Direct naar artikelinhoud

'Ik had Fellini in mijn hoofd'

Meer dan 125 jaar na zijn dood is Victor Hugo populairder dan ooit. Binnenkort komt Tom Hoopers extravagante en fel gehypete filmbewerking van Les misérables uit, maar eerst is er L'homme qui rit, een meer ingetogen barokke bewerking van Hugo's roman over een jongeman met een grotesk litteken in de vorm van een permanente glimlach. Luc Joris

Hugo begon L'homme qui rit uit 1869 in Brussel te schrijven, waar hij toen in ballingschap verbleef omwille van Napoleon III. Het boek is ondertussen al verschillende keren verfilmd. De bekendste versie is ongetwijfeld de stille film, met een memorabele Conrad Veidt als de gekwelde Gwynplaine, een eeuwige clown omwille van zijn verschrikkelijke glimlach die een chirurg heeft aangebracht. Maar ook Batman-auteur Bob Kane liet er zich door inspireren voor de permanente grijns van The Joker, net als misdaadauteur James Ellroy voor het moordmotief in The Black Dahlia.

"Voor mij was het een idee-fixe om deze film te maken", zegt regisseur Jean-Pierre Améris. "Ik heb het boek voor het eerst gelezen toen ik vijftien jaar was, op een moment dat ik me heel slecht in mijn vel voelde. Ik had een enorm complex omwille van mijn lengte en ik herkende me in Gwynplaine. Net op dat moment werd ook de bioscoop een schuiloord voor mij. Ik hield vooral van monsterfilms, genre de Hammerfilms van Terence Fisher en The Elephant Man van David Lynch.

Als arrogante adolescent heb ik toen gezegd dat ik op een dag Hugo's boek zou verfilmen. Ik ben nu vijftig, maar ik heb deze film echt gemaakt met de kijk van de adolescent die ik toen was."

Améris heeft al een achttal films gedraaid, waaronder de hit Les émotifs anonymes (met Benoît Poelvoorde) en C'est la vie (met Jacques Dutronc en Sandrine Bonnaire). Het is dus iemand die het klappen van de zweep op een filmset kent. Toch komt de onzekerheid, dat gebrek aan vertrouwen en de roep naar erkenning voortdurend terug in het gesprek. Maar vooral: film als een haven waar het veilig schuilen is tegen de slagen van het leven.

"Daarom identificeer ik me zo met Gwynplaine", verduidelijkt Améris. "Hij heeft een identiteitsprobleem en tegelijk is hij narcistisch. Maar hij voelt zich helemaal verloren. Ik heb ook altijd de indruk gehad dat er bij mij iets niet ging. Het was echt een malaise. Ik voelde me slecht met mijn uiterlijk. Ik durfde geen restaurant in, omdat ik altijd de indruk had dat ik een vlek op mijn gezicht had.

"Bij mondaine aangelegenheden voel ik me nog altijd op mijn ongemak. Een festival als Cannes, dat is pure horror voor mij. Kijk naar Gwynplaine als hij op het feest op het kasteel arriveert: een haan op een bal. Het heeft allemaal te maken met het feit dat ik een enorm sociaal complex heb omdat ik uit een heel bescheiden milieu kom. Maar de cinema heeft me gered omdat ik er mijn passie in gevonden heb.

"Vroeger had je in Frankrijk een slogan: Quand on aime la vie, on va au cinéma. Volgens François Truffaut was dat fout. Je ging naar de bioscoop omdat je juist niet van het leven houdt. Ik vond dat zo juist gezegd, omdat ik pas in het donker van de bioscoop gelukkig was."

Van Quasimodo in De klokkenluider van de Notre Dame tot Gwynplaine in L'homme qui rit: de sterk sociaal geëngageerde Hugo heeft in zijn werk altijd de paria's ondersteund, al speelde hij eveneens met onze fascinatie en primitieve angst voor de lichamelijk vervormden. Voor hem ging het om een metafoor voor de mens, gemutileerd door het recht, de justitie of de maatschappij. Het is een zinnebeeld dat Améris niet helemaal gevolgd heeft.

"Voor mij gaat het louter over Gwynplaine, over de jeugd die twijfelt aan zijn zelfbeeld. Gwynplaine vindt alleen zijn plaats op de theaterscène waar men van hem houdt, maar zoals men van een masker houdt. En het is het masker van de antieke tragedie, het lacht en huilt tegelijk. Het is de comedia dell'arte. Gwynplaine wil zijn masker afleggen, maar hij is een pinokkio. Hij is er zich niet van bewust dat het leven ook een theater is. Dat alles theater is."

Het narcisme van Gwynplaine wordt bovendien aangewakkerd door een hertogin die naar hem hunkert. En naïef als Gwynplaine is, gaat hij ook zijn ziel en circusmilieu verraden wanneer blijkt dat hij erfgenaam is van een adellijke familie. Voor de vooral in intieme realistische films gespecialiseerde Améris meteen de gelegenheid om zich ook eens te wagen aan een weelderig kostuummelodrama.

'Il casanova'

"Ik wilde een mooi spektakel brengen dat iets van een opera heeft", zegt Améris. "Dat leefde al een tijdje in me: echt mijn eigen wereld creëren. Ik streefde geen historisch realisme à la Dangerous Liaisons na maar meer een sprookjessfeer, een soort fantastische film zonder het bovennatuurlijke. Ik had, zonder pretentieus te willen zijn, Il casanova van Fellini in mijn hoofd. Hij speelt ook gestileerd met het valse: alles is fundamenteel theatraal, maar het is nooit verfilmd theater. Trouwens, het meest waarachtige theater is dat van de representatie. Het is in elk geval minder wreed dan het sociale of het politieke theater."