Direct naar artikelinhoud

Rudi Vranckx(50) blikt terug op zijn bewogen Congo-jaar Ik vraag me af of de Congolezen hun slechte kantjes niet van de Belgen hebben geleerd

‘Weet je wat de Congolese kindjes langs de weg naar mij riepen? ‘Hey, Chinois, comment allez-vous?’ Blijkbaar gaan jonge Congolezen er tegenwoordig vanuit dat een buitenlander per definitie Chinees is.’ VRT-journalist Rudi Vranckx blikt terug op een jaar heen en weer pendelen tussen België en het jarige Congo. Hij raakte onder de indruk van de veerkracht van de Congolezen, maar leerde ook hun mindere kantjes kennen. ‘Het is misschien pijnlijk voor de Congolezen, maar in landen als Irak en Afghanistan ben ik veel meer onbaatzuchtigheid tegengekomen.’

Donderdag 6 mei zendt Canvas het eerste deel van Bonjour Congo uit, de zevendelige reeks waarin Rudi Vranckx vijftig jaar na de onafhankelijkheid een tocht door Congo onderneemt. Ook dezer dagen reist Vranckx opnieuw door de regio, aan boord van een rivierboot die van Kisangani naar Kinshasa vaart. Samen met 67 Belgische, Congolese en internationale wetenschappers neemt hij deel aan een expeditie die een eerste impuls moet geven aan een nog op te richten centrum voor biodiversiteitsonderzoek in Kisangani. Aan de vooravond van zijn vertrek naar Kisangani blikt de Midden-Oosten-expert van de VRT terug op zijn bewogen Congo-jaar.

“Ik geef toe dat ik een nieuweling was in Afrika en ik kan me voorstellen dat sommige mensen zich afvroegen: ‘Waarmee moeit die Vranckx zich toch allemaal?’ Ik kan ze geen ongelijk geven. Maar als journalist heb ik het recht opgeëist om me een jaar lang in een nieuw land te verdiepen en er mijn gedacht over te zeggen. Reizen door Congo was een echte kinderdroom. Mijn eerste ervaring met het land heb ik te danken aan een pater die missionaris was in Congo. Fons Stessel was zijn naam, de broer van twee knappe vrouwen die in onze straat woonden. Ze waren met dertien kinderen en woonden in een groot, mooi huis. Een opvallende familie. Op een dag, ik was toen zeven, gaf pater Stessel een lezing in onze klas. Het was een indrukwekkende man die vertelde hoe hij zich met een machete een weg door de brousse hakte. Hij opende mijn ogen voor Congo. Jaren later kwam ik te weten dat hij in Guatemala als bevrijdingspriester was vermoord. Door doodseskaders. Ook de eerste bezoeken met mijn ouders aan het Museum voor Midden Afrika in Tervuren maakten grote indruk. Ik zie dat beeld van die fameuze luipaardman nog voor me staan, die mysterieuze verschijning die met zijn roofdierklauwen mensen in hun slaap doodde. Jaren later werd mijn fascinatie nog meer aangewakkerd toen ik in Tervuren het geluk had om de originele field notes van Henry Morton Stanley te bestuderen. Ik kon toen letterlijk de geschiedenis vastpakken, met mijn eigen handen de persoonlijke notities en de reisattributen van de wereldberoemde ontdekkingsreiziger voelen. Ongelofelijk: in het lederen kistje van zijn sextant had Stanley enkele visitekaartjes gestoken. Alsof hij daar in de brousse een zakencontact zou tegenkomen.”

Wanneer ontstond het idee om als journalist iets met die Congofascinatie te doen?

Rudi Vranckx: “Het is nu ongeveer zeven jaar geleden dat ik mijn allereerste journalistieke Congoplan indiende. Ik stelde aan mijn redactie voor om een reis door Congo te maken om het land op een realistische manier te beschrijven, wars van enige Belgische nostalgie. Op dat moment speelde ik nog niet met het idee om gebruik te maken van die koloniale reisgids, die in 1949 voor het eerst werd gepubliceerd door Inforcongo, de dienst voor voorlichting en publieke relaties van Belgisch-Congo. Maar naarmate de vijftigste verjaardag van de Congolese onafhankelijkheid naderde, leek die oude gids een interessant bindmiddel te zijn tussen het moderne Congo en het koloniale verleden. In het begin was ik onder de indruk: de oude foto’s, het authentieke gevoel van dat boek. Maar na verloop van tijd kwam de ontnuchtering: uiteindelijk is die gids niet meer dan een soort telefoonboek vol saaie, praktische gegevens: adressen, afstanden, prijzen. Veel achtergrondinformatie vind je niet in dat boek. Het werd al snel duidelijk dat ik die gids onmogelijk als hét uitgangspunt kon nemen voor mijn eigen televisiereeks. Bovendien was er het risico dat een confrontatie tussen een toeristische gids uit het koloniale ‘paradijs’ en het huidige ‘verhakkelde’ Congo tot de al te gemakkelijke conclusie zou leiden dat het vroeger allemaal beter was. Dat zou niet kloppen. In die nostalgie wou ik niet verzinken. Wat die gids me wél geleerd heeft, is hoe de Belgen op dat moment de zwarten zagen. Er staan citaten in die werkelijk ongelofelijk zijn. (Vranckx neemt zijn exemplaar en begint voor te lezen) Hier, pagina 22: ‘Men beweert soms dat de zwarte lui is, maar wanneer hij goed geoefend wordt, is zijn arbeid renderend. Hij is zeer ijdel en bezit een groot talent tot nabootsen.’ Onwaarschijnlijk.”

In hoeverre zijn zulke boeken nog steeds bepalend voor de manier waarop Belgen naar hun ex-kolonie kijken?

Een deel van de oudere generatie denkt nog steeds op die manier. De oude koloniale geest is nog niet verdwenen. Wellicht hebben de meeste jongeren die geen directe band meer hebben met Congo daar geen last meer van. Toch denk ik dat er binnen onze samenleving nog steeds een latent racisme aanwezig is en dat hebben we voor een stuk te danken aan die koloniale publicaties. (hij neemt de oude gids opnieuw ter hand) Moet je horen: ‘In zijn prille jeugd heeft de neger over het algemeen een open verstand. Hij leert gemakkelijk; maar dat vermogen verzwakt snel door seksuele overdaad en misbruik van geestrijke dranken.’”

Drank en seksuele overdaad tasten het verstand aan. Is dat voor Belgen niet net hetzelfde?

“Ik weet het. Ik weet het. Maar blijkbaar wilden die kolonialen dat niet zien. Misschien moet ik eens een toeristische gids over België schrijven.”

U begon aan uw Congoreeks met de uitdrukkelijke bedoeling om de nostalgische bril af te werpen. Is het eigenlijk niet vreemd dat journalisten nog steeds moeten opboksen tegen oude vooroordelen die blijkbaar nog alom tegenwoordig zijn?

Wie zich met Congo bezighoudt, trapt op lange tenen, dat merkte ik al heel snel: je hebt de vroegere kolonialen, de mensen die vinden dat de geschiedenis heel ideologisch ingekleurd moet worden enzovoort. Onze relatie met Congo is nog steeds erg beladen, vol tegenstellingen en deels vertroebeld door vooroordelen. Ik dacht: ‘Er moet toch wel iets meer zijn dan datgene wat ik al die jaren over Congo heb gelezen en gezien.’ Wat ik mij vooral van die klassieke berichtgeving herinner, zijn verslagen over het politieke spel in Kinshasa en beelden van Mobutu die de Tindemansen van deze wereld ontving. Jarenlang kregen wij een zeer beperkt beeld van Congo voorgeschoteld. Ik was ook erg geschokt door het boek King Leopold’s Ghost van de Amerikaanse auteur Adam Hochschild. Toen ik dat eind jaren 90 las, dacht ik: ‘Verdomme ik heb geschiedenis gestudeerd en heb hierover zo goed als geen les gekregen. Hoe is dat in godsnaam mogelijk? Hoe komt het toch dat wij zo moeizaam met dat koloniale verleden omspringen?’ Op de unief hadden ze me meer verteld over de koloniale geschiedenis van Latijns-Amerika dan over ons eigen koloniale bewind in Congo. ‘Tiens’, dacht ik, ‘een groot deel van dat fantastische land moet eigenlijk opnieuw ontdekt worden.’ Het was de hoogste tijd om een aantal voor de hand liggende vragen op te werpen. De hoogste tijd ook om de Congolezen centraal te stellen. Hoe kijken Congolezen naar hun land? Hoe leven ze nu? Wat denken ze over België? Over China? Hoe kijken zij naar de kolonisering?”

Hoe verklaart u dat koloniale taboe? Is het vergelijkbaar met het taboe dat lange tijd rond de repressie na de Tweede Wereldoorlog hing?

“Het is heel dubbel. Aan de ene kant heeft België die kolonie nooit echt gewild hé. Congo was het avontuur van koning Leopold II die zijn persoonlijke droom nastreefde en vooral geïnteresseerd was in ivoor en rubber. Tegelijk had je de mensen die naar de kolonie trokken. Voor hen ging in Congo de wereld open. Ik denk dat ik in die tijd ook als koloniaal naar Congo zou getrokken zijn. Voor de thuisblijvers waren de kolonialen dan weer de verwende kinderen die in een mooi tropenhuis met personeel leefden. Die afgunst zal wel iets typisch Belgisch zijn zeker: jaloers op de kleine postbode die naar de Congo trok en daar plots districtsbeheerder mocht spelen. En toen die kolonialen na 1960 naar België moesten terugkeren, hoefden die niet te rekenen op veel medelijden bij de rest van de Belgen. Dat alles versterkt de haat-liefderelatie die wij met Congo hebben.”

Op welke manier hebt u in Congo de valkuil van de nostalgie kunnen vermijden?

Door de geschiedenis te laten vertellen door de Congolezen zelf. Het verhaal van de eerste democratisch verkozen premier Patrice Lumumba hebben we bijvoorbeeld laten vertellen door iemand die samen met Lumumba gevochten heeft. We spraken met voormalige Simbarebellen, met mensen die de Katangese afscheiding vanop de eerste rij meemaakten... We lieten de Congolezen aan het woord en op die manier respecteerden we hun geschiedenis.”

Maar krijg je dan van de weeromstuit geen heel negatief beeld van de Belgische aanwezigheid in Congo?

“Neen, want je kunt er niet onderuit dat de Belgen in Congo enorme positieve zaken hebben gerealiseerd. Immens. Ik wil gerust toegeven dat ik zwaar onder de indruk was van het feit dat een klein landje als het onze in zo’n groot gebied al die wegen en al die spoorlijnen heeft aangelegd. Mijn voorlopige conclusie is dat de Belgen op materieel vlak fantastische zaken hebben verricht, maar dat ze een negatieve invloed hadden op de geestelijke ontwikkeling van het land. Daar zijn ze tekortgeschoten. Niet enkel het feit dat België te weinig investeerde in de opleiding van kaders, maar ook de ronduit racistische aanpak was zeer problematisch.”

Onmogelijke vraag: zou u als koloniaal minder racistisch tewerk zijn gegaan?

In uw nieuwe boek De ontdekking van Congo beschrijft u de allereerste maal dat u voet op Congolese bodem zet. U was vooral verrast door de fysieke kracht van het land: de geuren, de onweders, de geluiden van het woud, het licht: allemaal zaken die u ongetwijfeld al in boeken gelezen had en toch werd u erdoor overrompeld.

Die zintuiglijkheid is me inderdaad enorm opgevallen. In het Midden-Oosten is de natuur soms heet, kaal en hard. Maar de kracht van de natuur heb ik nog nooit zo sterk gevoeld als in Congo. En als je me zou vragen hoe ik de Congolees zou typeren; dan is het precies die levenskracht die vergelijkbaar is met de kracht van de natuur. Je zult me niet joie de vivre horen zeggen of één van die andere clichés. Maar die levenskracht is echt wel iets wat je pakt. De kracht om te leven, om te overleven, te genieten en te klagen. Ja, die natuur viel mij echt op. De eerste avond ben ik gewoon op mijn terras gaan zitten en plots begon ik ongelofelijke dingen te horen: mensenstemmen, planten die hoorbaar het regenwater opslurpen, muziek, allerlei dierengeluiden. Vaak stond ik ’s morgens heel vroeg op, zo tussen vijf en zes uur, net voor zonsopgang. Overweldigend: het wordt licht en langzaam komen allerlei geluiden en geuren op, net een symfonisch orkest dat losbarst.”

Hebt u iets van die Congolese levenskracht kunnen leren?

Dat doorzettingsvermogen is toch wel indrukwekkend. In oorlogsgebieden was me dat al vaker opgevallen: de veerkracht van de mens. Maar in Congo uit zich dat fysiek: de manier waarop mensen tegenslagen verwerken en toch verder vechten, de manier waarop ze discussiëren, waarop ze feesten. Vergelijk het met een vluchtelingenstroom: die mensen blijven maar doorgaan. Bij Congolezen is dat hetzelfde: ze blijven maar doorgaan en doorleven. Vooral in het Oosten van het land, waar de oorlog het gruwelijkst is geweest, valt dat op. De mensen van de society civile die ondanks alle moeilijkheden en bedreigingen toch verder aan hun samenleving blijven bouwen: indrukwekkend. Voor mij zijn zij de hoop en de enige redding van Congo. Neem nu zo iemand als dokter Denis Mukwege die in het Panzihospitaal van Bukavu verkrachte vrouwen behandelt. Mukwege is iemand die professionalisme koppelt aan verontwaardiging. Je merkt dat die man gelooft in wat hij doet en onvermoeibaar blijft verdervechten. Tegelijk is hij heel kritisch. Voor de Congolezen maar ook voor het Westen, dat volgens hem te weinig erkent dat de oorlog in Oost-Congo ook te maken heeft met internationale economische fenomenen. Mukwege straalt ook een groot zelfbewustzijn uit. De levenskracht van de Congolees: misschien is het dat wat we in 2010 vooral moeten vieren: vijftig jaar Congolese levenskracht!”

U reisde niet enkel in het door oorlog geteisterde Oost-Congo maar ook in delen van het land waar nu al enkele jaren vrede heerst. Hoe is de situatie daar?

Gruwel en geweld zijn daar natuurlijk veel minder aanwezig, maar het leven is er toch ook erg hard hoor. Leven is daar eigenlijk overleven. Wat me wel opviel, was de ongelofelijke creativiteit, de Congolese plantrekkerij, het befaamde article quinze.On se débrouille, hoor je keer op keer. Aan de ene kant dwingt die plantrekkerij bewondering af. Maar tegelijk is die houding misschien wel dé bron van de Congolese ziekte. Article quinze is een systeem geworden dat het land naar beneden trekt. Of het nu een militair of een politicus is: iedereen die een beetje macht heeft, misbruikt die macht om geld voor zichzelf te verdienen. Algemeen belang is altijd ondergeschikt aan eigen belang: ook dat is plantrekkerij.”

Is dat typisch Congolees?

Wel, ik vraag me soms af of de Congolezen hun slechte kantjes niet van de Belgen hebben geleerd. Van ons wordt toch ook gezegd dat we plantrekkers zijn. Zijn de tekortkomingen van de Congolezen geen verhevigde versie van onze kleine kantjes? Ik vraag het me af. Ook de manier waarop in Kinshasa aan politiek wordt gedaan, doet me soms aan België denken. Zowel de kinderen van Mobutu, Patrice Lumumba als Laurent-Désiré Kabila zijn in de politiek gestapt. Toch wel een beetje ‘den Belgische slag’. Onvermijdelijk moet ik dan aan de zonen van Dehaene, Tobback en De Croo denken.”

Hoe was het om als Belg door de ex-kolonie te reizen? Velen zeggen dat ons soortelijk gewicht in Congo dramatisch is afgenomen. Kon u dat aan den lijve ondervinden?

Absoluut. Toen ik in de provincie Bas-Congo reisde, stak ik op een bepaald moment mijn hoofd door het raam van de wagen. Weet je wat de kindjes langs de weg me toeriepen? ‘Hey, Chinois, comment allez-vous?’ Ze gingen ervanuit dat een buitenlander per definitie Chinees is. De Chinezen zijn blijkbaar de referentiebuitenlanders geworden en hebben de plaats van de Belgen ingenomen. Als Belg in Congo is het met andere woorden raadzaam om een beetje bescheidenheid aan de dag te leggen. Ik vrees dat nogal wat Belgische diplomaten hun gewicht in Congo overschatten.”

Nochtans ademen de debatten in België over de reis van koning Albert II naar Congo de sfeer van de grote dagen uit. Hoe kijkt u naar al die Belgische polemieken over Congo?

Het is een raar fenomeen, dat is zeker. De vraag is of het hier gaat om een hernieuwde belangstelling of een korte interesseopstoot. Het probleem met vele Congodebatten is dat het in feite om Wetstraatdebatten gaat. Vaak gaat het niet over Congo maar over Belgische politieke tegenstellingen. Maar tegelijk valt op dat Belgische politici intensief naar Kinshasa blijven reizen. Tijdens een kort verblijf in hotel Memling zag ik achtereenvolgens Laurette Onkelinx, Louis Michel en enkele Franstalige groenen passeren. Beetje intrigerend toch wel. Ik vraag me af of we ons als Belgen niet te veel illusies maken. Aan de andere kant: misschien is er vanuit België wel een nieuw Congo-engagement nodig. Maar dan wel een engagement dat gestoeld is op een volwassen relatie. Ofwel komt er tussen België en Congo een volwassen relatie, ofwel geen relatie.”

Wat bedoelt u met een volwassen relatie?

“Dit jaar zitten we in een kunstmatige tussenfase. Vanwege de vijftigjarenviering en het bezoek van koning Albert is er een grote behoedzaamheid om bij de Congolese leiders op lange tenen te trappen. Maar in de toekomst moeten we in staat zijn om met Congo op een volwassen manier over goed bestuur en mensenrechten te kunnen praten. Onlangs werd een bekende mensenrechtenactivist opgepakt omdat hij een rapport over het Congolese uranium had geschreven. België moet zo’n incident kunnen aankaarten. Diplomatie heeft toch een doel, of niet soms? Met diplomatie moet je dingen kunnen veranderen. Zwijgen en discussies vermijden kan niet het ultieme doel van diplomatie zijn.”

Stel dat Rudi Vranckx Belgisch minister van Buitenlandse zaken was. Hoe zou hij zich dan in het huidige Congo gedragen?

“Ik zou zeggen: ‘Oké, die 30ste juni is een belangrijke dag, we gaan dat feestje niet verstoren.’ Maar daarna moeten we back to basics en moeten we problemen als mensenrechtenschendingen en corruptie op een duidelijke manier kunnen aankaarten. Anders verandert er op termijn niets. Dat is mijn principe met betrekking tot alle wereldproblemen. In Gaza zal er ook niets veranderen als de problemen voortdurend verzwegen worden. Maar tegelijk: als België in Congo iets wil veranderen, zal er gepraat moeten worden met veel partners: andere Europese lidstaten, de VS, China. België moet dat doen met een nieuwe, volwassen blik die zich heeft losgekoppeld van alle nostalgie.”

Op 6 mei zendt Canvas het eerste deel van uw Congoreeks Bonjour Congo uit. Welke reacties verwacht u?

“Ik probeer een grote spreidstand te maken. Enerzijds wil ik de mensen boeien die een verleden hebben in Congo: zij die er zelf geleefd hebben of wier familieleden een band hebben met het land. Tegelijkertijd wil ik zeker ook die kijkers aanspreken die géén directe band hebben met Congo. Aan die laatsten wil ik zeggen: ‘Kijk alsjeblief eens naar dit fascinerende land. Congo is veel meer dan wat jullie in de schoolboekjes geleerd hebben.’ Als die spreidstand lukt, en als zoveel mogelijk journalisten hetzelfde doen, dan denk ik dat we misschien vertrokken zijn voor een blijvende interesse in Congo.”

Als journalist hebt u veel meer kilometers afgelegd in het Midden-Oosten dan in Congo. Twee werelden die moeilijk met elkaar te vergelijken zijn. Welke verschillen vielen u het meest op?

“Het is misschien pijnlijk voor de Congolezen, maar in landen als Irak en Afghanistan ben ik veel meer onbaatzuchtigheid tegengekomen; zelfs in de gruwelijkste en moeilijkste omstandigheden. In Congo probeerden heel veel mensen geld van me af te troggelen. Ik voelde me vaak een bananenboom die zo snel mogelijk leeggeplukt moest worden. Je veux de l’argent. Altijd maar weer je veux de l’argent. Donne-moi cinq cent francs. Het gebeurde dat ik op een rustig moment langs de rivier met enkele kinderen aan het praten was en plots kwam daar een uitgestoken handje en een je veux de l’argent. Ik begrijp die kinderen natuurlijk wel, maar toch stak die vraag telkens opnieuw door mijn hart. Op die manier is het heel moeilijk om een normale menselijke relatie aan te knopen. In andere verscheurde landen heb ik dat zelden meegemaakt; dat gevoel van afhankelijkheid waarmee je zelfs op de meest onverwachte momenten geconfronteerd wordt. Komt die afhankelijkheid van de Belgen? Of is het iets van de Congolezen zelf? Ik weet het niet. Maar het lijkt me goed dat ze daar zo snel mogelijk komaf mee maken. In het Midden-Oosten is er meer trots.”

Waar zal de crisis het eerst opgelost raken, in Centraal-Afrika of het Midden-Oosten?

“Ik denk dat Congo meer kans maakt om zich uit de crisis te trekken. Het grootste probleem is natuurlijk dat het land zo rijk is aan grondstoffen. Congo heeft zoveel te bieden dat bemoeienissen van andere landen bijna onvermijdelijk zijn. De rijkdom is tegelijk een zegen en een vloek. Maar als Europa, China en de VS er op één of andere manier in slagen om afspraken te maken over de ontginning van de Congolese grondstoffen, dan maakt het land een goede kans. Je zou over de ertsen een internationaal akkoord kunnen sluiten zoals dat met de zogenaamde bloeddiamanten is gebeurd. Als buitenlandse producenten meer moeite zouden doen om geen koper of coltan van rebellenbewegingen te kopen, wordt de oorlog drooggelegd en krijg je al een heel andere situatie. Voorwaarde is natuurlijk dat consumenten in het Westen en in China hun eigen hebzucht binnen de perken kunnen houden. Zolang onze honger naar goud, diamanten en allerlei elektronische gadgets zo groot blijft, blijven we Congo onder druk zetten.

“Maar in Congo zijn de problemen op zijn minst te duiden. De problemen zijn objectiveerbaar en daardoor zijn er oplossingen te bedenken. In het Midden-Oosten zit je met veel meer emoties, veel meer religie. In Congo heb je geen zelfmoordenaars die zich omwille van hun geloof opblazen. In een stad als Kisangani is er weliswaar een grote moslimgemeenschap, maar tijdens hun preken hadden de imams het vooral over het recht om vier vrouwen te hebben. Ik heb één van die imams geïnterviewd en die man bleef maar over zijn vier vrouwen doorbomen, urenlang. Congolese imams zijn niet bezig met één of andere jihad. Ik vond dat verfrissend: het was weer eens wat anders dan radicale moslims te interviewen die met een bom naar het paradijs willen. Extremisme is de meeste Congolezen vreemd. Mensen die willen sterven voor hun geloof kom je er niet tegen. Ook daar weer die levenskracht. In Congo willen de mensen niet sterven voor iets. Ze willen leven voor iets.”