Direct naar artikelinhoud

China's smeulende sociale vulkaan

Donderdag treedt in China een nieuwe leiding aan. De sociale uitdagingen voor de 'vierde generatie' zijn enorm. Volgens Chinese academici dreigt een crisis Indonesische stijl. Welke antwoorden houdt ze in beraad?

Brussel

Van onze medewerker

Karel Depauw

Kort voor het begin van het zestiende partijcongres dreigden ontslagen arbeiders in de noordoostelijke stad Liaoyang, in het centrum van China's staatsindustrie, met hun protest naar Peking te trekken. Daar wilden ze de vrijlating bepleiten van vier leiders die in maart gearresteerd waren. Toen eisten enkele tienduizenden demonstranten een betere ontslagvergoeding en de uitbetaling van achterstallige lonen en pensioenen. Ook hekelden ze de massale corruptie bij de sanering van de lokale staatsbedrijven. In een notendop beschrijft dit de belangrijkste problemen waarop de 'vierde generatie' dringend een antwoord moet verzinnen: corruptie, werkloosheid en ongelijkheid en een toenemend protest hiertegen.

In zijn openingstoespraak stelde uittredend partijleider Jiang dat falen in de strijd tegen de corruptie de partij van haar sokkel kan halen. Hij zei er niet bij dat er nauwelijks nog een leider is wiens beschermelingen of familieleden niet in schandalen zijn verwikkeld.

Corruptie is een lonende zaak: China's Nationaal Auditbureau rekende uit dat jaarlijks voor 15 miljard dollar wordt verduisterd. Wellicht een onderschatting: Chinese wetenschappers schatten de jaarlijkse kapitaalvlucht alleen al op 45 miljard dollar. Het is ook een veilige zaak: Hu Angang van de Chinese Academie voor Wetenschappen stelt dat slechts 10 à 20 procent van de corruptiegevallen aan het licht komt en dat amper 6,6 procent van de beschuldigde functionarissen effectief wordt veroordeeld.

Ondertussen zorgen de hervormingen (1978) voor steeds meer verliezers. In de steden richt de herstructurering van de staatsindustrie een ware sociale kaalslag aan. Het vorige partijcongres (1997) gaf zijn fiat en sindsdien werden al meer dan vijftig miljoen arbeiders aan de dijk gezet. Intussen verdwijnen wel heel wat winstgevende onderdelen van de staatsindustrie naar private bestemmingen.

Officieel bedraagt de stedelijke werkloosheid 3,5 procent maar overheidsadviseurs hanteren een cijfer van 8 procent en als de rurale werklozen er worden bijgeteld, loopt dat cijfer op tot maar liefst 21 procent. En niet alleen in de steden doen de hervormingen pijn. Tachtig procent van de boeren heeft nu een inkomen dat onder het gemiddelde ligt. Een uiterst inhalige lokale bureaucratie roomt dat nog af. De Chinese Academie voor Sociale Wetenschappen rekende uit dat de boeren gemiddeld 28 procent van hun inkomen afdragen aan heffingen. De wettelijke limiet is 5 procent. Hiermee financieren ze een explosief gegroeide lokale bureaucratie.

Volgens het Hong Kong Centre for Human Rights and Democracy is het aantal protesten tegen dit alles al opgelopen tot 120.000 per jaar. Dit jaar nog trokken drie vooraanstaande academici aan de alarmbel: ze waarschuwden voor een herhaling van de Tian'anmen-opstand (1989) of voor een crisis Indonesische stijl als de sociale onrechtvaardigheid niet snel wordt weggewerkt.

De politici van de 'vierde generatie' zijn er net als hun voorgangers van overtuigd dat een bestendigde economische groei een absolute voorwaarde is voor het bewaren van de stabiliteit. En net als hun voorgangers vinden ze tevens dat het best niet aan het machtsmonopolie van de Chinese Communistische Partij wordt geraakt. Onafhankelijke vakbonden of boerenorganisaties om de belangen van die segmenten van de bevolking te verdedigen zijn dus uit den boze.

Hoe die economie laten groeien, daarin verschillen ze wel enigszins van mening met hun voorgangers. Premier Zhu Rongji's beleid van markthervormingen met een blijvende staatsinterventie kijkt immers tegen zijn limieten aan. Ook de strategie van exportgeleide economische groei heeft zijn beperkingen: China is hierdoor te afhankelijk van buitenlandse markten en dus kwetsbaar bij een eventuele langdurige globale economische terugval.

Wen Jiabao, Zhu's voorbestemde opvolger, vindt een aanzwengeling van de binnenlandse vraag dan ook belangrijk. Vooral de inkomens van de boeren - verwaarloosd onder het beleid van Zhu - zou hij hiervoor graag zien stijgen. Hoe dit moet gebeuren is nog de vraag. China's toetreding tot de Wereldhandelsorganisatie (WHO) zal zich ook op het platteland laten voelen. Het de boeren makkelijker maken om werk te zoeken in de steden door een vereenvoudiging van het registratiesysteem is één optie die voorligt.

Of dat veel zal oplossen? Het rurale arbeidsoverschot wordt op 240 miljoen geraamd en de concurrentie op de arbeidsmarkt met de stedelijke werklozen is in elk geval groot. En ook hier zal de WHO zich laten voelen: verdere herstructureringen in de staatsindustrie zijn onvermijdelijk. Bovendien wil Wen ook af van de verliesgevende grote staatsbedrijven. De 'leningen' om hun machinepark draaiend te houden, verzieken immers China's bankwezen. En juist een ineenstorting van China's financiële structuur zou volgens sommige analisten de trigger kunnen zijn die een sociale explosie veroorzaakt en daaropvolgend een politieke crisis.

De partij stelt al haar hoop op de private economie. Tijdens dit congres opent ze haar deuren dan ook voor de ondernemers. Of die voldoende soelaas kunnen brengen? Het valt te betwijfelen. Ook China kent ondertussen een 'werkloze groei': ieder procent toename in de economie creëert almaar minder arbeidsplaatsen. Tegenstrijdigheden alom dus. En de corruptie? Die tiert ondertussen welig voort.

Vooral Chinese plattelandsbevolking moet worden vooruitgeholpen