Direct naar artikelinhoud

'Wat onze stijl is? Geen idee'

Creatieve partnerschappen zijn iets vreemds. Een groot deel van het proces draait om subjectieve smaak en individuele visies, om hoe en waarom twee mensen samenwerken. Verwarring maakte van Ed Barber en Jay Osgerby alvast het designduo Barber & Osgerby.

Wat Ed Barber en Jay Osgerby (allebei geboren in 1969), het duo dat zich onder de naam Barber & Osgerby sinds 1996 bezighoudt met industrieel design, bij elkaar bracht, was verwarring. Meer bepaald toen ze architectuur gingen studeren aan de Royal College of Art in Londen. "We waren allebei totaal van de kaart", lacht Jay. "Echt waar, van het begin. We waren er met redelijk wat zelfvertrouwen aan begonnen, maar hadden waarschijnlijk geen van beiden goed ingeschat wat ons te wachten stond.

"Voor ons eerste project moesten we met de hand de vijf klassieke zuilen tekenen. Best interessant, maar ik was met Erasmus naar Parijs geweest en was totaal weg van de industriële vormgeving daar. En dan zit je plotseling weer in zo'n cursus... We waren zo hard in de war dat we al in de eerste dagen een soort broederlijke relatie vormden."

Nog voor het einde van het eerste semester begonnen de twee samen te werken. Jay verhuisde vanuit Zuid-Londen naar West-Londen, "vooral om de hele avond te kunnen samenwerken met Ed". Jay denkt met zichtbaar plezier terug aan die in cafeïne en sigaretten gedrenkte avonden. "We zagen geen van beiden andere mensen. Die periode heeft ons heel hard gevormd, niet alleen omdat we vrienden werden maar ook omdat we leerden samen te werken."

Bijna twintig jaar later wordt Barber & Osgerby beschouwd als een van de belangrijkste Britse studio's voor industriële vormgeving. Het heeft dat te danken aan projecten zoals de Tip Ton-stoel voor Vitra, een speciale herdenkingsmunt voor de London Underground en, vooral, de olympische fakkel voor de Spelen van 2012 in Londen.

In de wijk Shoreditch in Oost-Londen leiden ze nog twee andere bedrijven: Universal Design Studio (dat het Ace Hotel daar herinrichtte) en MAP, een 'strategiegericht' creatief consultancybureau.

Aan de basis van alles ligt een combinatie van sterk designtalent en een efficiënte werkrelatie. "We zijn geen van beiden op onszelf gericht, anders zouden we niet meer samenwerken", zegt Jay. "We zijn het niet vaak oneens, maar we weten ook wanneer we iets moeten laten varen. We zitten op dezelfde golflengte."

Ze hebben elk hun eigen hectische agenda, maar hun kernvisie op vormgeving blijft opvallend parallel lopen. Het gebeurt regelmatig dat ze op reis potentiële oplossingen voor een project schetsen, terugkomen en vaststellen dat ze aan dezelfde oplossing hadden gedacht.

Alles begint trouwens nog altijd met schetsen; Jay toont me een nieuwe stoel waaraan ze aan het werken zijn geweest en wijst op plekken waar ze met Tipp-ex iets verwijderd hebben omdat ze van mening veranderd waren. Die nauwe relatie tussen ontwerpers en het ontwerpproces wordt duidelijk als je door de studio's wandelt; overal zie je Macs, modellen en machines staan. "We doen niets als het niet eerst gemaakt is. We werken pas met de computer als we weten wat we gaan doen."

In de drie bedrijven werken momenteel zestig mensen, maar paradoxaal genoeg slorpt dat niet meer tijd op. "We zijn door de pijnlijke fase gesparteld dat we alles zelf moesten doen. Dat is niet meer het geval. We zitten in de raad van bestuur, maar verder ontwerpen we de hele tijd. We zijn terug."

Rusteloos in leven en stijl

Als je oude artikels over Barber & Osgerby leest, valt op hoe moeilijk ze in een hokje te steken zijn. Hun creatieve energie heeft iets rusteloos, waardoor ze voortdurend nieuwe uitdagingen aangaan.

"We zijn nooit op het punt gekomen dat dingen routine werden", legt Jay uit. "Sommige ontwerpers zitten aan hun twintigste of dertigste stoel; wij hebben er tot dusver twee of drie gedaan. Telkens als we er een ontwerpen, lijkt het onze eerste, en zo gaat het bij zowat alles wat we doen. Dat is goed, want zo kom je niet tot ideeën vanuit a priori opvattingen. We hebben allebei een nogal kort geheugen, wat in creatief opzicht een voordeel is, want het dwingt je om opnieuw te denken. We zijn als twee oude mannen: we zitten bij elkaar en zeggen: 'Ja, dat is een goed idee!'

"Veel ontwerpers, architecten en kunstenaars hebben een bepaalde 'kijk', maar alles wat wij doen heeft een andere context. We sluizen zo veel nieuwe referenties en invalshoeken in een project dat we eigenlijk geen kijk hebben maar een aanpak. Mensen vragen weleens: 'Wat is jullie stijl?' Ik heb geen idee. Commercieel gezien is dat een slechte zaak, want mensen willen een huis binnenstappen en zeggen: 'O, dat is een x of y'. Het zou veel simpeler zijn als we een reeks criteria hadden zoals zo veel andere ontwerpers, maar dat is niet zo."

Misschien is dynamisme wel de rode draad door het werk van de studio, zegt Jay als we aandringen. "We voelen ons van nature aangetrokken door dingen die bewegen; al ons werk voor Vitra tot nog toe bevatte een element van beweging: de Tip Ton-stoel, de Mariposa-zetel, de Planophore-rekken. Het is vreemd. Vroeger draaide ons werk om openingen en het creëren van perspectieven en kaders door statische objecten. Het voelt aan alsof we een nieuwe fase zijn ingegaan, waarin we ons buigen over vormen die echt bewegen en beweging suggereren."

Beweging speelde uiteraard een belangrijke rol in het beroemdste project van het duo, de olympische fakkel voor de Spelen van 2012. In het driehoekige gouden object zaten 8.000 gaatjes, die stonden voor de 8.000 lopers die de toorts afwisselend zouden dragen en het aantal mijlen dat ze in totaal zouden afleggen. Jay beschrijft het stresserende ontwikkelingsproces als "leuk maar zwaar" - de fakkel moest worden getest om zowat alles te kunnen weerstaan, gaande van orkaanwinden tot moessonachtige regen, en er bestaan hilarische filmpjes van het duo dat commentaar geeft op de vroegste prototypes.

Verveelt het hen nooit dat ze er voortdurend op aangesproken worden? "Nee, ik vind het net ontgoochelend dat mensen me er niet vaker op aanspreken", lacht Jay. "Ik voel me als een versleten rockband die alleen maar wil praten over die ene nummeréénhit. Het is een van de beste dingen die we ooit hebben gedaan. Het is grappig te weten dat je iets hebt gedaan wat in je necrologie zal komen, maar hopelijk blijft het daar niet bij."

Hij werpt een blik op twee versies van de fakkel op een vensterbank, zeldzame voorbeelden van eindproducten die je in de studio aantreft. Nu denken ze met trots terug aan het project, maar Jay geeft grif toe dat het een stresserende periode was toen de fakkel zijn traject aflegde. "Hij stond zeventig dagen op rij op de cover van de Evening Standard. Vijftig procent van de vreugde over het succes draaide om het feit dat het niet fout ging. Vooral toen Steve Redgrave het stadion binnen kwam gelopen, dacht ik: 'Als hij nu uitdooft, dan geldt hetzelfde voor mijn carrière'."

Maar de toorts kwam behouden op haar eindbestemming aan, de olympische kelk ontworpen door hun leeftijdgenoot en collega-afgestudeerde van het RCA Thomas Heatherwick. "We hadden die kelk niet gezien. We hadden er geen idee van hoe ze eruitzag. Het is tot dusver het enige werk van hem dat we in brand gestoken hebben..."

Zoals te verwachten was, stuwde de opdracht voor de fakkel en de enorme persaandacht Barber & Osgerby naar een nieuw niveau. Ze werden beiden opgenomen in de Orde van het Britse Rijk, cureerden een tentoonstelling in het Design Museum en de opdrachten werden in alle opzichten alsmaar groter - een installatie zo groot als een voetbalveld in de Raphael Cartoons-galerie in het Victoria & Albert voor het London Design Festival vorig jaar, en de stellen voor de nieuwe Crossrail-treinen in Londen.

"Die grote opdrachten zijn gewoonweg fantastisch. We willen beiden constant bijleren, en elke keer dat je zo'n project als een fakkel of een munt of die grote burgerprojecten aanneemt, ben je verplicht heel snel bij te leren. We zijn beiden geïnteresseerd in de geschiedenis van dingen, en dus is het telkens ook een heel educatief traject."

Verslavende onzekerheid

Momenteel werken ze aan een tablewearset voor Royal Doulton. Jay is enthousiast over hun research omtrent de manier waarop het bedrijf zijn kapitaal heeft opgebouwd (rioleringsbuizen maken voor de Sanitation Act uit 1866 - "de stank van de Theems was niet te harden in het parlement").

"Als je de geschiedenis van iets begrijpt - of dat nu Royal Doulton, Vitra of Knoll is - en weet hoe ontwerpers daar deel van uitmaken, dan heb je meteen een context waarbinnen je een voorwerp kunt plaatsen. En daar is geen eigenbelang mee gemoeid: je wilt dat het object lang meegaat, dat het verkoopt, dat het iets betekent in het leven van mensen. Wat we zeker niet willen zien gebeuren, is dat voorwerpen gemaakt worden op basis van een ingeving, om in te spelen op grillen van mensen. Dat is verspilde moeite, heeft weinig waarde en is intellectueel oneerlijk. Ik haat dat. Eigenlijk heb ik het niet begrepen op mode, in de mate van het mogelijke natuurlijk, want we zijn wel met design bezig."

De passie van Jay voor het intellectuele aspect van het ontwerpproces is duidelijk, maar hij geeft toe dat er ook een element van onzekerheid is. "Dat is het verslavende gedeelte. Het heeft ook wel te maken met de kick van het ondernemerschap: je kunt een bepaalde richting uit gaan maar je weet nooit waar je zult eindigen. De vonk komt er ook door druk, angst, deadlines. Elk creatief proces draait ook om de opwinding van het onbekende. Het is land zien opdoemen aan de horizon als je sterft van de dorst. De grote beloning schuilt in die eureka-momenten."

Vindt hij het moeilijk om over dat creatieve proces te praten, zeker nu er een hele inspiratie-industrie aan het ontstaan is, gebaseerd op creatieve conferenties en twitterbare soundbites? Vanwaar die dolle interesse? "Omdat het magisch is en mensen het niet begrijpen", zegt hij. "Het is zoals de fascinatie voor geesten, het is even ongelooflijk."

En nu we het toch hebben over ongeloof: Jay kan moeilijk wennen aan het idee dat mensen überhaupt geïnteresseerd zijn in het werk van Barber & Osgerby. "In je eigen hoofd verandert er niets, en dus is het tof te horen dat mensen geïnteresseerd zijn. Maar eigenlijk geloof ik dat niet."

Naarmate ze meer op de voorgrond treden, oogst het duo niet alleen bewondering, maar evengoed kritiek. Rowan Moore van The Observer omschreef hen als "ietwat blairachtig, voorbeelden van een tendens om terug te grijpen naar het modernisme, de sociale aspiraties ervan weg te gommen en louter aanlokkelijke consumptiegoederen te produceren."

Jay steigert enigszins, maar heeft zijn verdediging klaar. "Het modernisme was een mislukking. Het was een leuk-isme, maar verder was het niet op iedereen gericht. Eileen Gray verkocht alleen aan haar heel rijke vrienden. Als ik terugdenk aan de late jaren 80, dan stelde de Londense designscene weinig voor. Je had hoogtechnologische architectuur en industriële vormgeving, maar die waren afstandelijk en hielden zich niet bezig met het dagelijkse leven - of het nu gesneden wit brood was of waardeloze borden. Je nam er vrede mee, want iedereen had het.

"Nu lijkt alles geïntegreerd, bij alles komt design kijken. Ik weet ook niet hoe dat komt. Veel heeft wellicht te maken met reclame. Wat me destijds aan het denken zette over design was de BBH-wereld (reclamebureau Bartle Bogle Hegarty, red.) van de jaren 80. Ik besefte dat dingen fantastisch interessant en boeiend konden zijn en tegelijk commercieel interessant."

Oude zeur

Design is echter geen verhaal van onvermijdelijke verbetering. Het kritische klimaat kan volgens hem "afschuwelijk" zijn voor jonge ontwerpers, ook al geeft hij toe dat hij het leuk vindt dat sommige van de giftigste blogcommentaren gericht zijn op zijn eigen werk. "Ik heb dingen doorgestuurd gekregen van (architectuurmagazine)Dezeen waarop mensen zeiden dat het waardeloos is. Vind ik heerlijk."

De keerzijde is dat het tegenwoordig soms te makkelijk is om jezelf te promoten en een persoonlijk merk te ontwikkelen voor je werk de toets van de kritiek doorstaan heeft. "Toen we onze eerste projecten deden, moesten we de fotograaf bijna omkopen om beelden te maken, de negatieven laten printen, de prints in een envelop naar een magazine sturen, om ze gewoon teruggestuurd te krijgen. Maar dat hele omslachtige proces werkt ook als een filter: alleen de echt goede dingen komen erdoor. Nu maak je in anderhalf uur een schets en mail je die door. Op die manier ga je het ook niet meer ter discussie stellen."

Hij lacht. "En klink je uiteindelijk toch weer als een oude zeur."

De Vitra Showcase, nog tot 20 december bij 't Casteelken in Rumbeke, draait dit jaar rond Barber & Osgerby, barberosgerby.com