tapijt, is de Pastrana-serie, een reeks tapijten gemaakt in opdracht van de Portugese koning Alfonso V in 1471, van twee veldslagen die hij in Marokko voerde: in Tanger en in Asilah. Vier bomvolle tapijten van 11 meter lang en 4 meter hoog, die bij elkaar horen. Eén groot heroïsch beeldverhaal vol details van een slag waarin tweeduizend Marokkaanse moslims stierven en vijfduizend gevangen werden genomen. Onlangs werden de immense objecten gerestaureerd, en omdat de kerk waartoe ze sinds de 17de eeuw behoren, in Pastrana, Spanje, nog niet is o pgeknapt, reist de serie al twee jaar in tentoonstellingen de wereld rond.

'Vlaamse' kunst

De Vlaamse industrie kan sinds kort foto's 'uitlezen' tot tapijtontwerp; een nieuwe techniek die een oude traditie kan doen herleven. Gevolg: tapijten zijn weer hip. De beeldend kunstenaar Pae White toonde gigantische wandtapijten op de Documenta vorig jaar. Kunstenaar Craigie Horsfield sluit bovendien net als Marc Quinn aan bij de afbeelding van de werkelijkheid met grootschalige tapijten van processies en Italiaanse jongens. De vorige Biënnale had de tentoonstelling Penelope's Labour, genoemd naar het geduldig weven van Penelope, totdat haar man Odysseus zou terugkeren.