Direct naar artikelinhoud

Eindelijk in de rol van zijn leven

Daar moet je dan 70 jaar voor worden. Door zijn aandeel in het travestietenspektakel Gardenia en de documentaire die over die productie werd gemaakt, durft acteur Rudy Suwyns eindelijk hardop te zeggen dat hij homo is. 'Ik vond het zo erg dat ik er bijna homofoob van werd.'

Het zal met uw cultuur niet anders gesteld zijn dan met die van zowat iedereen: ze zit vol gaten. Dus u mag gerust toegeven dat u Gardenia, dat formidabele stuk van Alain Platel en Frank Van Laecke, destijds (tussen 2010 en 2012) gemist hebt. Ook al heeft iedereen met een goeie smaak dat gezien. Gebruik gerust mijn excuus: als het een must is, hoeft het niet meer.

Niet dat er tussen de superlatieven geen kritische noten vielen, maar zowat iedereen was het erover eens dat de voorstelling waarin een reeks oude travestieten zich blootgaven, zeer teder en ontroerend was. Blijkbaar slaagden de makers erin om je te laten meevoelen met wezens waarmee je op het eerste gezicht weinig gemeenschappelijk had, zeker al niet het geslacht. Thomas Wallner, een Canadese regisseur, was zo onder de indruk van de figuren die werden opgevoerd dat hij hun verhaal wilde kennen. En dat vertellen ze op een even aandoenlijke manier in zijn documentaire Gardenia: before the last curtain falls.

Het zijn allemaal mooie mannen. Ze zijn oud, maar ze hebben allemaal nog wel iets. Méér dan karakter. Uitstraling. Charisma. Menselijkheid. Het zijn durvers. Dappere figuren die lang geleden de stap hebben gezet. Allemaal travestieten.

Behalve één. Rudy Suwyns. Hij is gewoon man. En homo. Al durft hij dat nog niet lang toe te geven. "Ik heb heel mijn leven gezwegen", horen we hem zeggen. Eigenlijk heeft hij zijn hele leven een rol gespeeld. Alleen wist niemand dat hij deed alsof. Gardenia was zijn outing.

Hij roept het niet te luid. Hij houdt zich nog altijd liever klein. Al doet het deugd te zien dat hij eindelijk zichzelf kan zijn. Blij dat hij eindelijk eens kan praten en zeggen wat er te zeggen valt.

Rudy Suwyns: "Aanvankelijk zat ik helemaal niet in het stuk. Ik was de vervanger van die Antwerpse zanger met zijn lang haar, euh... Guido Belcanto.

"Het was Frank Van Laecke die me belde. Ik had al vaker met hem samengewerkt. Hij wist dat ik vroeger in de Minard en op de Gentse Feesten nog van die komische travestienummers had gedaan. Hij zei: 'Ik zit met een probleem. Ik ben op zoek naar een extra speler voor een productie die zes maanden zal lopen. Je bent met pensioen, je hebt tijd en je kunt je vrijmaken. Het gaat om een stuk met Vanessa...'

"Die naam volstond voor mij. Ik zei: 'Vanessa ken ik goed. Ik heb nog met hem, euh met haar gespeeld, toen ze nog man was, ik heb samen met hem op het conservatorium gezeten, ik weet dat die goeie burleske stukken kan schrijven. Ik wil dat wel doen.' Maar hij zei: 'Het is iets speciaals. Het is met Alain Platel.' Ik dacht: er zijn mensen die van de andere kant van de wereld komen om auditie te doen bij Platel en mij vragen ze om met hem te werken, dan moet ik dat aannemen.

"Maar de eerste repetitie was het meteen à la Platel. Ik dacht: wat zit ik hier te doen? Ik moest onder een deken gaan zitten en lawaai maken. Na afloop kwam Frank naar me toe en hij schoot in een lach : 'Ik weet wat je denkt'. Maar ik zei: 'Ik wil het wel doen, het is eens iets anders'.

"Uiteindelijk hebben we drie, vier maanden gerepeteerd en hebben we dat stuk met de spelers zelf ineen gestoken, er was enkel een rode draad. Het gaat over oude mannen die openbloeien, naarmate ze de vrouw, het meisje in zichzelf vinden. Ze worden jong doordat ze eindelijk zichzelf zijn.

"Ik leerde verschillende nieuwe, interessante mensen kennen, en heel andere aspecten van het gay-zijn dan ik ooit had kunnen denken. Het was interessant om eens met die mensen te praten, over hoe zij leefden, wat zij al meegemaakt hadden. Ik heb daar veel van geleerd hoor, van die hele productie. En uiteindelijk zijn die zes maanden tweeënhalf jaar geworden. (lacht) Ik heb de helft van de wereld gezien."

Van het podium gevallen

"250 keer hebben we opgetreden. Op 90 verschillende locaties. In Parijs hebben we een volle maand gespeeld, alle dagen behalve op maandag, altijd voor een uitverkochte zaal van duizend man. Jean Paul Gaultier is komen kijken en liet élke avond bloemen voor ons afleveren. En Jane Birkin. Ja, Parijs was enorm.

"We hebben 32 steden aangedaan in Frankrijk. Alleen de Scandinavische landen vielen wat tegen. Oslo en Stockholm gingen nog wel, maar Denemarken was echt een afknapper. Aarhus. Een ijzig publiek. In Taipei gingen ze dan weer helemaal uit de bol. Die werden daar zot.

"Echt, we hebben enorm veel gezien en heel veel meegemaakt. We zijn ook allemaal heel sterk naar mekaar toegegroeid. Met Richard bijvoorbeeld heb ik een hele hechte band overgehouden. Er gaat geen dag voorbij of hij belt. Overal waar we kwamen, gingen we samen op stap. Tot twee uur. Dan moesten we een uurtje of twee rusten, want om vier uur vertrokken we naar het theater om nog een doorloop te doen.

"Zo ben ik in Australië van het podium gedonderd, een uur voor de première op een groot festival in Adelaide. Gestruikeld en met mijn hoofd op een ijzeren trap terechtgekomen. Ze dachten dat ik eraan was.

"Op een uur tijd hebben de anderen mijn teksten verdeeld en de show is in première gegaan. We waren al twee jaar aan het toeren, iedereen kende het hele stuk uit het hoofd. De stoel waar ik anders op zat, was leeg en daar stond de hele vertoning lang een spot op. Ik mocht van de verzekering niet spelen. Maar zo heb ik zelf ook eens de show kunnen zien. (lacht)

"Jaja, Gardenia heb ik graag gedaan. Het stuk heeft me uit de kast helpen komen. Ik ben er nog mee bezig, het is een proces, maar de laatste jaren ben ik toch flink opgeschoten."

'Voor het spel'

"Frank Van Laecke had dat goed gezien. Hij wist dat ik hier aan toe was. Hij heeft me heel goed begeleid. Ik schrok ook van Alain Platel. Een groot kunstenaar in mijn ogen. Eigenlijk is homofilie een thema waar hij helemaal niets mee te maken heeft. Maar hoe hij daar mee omging, dat was fantastisch. Hij werkt constant met dansers en zei me eens : 'Ik weet zelfs niet of mijn dansers zo zijn of niet. De meeste waarschijnlijk zelfs niet.' In mijn oren klinkt zoiets ongelooflijk.

"Ik ben opgegroeid met het idee dat theater iets was wat je als respectabel mens niet deed. En dansen al helemaal niet. Dat was het zondigste beroep dat je kon hebben. Dat kreeg ik thuis voortdurend te horen.

"Zelf deed ik aan theater zonder dat ze het thuis wisten. Tot mijn moeder eens in de zaal zat. Ze was gaan kijken met een vriendin. Toen heb ik het nogal mogen horen. Ik mocht dat niet. Ik mocht geen conservatorium volgen, ik moest onderwijzer worden. En ik bén ook onderwijzer geworden, maar heb nooit les gegeven. Toen ik afgestudeerd was, kregen leraars die uit Kongo gevlucht waren voorrang.

"En zo belandde ik eerst bij de post, en na mijn legerdienst kon ik beginnen bij het ministerie van Financiën. Ik was daar opsporingsagent, deed de controle van de boekhoudingen. Mijn chef was een saxofonist die me heel veel vrijheid gaf. Zolang ik mijn quota aan dossiers behandelde, was hij tevreden. Daardoor kon ik met toneel bezig blijven en zat ik ook geregeld in Vlaamse feuilletons op tv.

"Vanaf '68 maakte ik deel uit van het vaste gezelschap van de Minard. Dat was voor mij een tweede thuis. Daar kon ik mezelf zijn. Er was daar een andere acteur, de Willy, en iedereen wist dat hij 'voor het spel' was. Hij had zelfs een vriendje. Heel Gent wist dat hij zo was. En toch was hij graag gezien. Het was altijd van 'de Willy langs hier' en 'de Willy langs daar'.

"Ik vroeg me vaak af: mochten ze dat van mij weten, zouden ze ook zo vriendelijk zijn? Zelfs mijn moeder kon het goed vinden met Willy. Als hij haar zag, zei hij : 'Allez moeder, we gaan er een drinken'. Hij heeft me dikwijls gezegd: 'Ge moet het haar zeggen'. Maar ik zei: 'Willy, laat het zo'.

"Romain Deconinck wist dat ook van mij, dat voelde ik. Want die schreef zijn stukken zelf en in sommige van die stukken liet hij me dingen doen waarvan ik zei: 'Godverdikke, die weet toch ook waarmee hij bezig is'."

Nooit een vader gehad

"Mijn vader heeft me maar één keer gezien in het theater. Ik zag hem zitten en was compleet van de kaart. (lacht) Achteraf vroeg ik hem: 'Waarom heb je niet gezegd dat je zou komen? Ik had je een ticket bezorgd.' Hij zei: 'Ik wou je eens verrassen'. Altijd een uitvlucht.

"Eigenlijk heb ik nooit een vader gehad. Nochtans een doodbrave man hoor, maar hij was er nooit. Hij heeft in de oorlogsjaren van alles meegemaakt dat hij nooit heeft kunnen verwerken. In de film toon ik de foto's die hij in de kampen gemaakt heeft, toen hij er zelf krijgsgevangene was. Beelden van mannen die waren opgehangen. Mogelijk homo's. Hij wist niet dat mijn moeder die foto's aan mij had getoond.

"Hij was een getraumatiseerd man. Had diepe littekens op zijn rug die hij had overgehouden toen hij bij een vluchtpoging aan een elektrische draad was blijven hangen. Hij speelde waterpolo, maar droeg altijd een maillot, omdat hij het zwembad niet in durfde zonder dat zijn rug bedekt was.

"Nee, ik heb nooit een vader gehad. Ik zag hem doodgraag en hij zag mij doodgraag. Maar hij heeft me nooit eens vastgepakt. Hij en zijn moeder waren heel close. Hij is maar getrouwd met mijn moeder toen hij 36 was.

Hij had er al een huwelijk op zitten. Ik moet ergens een zus lopen hebben, maar ik weet niet waar.

"Er werd daar nooit over gesproken. En nu zeker niet meer. Die mensen zijn allemaal dood. Maar als ik die oude foto's zie, waar hij altijd met een witte broek op staat, en een gestreept pulletje, zoals de grote tantes er tegenwoordig bij lopen, dan kan je niet anders dan denken: hij had toch ook een slag van het spel hoor. (lacht)

"Als hij thuiskwam van zijn werk, ging hij, nadat hij gegeten had, soms wandelen. Op den duur volgde ik hem om te kijken waar hij naartoe ging. Ik was ervan overtuigd dat ik hem zou betrappen. Tot ik bij mezelf zei: stop hiermee, waar ben je mee bezig?"

Café met bel

"Wellicht doordat ik die vaderfiguur in mijn leven gemist heb, was de eerste vaste vriend die ik had een man die dertig jaar ouder was. Ik was zelf nog maar 21. Hij was getrouwd, maar had zelf geen kinderen. Waarschijnlijk zocht hij een zoonfiguur.

"Omdat het allemaal zo stiekem moest gebeuren, spraken we af in een studiootje dat hij speciaal gehuurd had. Die relatie heeft acht jaar geduurd. Uiteindelijk is ze stilaan doodgebloed.

"Ik heb in mijn hele leven maar drie vaste relaties gehad. Ik wist al van mijn 14de of 15de dat ik homo was. Ik durfde dat natuurlijk tegen niemand te zeggen. Want ik deed iets wat niet mocht. Ik ging wel eens uit met een paar jongens, maar je moest altijd erg opletten.

"Er was een café in Gent waar we samen zaten, en aan de ingang was er een doek gespannen met een bel eraan, zodat je kon horen als er iemand binnenkwam. Echt verschrikkelijk. Ik was beschaamd voor mezelf.

"Toen ik ouder was, zocht ik het verder. Ik ging naar Antwerpen of Luik, of in de zomer naar Oostende. Maar dat was gevaarlijker. Op het werk wist natuurlijk niemand van mijn geaardheid. Dat zou meteen mijn ontslag betekend hebben.

"Ik leefde in een soort bolster. Ik was er echt bang voor dat de waarheid aan het licht zou komen. Op familiefeesten was het altijd hetzelfde liedje: wanneer gaan we voor u de voeten onder tafel mogen steken? Ze rekenden op mij om de naam Suwyns te laten voorbestaan. Ik ben de allerlaatste ter wereld met die naam.

"Het ging zo ver dat ik op den duur de macho ging uithangen. Homofilie was voor mij iets dat niet kon en ik liet dat ook horen. Ik was bijna homofoob. Eigenlijk dom, hè. Ik heb dat echt moeten leren aanvaarden. Maar in die tijd was dat de mentaliteit. Het was een hypocriete wereld.

"Thuis hebben ze nooit geweten dat ik een lief had. In het geval van mijn tweede vriend was dat maar goed ook. Dat was een figuur waar ik mijn vingers aan heb verbrand. Hij heeft veel schulden nagelaten die ik achteraf kon betalen.

"Ik was al in de veertig ten tijde van mijn laatste vriend. Een jongen die alleen met zijn mama was. Ze scheelden maar 17 jaar. Eigenlijk was ze meer een zus dan een moeder. Ze kon hem niet loslaten. Mijn moeder heeft hem nog gekend. Op een dag zei ik haar dat ik zou blijven slapen in Antwerpen. En ze vroeg: 'Waar slaap je dan?' Ik zei: 'Bij een kameraad van het theater'. Ze zei: 'Je moet hem eens meebrengen'. En dat heb ik gedaan.

"Ze was dol op hem. Ik vroeg mij af: weet ze het, of wil ze het niet weten? Maar ze was toen al zo oud en ze begon te dementeren, en ik dacht: ik laat haar in de waan.

"Hij was er nog bij toen ze haar 80ste verjaardag vierde. Kort daarna is ze gestorven en toen heeft zijn moeder het uitgemaakt. Ze zei: 'Het is beter voor onze jongen dat je niet meer komt. Laat hem nog een beetje vrij.' Dat was een serieuze slag. Toen heb ik gezegd: bon, nog juist het theater, en voor de rest niets meer. Als ze me vragen of ik getrouwd ben, zeg ik: 'Nee. Of toch. Met het theater.'"

Geen verschil

"Persoonlijk heb ik niets met travestieten. Ik ben een paar keer naar de Alcazar geweest in Parijs, en naar de Paradis Latin, en daar zie je het verschil niet tussen de vrouwen en de jongens. Eigenlijk zouden ze evengoed alleen vrouwen kunnen nemen. Dan moeten die jongens geen moeite doen.

"Ik heb meegespeeld in de musical 14-18. De helft van de mannen die de troepen in dat stuk bevolkten, waren homo's. Er zaten nogal flink wat verwijfde exemplaren tussen. Sympathiek en talentvol, maar in de loges zaten ze te kwebbelen als juffertjes. Soms riep ik: 'Mannen!' En werden ze nog niet stil, dan probeerde ik het met 'meisjes!' Een van die gasten was echt niet op zijn tong gevallen. En ik riep: 'Kalle, het zal eens gedaan zijn zeker!?' Maar hij riep terug: 'Hela Jules, wat zal het zijn?' Jules riep hij naar mij! (lacht) Eigenlijk had hij wel gelijk. Soms ben ik een Jules..."

De documentaire Gardenia : Before the Last Curtain Falls van de Duitse regisseur Thomas Wallner, met Rudy Suwyns, wordt vanaf dinsdag 13 januari vertoond in verschillende Vlaamse arthouses. Voor zalen en aanvangstijden, zie www.docpoppies.be