Direct naar artikelinhoud

Kunst en cultuur maken overheid slapend rijk

Laten we eens on-Vlaams doen: kijk even mee in onze boekhouding

De kunst- en cultuurwereld keek met een bang hart uit naar de Septemberverklaring van de nieuwe Vlaamse regering. Daaruit zou blijken welk begrotingsbeleid er gevoerd gaat worden, lees: wie, wat, waar en hoeveel zal moeten inleveren. De kunst- en cultuurwereld neemt in dergelijke materies haast altijd een verdedigende houding aan, want deze sector hoort historisch bij de eerste waar de kaasschaaf, het mes, de hakbijl en andere metaforen voor 'bezuinigen' bij opduiken.

Die Septemberverklaring is er nu, maar veel duidelijkheid is er (nog) niet: de concrete besparingscijfers voor de kunst- en cultuursector dienen nog ingevuld.

De vraag is: wat heet besparen? De sector, waar ondergetekende ook toe behoort, heeft bij de noorderburen gezien tot wat rigide besparingen kunnen leiden: het einde van instellingen en gezelschappen, het wegvallen van cruciale arbeidsplaatsen, het verdwijnen van essentiële stukjes kunst en cultuur.

Daarom wil ik een heel ander plaatje tekenen, gebaseerd op reële, boekhoudkundig gecontroleerde cijfers. We gaan dus iets heel on-Vlaams (of on-Belgisch) doen: we gaan bewust met de billen bloot.

Break-even

Eind 2005 richtten we ('we' staat voor een heel team en mezelf als drijvende kracht) het magazine H ART op, bedoeld voor een publiek dat geïnteresseerd is in hedendaagse, vooral beeldende kunst. Belangrijk om weten is dat zo'n uitgave in Vlaanderen en omliggende niet bestond, dat het dus een compleet nieuw cultureel én economisch gegeven was.

H ART werkte de eerste twee jaren (2006 en 2007) zonder subsidies (met veel vrijwilligerswerk), slaagde erin om een break-even te halen en vroeg voor de jaren nadien subsidies aan, om een professionele structuur te kunnen uitbouwen. Via het Kunstendecreet kreeg H ART in de jaren 2008 tot en met 2012 50.000 euro subsidies per jaar, vanaf 2013 tot en met 2016 ontvangt het 70.000 euro.

Inkomsten voor overheid

H ART haalt de jongste jaren een omzet van zo'n 430.000 euro. De subsidies beslaan dus in de nog lopende periode (2013-2016) iets minder dan 17 procent van de omzet per jaar. De rest realiseren we via zogenaamde commerciële inkomsten: abonnees, losse verkoop, advertenties en privésponsoring (dat laatste is een beperkt bedrag van minder dan 20.000 euro).

H ART krijgt dus geld van de overheid. Maar wat geeft het magazine terug aan die overheid? We stellen die vraag met heel duidelijk volgend statement voor ogen: als H ART er niet was en is, zijn dit inkomsten die de overheid misloopt.

H ART betaalt ten eerste elk jaar zo'n 25.000 euro aan btw-inkomsten aan de overheid, na verrekening van inkomende en uitgaande btw. Dat komt omdat we op het grootste deel van onze inkomsten 21 procent btw moeten rekenen, op het grootste deel van onze uitgaves (drukkosten) 6 procent moeten betalen.

H ART heeft zo'n 150.000 euro aan 'vaste' personeelskosten. Daarvan betalen we meteen, mét werkgeverskosten, zo'n 80.000 euro terug aan de overheid.

H ART betaalt aan de drukker zo'n 70.000 euro per jaar. Voor de drukker voldoende om minstens één fulltimewerkkracht in dienst te houden. Winst voor de overheid: minstens 30.000 euro aan RSZ en belastingvoorheffing.

H ART betaalt aan abonnementenbeheer en distributie 30.000 euro per jaar.

H ART betaalt aan freelancers (schrijvers, lay-out, fotografie...) ruim 100.000 euro per jaar. Weerom hetzelfde: minstens 40.000 euro vloeit via sociale lasten en fiscus terug naar de overheid.

En dan hebben we het nog niet over zoveel andere uitgaves, waarvan een deel ook altijd naar de overheid terugvloeit: huur, post, communicatie, vervoer, brandstof, boekhouding...

130.000 euro bonus

Alles bij elkaar krijgt de overheid makkelijk 180.000 à 200.000 euro terug van een kleine kmo, die dit alleen kan opbrengen omdat ze bestaat en actief is. Voor elke euro subsidie krijgt die overheid dus minstens 2,5 à bijna 3 euro terug. Samengevat: als H ART er niet was, betaalde de overheid geen 70.000 euro subsidies, maar kreeg ze ook geen 200.000 euro inkomsten per jaar. Of een bonus van 130.000 euro.

Wij juichen dit toe: ook een overheid die investeert heeft recht op een 'return on investment'. Zoals ze dat ook doet met échte commerciële industrieën, zoals de autoassemblage, de havens, de transportsector.

Natuurlijk zit er enig simplisme in dit verhaal: zo maken we geen onderscheid tussen de Vlaamse en de federale overheid: de ene geeft, de andere neemt vooral. Maar dat is een politiek probleem, dat overigens in volle transitie zit.

En niet alle cultuurinstellingen hebben het profiel van H ART. We weten ook wel dat de Vlaamse Opera of het M HKA het nooit zou kunnen stellen met 17 procent subsidie en 83 procent commerciële inkomsten.

En de overheid 'verdient' natuurlijk niet, maar geeft die 130.000 euro inkomsten terug, via onderwijs, sociale huisvesting, openbaar vervoer, justitie... Dat is trouwens de functie van een overheid.

Maar het gaat om de perceptie. Het is níét zo dat kunst en cultuur alleen maar geld kosten aan een armlastige overheid. En dat dit geld in een rook van elitarisme en navelstaren opgaat. Er is ook de opbrengst, niet alleen qua cultureel (Bourdieu!), maar ook qua economisch kapitaal, er is de werkgelegenheid, er is de sociale rol en zoveel meer.

Maken kunst en cultuur de overheid nu slapend rijk? Nee, natuurlijk niet, maar ze maken haar ook niet arm. Integendeel. En dat wordt veel te weinig gezegd.