Direct naar artikelinhoud

'De geur in oma's huis maakt me weer twaalf '

Voor 2011 haalde Drongen-Luchteren één keer De Morgen, in een tip voor een herfstwandeling. Sindsdien negen keer. Altijd terloops, maar in deze tiende keer probeert Rik Van Puymbroeck (48) zelf te achterhalen waarom je roots je nooit loslaten.

Wat is dat toch met herinnering? Waarom vergeet je alles en dit niet?

We lopen met de hele school door de Luchterenstraat, ik vraag Alain Sergeant wat hij later wil worden en hij laat een luide boer. Dat blijkt niet het antwoord. "Slachter", zegt hij dan, slager, in de taal van deze streek.

In de Campagne speel ik tikkertje en word gestoken door een wesp. Ik ben acht.

Door het raam van haar huis in de Dorpsstraat steekt oma twee vingers tussen de zonneblinden en kijkt naar de rouwstoet van oud-burgemeester Vercruysse. Ik zie haar tranen. "Ik moet altijd aan opa denken", zegt ze.

Vijfendertig jaar later tik ik haar naam in op Google en dat levert twee hits op. Ergens zit haar overlijdensbericht in een bestand en verder staat haar naam in een 309 pagina's tellend document dat 'Belgian Children's Letters to President Woodrow Wilson' heet. Onder een titeltje 'Package 3: contains small decorated letters from school children in Ghent to their American colleagues and to President Wilson' lees ik haar naam. 'Letter 35 - Jenny De Dekker, in French.' Wat zou ik die brief graag zien. Haar handschrift nog eens lezen. De woorden die ze schreef, en lezen of die kinderen in Amerika dezelfde warmte lazen die wij altijd voelden.

Ooit, op een familiefeest in Antwerpen, ging ze aan de piano zitten in de hoek van de eetkamer. Plots hoorden we 'Le Lac de Côme', een stukje dat wij alleen kenden van een versie van Marva, die 'Herinneringen' heette. Piano is zoals fietsen: je verleert het niet. Ja, ze had dat wel verteld. Dat ze tot voor ze trouwde in 1929 piano had gespeeld. Maar onze opa vond dat niet nodig. Dus vijftig jaar lang hadden we oma, op haar plaats van de tafel, af en toe vingeroefeningen zien doen. Geluidloos, alleen het zachte drukken op de toile cirée, maar welk liedje ze dan speelde wisten we niet.

De brief ligt in de Library of Congress in Washington en die zal ik nooit lezen. En of 'Le Lac de Côme' een halve eeuw door haar hoofd speelde, zal ik nooit weten. Ik heb het haar nooit gevraagd en nu is het 25 jaar te laat. Misschien zelfs 30. De laatste jaren vergat ze veel en uiteindelijk zelfs alles en ze verliet dit dorp voor een laatste rusthuisjaar in Aalter. Zomaar, op een dag, ging ze 's morgens het huis uit en die avond sliep ze in dat andere bed. Tussen andere mensen voor wie elke mens vreemd was geworden. Haar huis zonder piano en haar hele verleden ongemerkt achterlatend.

Ik druk op de bel van het huis dat nog altijd nummer 12 heeft. Vroeger duwden we onze neus tegen het raam, we zagen het licht in de gang en hoorden haar voetstappen naderen. Zij zag onze neuzen en gaf er een tikje tegen. Dan opende ze de deur. Nu doet mijnheer D'Haenens dat en na 25 jaar stap ik weer dat huis binnen dat niks veranderd is en dat helemaal anders is. Het huis staat vol met vreemde spullen, maar in het toilet zie ik dezelfde goudkleurige bus haarlak van Elnett. De trap klinkt zoals hij klonk. Buiten hangen tegen de muur nog altijd de witte staafjes die je vernuftig kunt klemmen tot een droogrek. De deur naar de zolderkamer klemt nog even hard. De geur in de badkamer maakt me weer twaalf jaar. Of vijf. Of twee.

Lingeriehuisje

In Drongen is veel stilte ingetreden. Op een foto voor dit huis ben ik twee, mijn oma staat er op, een oude tante, mijn moeder en mijn twee broers. Mijn handje in die van mama: er is druk verkeer in de straat. "Pas toch op, jongen." Overbezorgdheid is vandaag mijn eigen erfenis van die kindertijd, maar nu weer buiten voor dat huis valt op hoe rustig het hier is. De dorpskom raakte afgesneden van het verkeer. En Drongen stilaan van de buitenwereld. Het voetbalveld verdween, de frituur op het Dorpsplein ook en straks verdwijnen daar de auto's. Je kunt wel nog iets drinken in de Artevelde en het Lingeriehuisje verkoopt nog altijd verleiding. Om de hoek knipt Jean-Pierre al veertig jaar mannenkoppen en bij Haenebalcke kun je nog altijd chocoladebollen kopen. Dat doe ik, een laatste zonde voor de zoveelste geplande afvalrace, en bij de eerste hap word ik weer twaalf jaar. Of vijf. Of twee.

Is het nog mijn dorp? De geur van oma's huis en de smaak van die chocoladebollen zijn mijn madeleines van Proust en ze geven me een fijn gevoel. Maar wat zoek ik vandaag en waarom laten je roots je nooit los? Het is meer dan 25 jaar geleden dat ik hier als inwoner sliep en nooit heb ik één keer gedacht terug in Drongen te gaan wonen. En toch smokkel ik die plek zo graag eens in de krant. Nog liever Luchteren zelfs, parochie drie kilometer verderop, waar mijn ouders vandaag nog wonen, mijn kleine wereld tot ik 18 was.

Voor het schrijven is er altijd het woelen. Alsof dat zou helpen, helpt niks daartegen: wat geschreven moet worden, sluipt in het hoofd en in de nacht die je dus kunt vergeten. Zo kroop vannacht een liedje in mijn hoofd. Een paar zinnetjes uit 'My Hometown' van Joe Jackson: 'But we never leave the past behind / We just accumulate / So sometimes when the music stops / I seem to hear a distant sound / Of waves and seagulls / Football crowds and church bells / And I wanna go back to my hometown.'

Golven en meeuwen en zelfs massa's voetbalsupporters vind je niet in Luchteren, maar ik rijd ernaartoe met dat liedje dat na de nacht het hoofd niet heeft verlaten. De zwaarte van het kerkhof, waar ik een paar dagen geleden nog heb rondgelopen, laat ik nu links. Ik weet wel wie er ligt: oma en opa, Alexis, Tom ('Een tekort aan toekomst/een teveel aan verleden' staat op zijn steen), Jules en Suzanne, te jonge mensen, te kleine kindjes en mijn allerbeste vriend Filip, nu al 32 jaar. Maar ik wil doorrijden. Niet om te vergeten, wel om te herinneren, want dat liedje van Joe Jackson begon zo: 'Of all the stupid things I could have thought / This was the worst / I started to believe / That I was born at seventeen.'

Ik weet nog exact wanneer ik geboren werd. Het gebeurde op 31 oktober 1984 en een maand eerder was ik zeventien geworden. Kwart voor zes was het al donker en we reden de straat uit. Eerder die dag had Filip zijn rijbewijs gehaald voor de brommer. De hoek om, dan die straat weer uit, en zo hij het leven uit. Een auto kon niet stoppen. Zomaar plots was alles gedaan, want toen ik een paar seconden later zijn hoofd ondersteunde, ontkende ik wat ik 32 jaar later niet kan ontkennen: hij zou het niet halen. 1 november was zijn laatste dag. En geboren word je op een seconde en voor mij was dat dus die ene seconde. Om kwart voor zes, op 31 oktober 1984. Ik was zeventien en werd wie ik nu ben.

Maar nu wil ik dus verder. In deze dag en zelfs in dit leven dat hier begon en waarvan je je afvraagt of álles hier begon. In de kleuterschool. In de kerk, die dit jaar gesloten en ontwijd zal worden, zeventien jaar lang elke week op dezelfde Jezus kijkend die er nog altijd hangt. In de jongensschool waar juffrouw Noëlla me leerde waar ik vandaag van leef: schrijven. De school is weg, Ignace Vermeersch woont er nu en waar twee van zijn kinderen slapen, stonden toen onze lessenaars. De geur van krijt is weg, de meester die me in het derde leerjaar tijdens de schooluren met de fiets om een pakje sigaretten stuurde, is al lang gepensioneerd en de geluiden van de schoolkinderen zijn verdwenen. Mooi is dat niemand toen wist waar we zouden terechtkomen. Allemaal poseerden we voor de schoolfotograaf op dezelfde pony. Alain, slager misschien. Frank, adviseur van Mario Draghi bij de Europese Centrale Bank. Joris, nu gedelegeerd bestuurder bij Oxfam Wereldwinkels. Allemaal dezelfden. Zouden zij nog aan Luchteren denken?

"Einmal ist keinmal", zei de fotograaf een paar dagen eerder. We hadden hier toen al rondgelopen en ik had hem meegenomen naar dat ene plekje achter de kerk, een paadje eigenlijk, met bijna aan het einde een bankje. Ik had hem verteld over hoe ik hier zes was, kijkend op de pissende koeien, een riviertje dat de Kale heet, groene velden en knot- en treurwilgen. Hoe ik hier kan blijven kijken naar wat níét veranderd is en dus naar mijn kindertijd. En hoe ik hier toch niet had willen blijven, wetend wat ik nu weet. Maar dat wist ik toen niet en als mij later misschien een job in de lokale bank was aangeboden, had ik de rijkdom van de wereld nooit ontdekt. Als, had, dan: het leven loopt en je kunt niet vergelijken. Het leven liep naar Hasselt en Leuven en Kobbegem en zo de wereld in. Congo, Bangladesh, Hawaii en Lance Armstrong: nooit geweest of nooit mee gepraat als ik hier in Luchteren was blijven hangen en bankbediende was geworden. Toen zei de fotograaf dat: "Einmal ist keinmal". Je zou twee levens moeten leiden en die naast elkaar leggen. Wat zou je het gelukkigst gemaakt hebben?

Begon alles dan hier? Ergens in de archieven van de Heemkundige Kring moet Zeg je Zeg zitten, een schoolkrantje waarvan ik de titel niet begreep, maar waarin ooit één opstel van me verscheen. Maar ik interviewde geen mens en heb er nu spijt van dat ik de gezusters Lataire niks meer kan vragen. Ze waren oud, vrijgezel allebei (ouwe jonge dochters, noemen ze dat hier), runden een stoffenwinkeltje en gingen elk apart naar de mis. Zo kon het winkeltje open blijven. Ik moest lachen met Harry Kei, bijnaam voor de stoerste jongen van het dorp die drie vrienden had van wie ze er zelf één 'de professor' noemden: hij was de enige die een rijbewijs gehaald had. Maar ik vroeg hem nooit naar zijn leven. Op het landgoed de Campagne zag ik een hippie, daar met een grote bende even neergestreken, helemaal stoned van zijn pianokrukje vallen. Wat zou ik nu graag weten wie ze waren en wat ze nu doen. Nooit gevraagd.

Blijven haperen

Ik rijd naar die Campagne en hoor, aan het einde waar bomen ingekerfde liefdesverklaringen dragen, iemand viool spelen. Hij wil niet in de krant, hij wil alleen vertellen dat hij van een dorp verder komt en af en toe hier komt oefenen. Vier jaar geleden, hij was toen 32, ontdekte hij de muziek en luister, zegt hij. 'I Can't Help Falling in Love with You' speelt hij. "Als je maar wil, dan kan het." Op het oude kasteelgebouw staat een gedicht van de eerste Gentse stadsdichter en deze drie zinnen: 'Misschien moeten we bij een mens blijven haperen / om geluid te maken en onszelf te herstellen / we wandelen, wat gaan we uit de weg?'

Wat gaan we uit de weg? Waarom loop ik hier? Wat zoek ik hier? Ik weet het niet, nog altijd niet en dit wordt een verhaal zonder einde. In een dorp dat ik dus tot mijn einde toch zal meeslepen. En in een dorp dat zondag een begin werd voor Mousab. Nog één keer rijd ik immers naar het centrum van Drongen en door een open raam rookt hij een sigaret. Hij vluchtte uit Damascus, naar Libanon en zo kwam hij via veel zee en veel vluchten in België aan. Eerst in Brussel en nu in Drongen. Mousab is 36 en hij wilde rust. Brussel was te druk en dan al die talen. Liever één taal en hier een nieuw leven beginnen. "Zondag wandelde ik even langs de rivier en dat was goed." Dat de winkels gesloten waren, was dan weer een verrassing. Maar hij leert en wil leven. In Drongen het drama van Damascus verdringen.