Direct naar artikelinhoud

Sinds deze week leven we in een nieuw Europa

Moeten we blij zijn met het eerste kopstukkendebat in de geschiedenis van de EU?

Maandag vond voor het eerst in de geschiedenis van de Europese Unie een kopstukkendebat plaats. Vier kandidaat-commissievoorzitters kruisten in Maastricht de degens en Euronews - een pan-Europese zender met een bereik van meer dan 170 miljoen huishoudens in Europa - pakte er groot mee uit.

Kijkers mochten op voorhand via Twitter hun vragen voorleggen aan de christen-democraat Jean-Claude Juncker uit Luxemburg, de liberaal Guy Verhofstadt uit België, de socialist Martin Schulz en de ecologiste Ska Keller, beiden uit Duitsland. Ziedaar Europa anno 2014. Een Europa met bekende koppen, verhapstukt in het format van een transnationale nieuwszender, ten prooi aan commentaar op de sociale media. Moeten we daar blij mee zijn?

Ja, in zekere zin wel. Op het moment dat het animo voor de Europese verkiezingen daalt, is het goed dat er extra aandacht komt voor ons belangrijkste bestuursniveau. Bij de eerste Europese verkiezingen in 1979 ging - gemiddeld per land - 63 procent van de stemgerechtigden stemmen, bij die van 2009 was dat nog maar 43 procent. En die van 2014 ogen niet rooskleuriger. Ook het vertrouwen kalfde af: in 2004 had de helft van de Europeanen nog vertrouwen in het Europees Parlement, vandaag is dat minder dan één derde.

Een van de vele zwaktes van Europa is dat er eigenlijk geen Europese media bestaan. We kijken Europees als het gaat om het leukste liedje of het fraaiste voetbal, maar een politieke variant van het Eurovision Songfestival of de UEFA Champions League hebben we niet. In die zin was het debat van maandagavond, dat in dertien talen werd uitgezonden, een primeur. Het debat over Europa vond dit keer niet enkel plaats binnen de nationale media, maar op een Europees niveau en kreeg daarmee iets waar Europa al lang naar snakt: een echte Europese publieke ruimte.

Bovendien gaan deze Europese verkiezingen voor het eerst over het politieke personeel. De politieke fracties binnen het Europees Parlement hebben elk een politiek zwaargewicht naar voren geschoven als kandidaat voor de machtigste functie binnen de Unie, het voorzitterschap van de Europese Commissie. Nog steeds kan de EU-onderdaan niet rechtstreeks stemmen (er is namelijk geen Europese kieskring), maar die personalisering zorgt nu al voor meer debatten over de toekomst van Europa dan ooit tevoren. Er verschenen althans vele interessante interviews met de Europese aanvoerders in kwestie.

Toch zijn er ook grote vraagtekens te plaatsen bij het debat. En wel omwille van vier redenen.

De Europese groenen hebben de sympathieke Franse bioboer José Bové en het aanstormende Duitse talent Ska Keller het strijdperk ingestuurd, extreemlinks komt met de jonge, dynamische Griek Alexis Tsipras op de proppen, in eigen land de belichaming van het protest tegen het Europese bezuinigingsbeleid. Maar geen van hen heeft ook maar een schijn van kans. Hun partijen wegen namelijk te licht in het Europees parlement.

De strijd om de volgende commissievoorzitter zal gaan tussen Juncker, Schulz en Verhofstadt, waarbij ook die laatste nauwelijks kans maakt. De Europese Volkspartij van Juncker heeft vandaag namelijk 274 zetels in het Europees Parlement, de socialisten van Schulz hebben er 195 en de liberalen van Verhofstadt 83. De kans dat die laatsten plots de grootste partij worden is nihil. Het Europees parlement telt in totaal 766 zitjes.

Daarbij komt: erg sterk verschillen deze drie kopstukken niet van elkaar. Het gaat om drie blanke mannen van ongeveer dezelfde leeftijd (ze werden geboren in 1953, 1954 en 1955). Hun geboorteplaatsen liggen nauwelijks 150 kilometer van elkaar vandaan - opmerkelijk voor een Unie die zich uitstrekt van de Hebriden tot de Bosporus en van de Canarische eilanden tot de Baltische staten. Alle drie vervulden ze al eens topfuncties binnen het Europees bestel: Juncker als voorzitter van de Eurogroep, Verhofstadt als fractieleider van de liberalen, Schulz als voorzitter van het Europees Parlement.

En, nog belangrijker, alle drie zijn ze uitgesproken pro-Europees en pragmatisch. Ideologisch staan ze niet voor radicaal verschillende opvattingen. Verhofstadt is zo links als een liberaal zijn kan; Juncker is zo progressief als een conservatief zijn kan; Schulz is zo marktvriendelijk als een socialist zijn kan. Tijdens het debat was voor een eurosceptische stem geen plaats. Wel kregen we relatief kleine, maar opgeklopte meningsverschillen.

Zelfs als de Europese verkiezingen straks een duidelijke winnaar opleveren, dan nog is het onzeker of hij (een zij wordt het niet) daadwerkelijk commissievoorzitter wordt. De voorzitter van de Europese Commissie wordt namelijk voorgesteld door de Europese Raad van Regeringsleiders en niet door het Europees Parlement. Die Raad van Regeringsleiders, voorgezeten door Herman Van Rompuy, houdt weliswaar rekening met het resultaat van de verkiezingen, maar moet toch vooral een kandidaat voorstellen die de steun van de lidstaten krijgt. Pas als zij het eens zijn, mag het parlement zich erover uitspreken. Historisch is dat volstrekt begrijpelijk: de lidstaten wilden veel inspraak hebben bij de benoeming van de Europese opperchef.

Ondertussen zien we een kleine, interne staatsgreep binnen de Europese instellingen. Het parlement, waar de fracties meer wegen dan de lidstaten, heeft eigenhandig besloten dat hij, en alleen hij, de nieuwe voorzitter mag leveren, want dat zou Europa democratischer maken. De vraag is alleen wat er van die mooie intenties overblijft als je het Europese volk straks mag gaan uitleggen waarom de 'winnaar' toch niet de topjob krijgt. Trouwens, zomaar het benoemingsrecht van de belangrijkste functie naar je toe trekken, hoe democratisch is dat eigenlijk?

Zelfs als de winnaar van de parlementsverkiezingen Commissievoorzitter wordt, dan nog is er geen garantie dat hij echt kan wegen. De reden is heel simpel: de Europese Commissie is op geen enkele manier te vergelijken met een nationale regering. Men zegt vaak dat de Eurocommissarissen een soort EU-ministers zijn en dat de commissievoorzitter een soort minister-president is. Wie nuchter naar de feiten kijkt, ziet dat dat onzin is.

De Europese Commissie is geen regering die voortkomt uit het Europees Parlement. Ze is op geen enkele manier gerelateerd aan een meerderheid die een coalitie heeft kunnen vormen op basis van een onderhandeld regeerakkoord. De Europese Commissie houdt, met haar bizar hoge aantal van 28 leden (voor elke lidstaat één) meer het midden tussen een pan-Europese bewindsploeg en een diplomatieke conferentie van de lidstaten. Tien jaar geleden heeft men nog geprobeerd dat aantal terug te brengen, maar na het Ierse 'neen' bleef het aantal onveranderd in het Verdrag van Lissabon.

Natuurlijk, de Commissievoorzitter verdeelt de taken binnen die ploeg en pleegt permanent overleg met de de diverse commissarissen, maar elk van hen heeft een zeer grote mate van autonomie binnen de ploeg. Anders gezegd: het maakt niet uit of er een socialist of een liberaal aan het stuur zit, omdat dat stuur nauwelijks verbonden is met de wielen. Binnen de commissie rijdt iedereen voor eigen rekening. De kiesstrijd die deze week is losgebarsten, is dus eigenlijk een opmaat naar niks: er komt geen fundamenteel andere bewindsploeg met een andere commissievoorzitter.

Elke poging Europa democratischer te maken verdient lof. De vraag is alleen: gebeurt dat hier? Dienen we de democratie door kopstukken op wie we niet rechtstreeks kunnen stemmen, van wie we niet zeker weten of ze echt Commissievoorzitter gaan worden, maar van wie we nu al weten dat ze de Commissie nooit kunnen sturen, anderhalf uur met elkaar te laten debatteren, terwijl ze au fond niet echt van mening verschillen?

Het Europees Parlement wil Europa democratischer maken door deze verkiezingen te laten lijken op nationale verkiezingen. Lekker herkenbaar. Maar is dat wat Europa nodig heeft om meer draagvlak te creëren? Wat schieten we op met een Europese replica van de nationale politiek, als die nationale politiek zelf al zo flink gewantrouwd wordt? Permanente kieskoorts, eindeloos gebekvecht, onhaalbare beloftes, laag vertrouwen: is dat wat we naar het Europese niveau willen tillen?

Het vertrouwen in het Europees Parlement mag dan in tien jaar tijd gedaald zijn van 50 naar 31 procent, het vertrouwen in de nationale regeringen is nog veel dieper gezonken: van 34 naar 23 procent. Wellicht is dat hogere vertrouwen in het Europees Parlement te danken aan de grotere sereniteit ervan, waar volksvertegenwoordigers vaak ernstige dossiervreters zijn in plaats van tijdelijke figuranten in een matige vaudeville. Maar wat doet het Europees Parlement om de kiezer te verleiden te gaan stemmen? Het kopstukkendebat indachtig lijkt het antwoord: precies dezelfde electorale kermis organiseren die we op het nationale niveau gewend zijn geraakt. Alsof een grote supermarktketen zou besluiten: "De confituur is bedorven bij de plaatselijke kruidenier. Laten wij ook bedorven confituur verspreiden."

Vetes, verwijten, democratie?

Kortom, deze week kregen we voor het eerst sinds de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal in 1951 van start ging een live televisiedebat tussen Europese 'presidentskandidaten'. Het Europa van de toekomst wordt daarmee een Europa met meer personalisering en meer mediatisering. Dat betekent: meer persoonlijkheidscultus, meer oneliners, meer hijgerigheid, meer geruzie.

Het begint nu al: Daniel Cohn-Bendit, ooit de grote vriend van Guy Verhofstadt, verwijt Verhofstadt nu dat hij aan het onderhandelen zou zijn over het voorzitterschap van het Europees Parlement, als troostprijs voor dat gemiste voorzitterschap van de veel machtigere Commissie.

Vetes, verwijten van postjespakkerij, theatrale conflicten, dat alles gretig aangedikt en opgeklopt door media met een commerciële logica. Ja, Europa lijkt steeds meer op Frankrijk, Nederland, België, Spanje, Italië, enzovoorts. Het is democratie zoals we die kennen. Maar is het ook democratie zoals we het willen?