Direct naar artikelinhoud
InterviewVakantieliefde

‘Wij hadden geen romance, ik was een passant in haar leven’

‘Wij hadden geen romance, ik was een passant in haar leven’
Beeld Saša Ostoja

Corine Koole spreekt met mensen die onder de zon smoorverliefd werden. Hoe ging het verder? En hoe kijken ze daar nu op terug? Vandaag: Bertus (58) en Katharina (54) en hun zomer van 1989.

BERTUS

“In de zomer van 1989 kwam ik met mijn vriend Hans aan op het station van Pécs, een stad in Hongarije vlakbij de grens met Joegoslavië. Als studenten waren we erg geïnteresseerd in het Oostblok, iedereen voelde dat daar iets stond te gebeuren en wij wilden met eigen ogen zien wat precies. We stonden op het punt in een taxi naar de camping te stappen, toen we aan de praat raakten met twee meisjes gekleed in, ik kan het niet anders zeggen, grauwe kleding.

“Ook al kostte de taxi bijna niks, Katharina en haar vriendin wilden naar de camping met de goedkopere bus. Ze kwamen uit de DDR, en toen mijn vriend die avond bijna van het ene op het andere moment smoorverliefd werd op haar vriendin, belandden Katharina en ik die avond als vanzelf voor de tent. Ik vroeg haar honderduit over haar leven thuis, ze vertelde dat ze in een boekwinkel werkte, en dat ze kolen sjouwde voor de kachel.

“Het viel me op hoe bescheiden ze was, ze klaagde niet, maar ze hoefde de spijt die ze had om het geharnaste leven dat ze leidde, niet uit te spreken om die voor mij voelbaar te maken. Ze was een begenadigde pianist en had aan het conservatorium in Weimar gestudeerd, maar om een duistere reden was ze voor andere studies altijd geweigerd.

“Zo spraken we met elkaar. Ik luisterde geboeid, die andere wereld die zij vertegenwoordigde was mijn reisdoel geweest, verrukt hoorde ik de ervaringen nu uit de eerste hand.

“De volgende dag lazen we in de krant dat in het Hongaarse Sopron aan de grens met Oostenrijk veel Oost-Duitsers bezig waren te vluchten, en met dezelfde nieuwsgierigheid als waarmee Hans en ik naar het oosten waren gereisd besloten we onmiddellijk de trein te nemen naar Sopron. En vanzelfsprekend ging de verliefde vriendin van Katharina mee, met in haar kielzog Katharina zelf.

Levensgroot besluit

“Onderweg werden de beide meisjes opvallend vaker gevraagd naar hun papieren dan wij en toen we aankwamen, gebeurde er iets bijzonders. Er stopte meteen en openlijk een man in een groene Mercedes die ons aanbood ons de grens over te zetten naar Oostenrijk, maar wij lachten, we zijn toeristen, we willen hier gewoon kamperen. Om ons heen zagen we stilstaande, inderhaast verlaten Trabanten uit de DDR, sommige met de portieren nog open, we zagen trailers die diezelfde auto’s inlaadden en meenamen. Vluchten naar het Westen was kennelijk in volle gang en hoewel nog steeds verboden, kon het niet anders dan dat alle autoriteiten op de hoogte waren.

“Eenmaal op de camping troffen we allemaal verlaten tentjes aan. De campingeigenaar vroeg of hij ons wel goed verstaan had: wisten we zeker dat we langer dan een nacht wilde blijven? Ik geloof dat we drie nachten daar gekampeerd hebben en de laatste dag was ik met Katharina de stad aan het bekijken en belandden we in een kerkje. We zaten naast elkaar in een bank, toen ze plotseling zei: ik wil abhauen. Ze wilde weg, ze wilde vluchten. Ik was verbijsterd. Het klinkt misschien raar, maar wij hadden al die dagen dat we samen reisden, nooit over deze mogelijkheid gesproken. Wij hadden geen romance, ik was een passant in haar leven. Daarnaast: hoe kon ik, als westerse student, ook maar een fractie van de consequenties van zo’n daad overzien. Het lag niet op mijn weg een sturende rol te spelen in zo’n levensgroot besluit.

“Ik keek haar aan. Ze praatte door, heel kalm. Ik zag hoe grote keuzes kennelijk ook heel stilletjes genomen kunnen worden. Haar besluit stond vast, ook al was ze verdrietig over alles wat ze achterliet in Weimar, wat natuurlijk niet allemaal vreselijk was. Wie weet zou ze haar ouders nooit meer zien. Ze zei ook hoe egoïstisch ze zichzelf vond. Maar ik zag alleen het jonge meisje dat niet naar het Westen wilde voor hulp of rijkdom, maar omdat ze zich wilde kunnen ontplooien. Ze wilde studeren.

“En daar, in die kerkbank in Sopron, werd ik verliefd op haar. De dag erop heb ik haar naar een vrijwilliger gebracht die haar de grens over zou helpen. Het is gek, maar ik heb er nooit rekening mee gehouden dat er op haar geschoten zou kunnen worden. Bij het afscheid gaf ze me haar rugzak en drukte een kus op mijn mond.

“Twee maanden later ontving ik een brief met een stempel: Empfänger zahlt. Hij was van Katharina, ze was me niet vergeten, en nog een paar weken later sprong ze me, hier op het station, huppelend in de armen. De vlucht waarom ik haar bewonder is nog steeds de gouden lijst om ons huwelijk. Vanaf moment één waren we elkaars grootste vertrouwelingen. De beste basis voor liefde, kan ik drieëndertig jaar later dankbaar constateren. Vier maanden na haar komst viel de Muur en niemand van ons die dit zo snel had zien aankomen.”

Levensgroot besluit
Beeld BELGAIMAGE

KATHARINA

“Ik werkte toen ik 24 was in Weimar in een boekwinkel, wat leuk was, want de Russische militairen die daar gelegerd waren, brachten grote delen van de dag door met lezen. Eens per maand kwamen de nieuwe boeken. In Oost-Duitse literatuur was niemand geïnteresseerd, de handvol westerse boeken zaten al in de tassen van ons medewerkers nog voor ze in de winkelrekken konden belanden, zodat voor de dankbare Russen de Russische literatuur overbleef.

“Het was leuk werk ja, maar ik moest voortdurend op mijn hoede zijn voor wat ik zei. Want overal zaten verklikkers. En daarbij, ik wilde niet werken, op mijn leeftijd wilde ik studeren. Mijn vader werkte aan de universiteit, ik speelde piano en wilde muziekwetenschappen studeren maar werd niet toegelaten. Vermoedelijk omdat twee generaties intellectuelen uit dezelfde familie niet wenselijk werd geacht of omdat mijn ouders geen lid waren van de partij.

“Het was 1989, de tijd van Helmut Kohl die voor eenwording van Duitsland streed en van Gorbatsjov en zijn glasnost. Het rommelde in het Oostblok, er gonsde van alles, maar niemand die ook maar een idee had dat het IJzeren Gordijn ooit echt zou kunnen vallen.

“Die zomer waren mijn vriendin en ik op vakantie in Hongarije met een heel beperkt van bovenaf opgelegd budget en op het station van Pecs ontmoetten we twee westerse jongens die net als wij op weg waren naar de camping. En omdat het klikte tijdens de busrit ernaartoe, besloten we onze tenten naast elkaar te zetten. De volgende dag kwam Hans, de vriend van Bertus opgewonden op ons af. Hij hield een krant in de lucht waarin stond dat in Sopron op grote schaal Oost-Duitsers naar Oostenrijk vluchtten. De jongens wilden erheen om met eigen ogen te zien hoe de geschiedenis zich daar voltrok en omdat mijn vriendin verliefd was geworden op Hans, gingen wij mee.

“Eerlijk gezegd verwachtte ik dat we Sopron niet eens zouden halen, dat we er in de trein zouden worden uitgepikt of dan tenminste bij de receptie van de camping. Iedereen wist immers wat je als Oost-Duitser kwam doen in Sopron. Al gold dat niet voor ons, wij kwamen gewoon als toeschouwer. Met grote ogen keek ik naar de grote Oost-Duitse vrachtwagens met aanhangers die af en aan reden om de schielijk door de eigenaren verlaten Trabantjes op te halen. Op de camping hadden Roma een handeltje gevonden in de ook al verlaten tenten daar. Met Bertus zat ik avonden lang voor de tent en besprak mijn overwegingen en hij luisterde alleen maar vol aandacht, zonder mij een antwoord op mijn talloze vragen in de mond te leggen.

Vreemde sfeer

“Er heerste op die camping een vreemde sfeer, want ook al was het overduidelijk dat iedereen maar met één ding bezig was, niemand sprak er met elkaar over. En anders dan de jongens waren wij nooit ook maar één keer aangesproken door iemand die ons wilde helpen de grens over te komen.

“De derde dag maakten Bertus en ik een wandeling als toeristen door de stad. We belandden in een kerk en daar vertelde ik hem dat ik had besloten te vluchten. Mijn vriendin wilde niet mee, niet zonder haar viool had ze gezegd. Het tolde in mijn hoofd, het voelde als een roes en tegelijk was alles heel helder. Dit was de enige kans om te worden wie ik wilde zijn en nu ik die kreeg moest ik die pakken.

“Ook nu weer luisterde Bertus en begreep onmiddellijk dat het me ernst was. Ik ga je helpen, zei hij, ik ga het voor je regelen, ik bewaar je rugzak. En ik smolt en dacht, jou wil ik opnieuw zien. Niet dat ik verliefd was, daarvoor had ik te veel aan mijn hoofd. Maar ik wist wel, ook toen al, dat ik zonder de gesprekken met Bertus nooit de moed had gehad weg te gaan.

“Niet lang daarna belandde ik na een eerste gevaarlijke mislukte poging over de grens met Oostenrijk. Daar werden we doodmoe en uitgeput opgepikt door een boerenkar en om zes uur in de ochtend als helden ontvangen door het hele dorp dat speciaal voor ons vroeg was opgestaan. ‘Waar wil je wonen’, vroeg men. En ik dacht, de ideale wereld, bestaat die? ‘Dicht bij Bertus natuurlijk’, antwoordde ik.

“En zo kwam het dat ik nog in september datzelfde jaar huppelend in Bertus armen sprong. Zo blij hem weer te zien, de man die mij moed en rust had gegeven op het moment dat ik die nodig had. Ik ben bestuurskunde gaan studeren en nooit meer weggegaan. Onze gedeelde geschiedenis, de gedeelde herinneringen, verbinden ons blijvend als een ongeschreven contract. Geen denken aan dat we ooit uit elkaar gaan, dan zou mijn andere helft ontbreken.”