Direct naar artikelinhoud
InterviewJudoka Matthias Casse

‘Als je niet zeker bent van jezelf, hoe kun je dan je tegenstander tegen de grond gooien?’

‘Als je niet zeker bent van jezelf, hoe kun je dan je tegenstander tegen de grond gooien?’
Beeld SPORTMAG

Jean-Marie Dedecker noemt hem ‘de Remco Evenepoel van het judo’, en zelf is hij de laatste om de hoge verwachtingen te temperen. Judoka Matthias Casse werd een maand geleden Europees kampioen en is razend ambitieus. Op het WK in Tokio eind augustus gaat hij onomwonden voor de wereldtitel. ‘Als ik met zilver of brons in mijn handen sta, denk ik: ‘Shit, ik heb verloren.’’

Zaterdagochtend, negen uur. Uit het bos rond de topsporthal in Wilrijk komt een zwetende kampioen aangestoven op de fiets, sporttas over de schouder. Zo overvol van zelfvertrouwen Casse spreekt over zijn carrière – ‘Ik ga het maken, daar ben ik zeker van.’ – zo bescheiden staat hij in het leven – ‘Ik hoef geen sjieke auto om gelukkig te zijn.’ Zweven doet hij niet, ook niet nu er een gouden EK-medaille om zijn nek hangt.

Wat me opviel: meteen na je kamp zag ik geen gigantische vreugde-uitbarsting.

“Dat heb ik nog al gehoord. Noem het een vorm van respect naar je tegenstander. Je bouwt ook zoveel spanning op op zo’n dag, die is niet ineens weg. Nu, wie weet zal dat anders zijn als ik wereldkampioen word. (lachje)

Het leek wel alsof je dacht: ‘Het is máár een Europese titel.’

“Het is een mooie titel, maar het EK was niet mijn enige doel. Ik hoop dat er meer volgt. Niet alleen straks op het WK, maar ook op de Olympische Spelen volgend jaar. Dat doet mij eraan denken: ik moet dringend op zoek naar een trofeeënkast. Mijn medailles liggen thuis op mijn bureau gestapeld. Het is intussen een hoge stapel geworden.”

'Ik ken de verhalen van vroeger, over het uitgaan en het stappen in de judowereld, maar het is allemaal veel minder geworden.’

Je Europese titel kwam inderdaad niet uit de lucht vallen. In 2017 was je al wereldkampioen geworden bij de junioren.

“Er is maar één Belg die me dat had voorgedaan: Johan Laats, in 1986. Het was een mooie prestatie, maar de stap naar de senioren blijft moeilijk. Velen doen er jaren over. Bij mij is de overgang vlotter dan verwacht verlopen. Misschien omdat mijn judo redelijk compleet is, waardoor ik tegen elke tegenstander comfortabel op de mat sta. Ik ben moeilijk vast te zetten en kan zowel links als rechts scoren. Bij de junioren zijn er veel die één worp heel goed beheersen. Als je die kunt afweren, hebben ze geen verhaal. Bij de senioren heb je meer nodig.”

Jean-Marie Dedecker heeft jou ‘de Remco Evenepoel van het judo’ genoemd.

“Remco Evenepoel is net iets bekender dan ik, dus is het logisch dat ik met hem word vergeleken, en hij niet met mij. (lacht) Toch begint hij pas bij de profs, terwijl ik al iets verder sta in mijn carrière. Maar het wielrennen is in België nu eenmaal groter dan het judo, ondanks het feit dat het Belgische judo een groots verleden heeft. Evenepoel heeft enorm veel talent, en wat hij op zijn fiets laat zien is zot, maar hij is niet de enige topper in België. Er zijn er die minstens even goed zijn, zoals ik, maar over wie jammer genoeg niet zoveel wordt gepraat.”

De eerste keer dat je de nationale sportpagina’s haalde, was toen je mee mocht naar de Olympische Spelen van 2016 in Rio, als sparringpartner van Dirk Van Tichelt.

“De judofederatie zag iets in mij voor de Spelen van 2020 in Tokio. Ze stuurde mij mee om mijn ogen en oren de kost te geven, om te leren. De Spelen zijn één groot circus. Je komt in een mediastorm terecht, en dan is het de kunst om kalm te blijven. Dirk is daar een kei in: hij verliest nooit zijn focus. Toen koning Filip en koningin Mathilde bij ons in het olympisch dorp kwamen eten, heeft Dirk lang staan praten met de koningin. Hij gaat daar erg losjes mee om. Ik zat naast hem, vol bewondering. Dat ik dat allemaal van zo dichtbij heb kunnen observeren, is van onschatbare waarde geweest. Het wauw-effect is weg nu. Tokio wordt mijn tweede Spelen, zonder dat ik aan de eerste heb deelgenomen.”

Van Tichelt won brons. Voelde het ook een beetje als jouw medaille?

“Hij heeft het helemaal alleen gedaan. Dirk was 32 en had op dat moment al een lange carrière achter de rug. Ik ben er pas op het eind bij gekomen, mijn bijdrage is zeer miniem.”

Diezelfde avond liep hij bij het uitgaan een blauw oog op.

“Wat ik daar allemaal niet over heb moeten lezen! We waren zijn medaille in de stad gaan vieren. Eerst met zijn familie, daarna wij met z’n tweeën. Niets bijzonders, er waren niet veel zaken open. Mijn gsm is toen gestolen door een vrouw, die er direct een hotel mee binnenliep. Wij achter haar aan, maar de security hield ons tegen. Er volgde wat geduw en getrek en in die schermutseling is er één slag uitgedeeld: iemand van de security sloeg Dirk in het gelaat. Dirk bleef erg kalm: ‘Wat gebeurt er? Wie gaat dat betalen?’ De politie is gekomen en we zijn naar het ziekenhuis gegaan. Al bij al stelde het weinig voor, we hebben het als volwassenen opgelost. Hoewel we de diefstal hebben aangegeven, hebben we er nooit meer iets van gehoord. Dat had ik ook niet verwacht.”

De dievegge bleek een callgirl, wat het vermoeden wekte van een liederlijk avondje stappen.

“We hébben goed gevierd, maar callgirls hebben we nooit gebeld. We waren op weg naar het olympisch dorp, maar vonden geen taxi. Op straat spraken we iemand aan om te vragen hoe we een taxi konden regelen. Maar zij was blijkbaar een dievegge. Welk ander beroep zij uitoefende, heb ik ook pas achteraf gehoord en gelezen. De media hebben het groter gemaakt dan het was.”

Judoka’s hebben de reputatie stevige feestvierders te zijn.

“Ik ken de verhalen van vroeger, maar het is allemaal veel minder geworden. De internationale agenda is zo druk, elke week is er wel ergens een competitie. Dan kun je het je niet veroorloven veel uit te gaan.”

Hoe ben je met judo begonnen?

“We zijn met vier broers thuis, en onze ouders wilden dat we aan sport deden. Ik was zes toen ik met judo begon. Toen ik naar de middelbare school moest, had ik geen idee wat ik wilde doen. Omdat mijn judotrainer vond dat ik aanleg had, heb ik ingangsproeven gedaan aan de topsportschool. Met succes: ik werd toegelaten. Van toen af heeft het judo mijn leven overgenomen en heb ik vrijwel elke dag getraind. Mijn halve leven al.

“Naarmate de jaren vorderden, vielen er steeds meer jongens af, tot ik als enige overbleef. Niet omdat ik zoveel beter was, maar misschien wel omdat ik mentaal sterk stond: ook als het tegenzat, zette ik door. In deze sport moet je hard kunnen zijn. Ik denk dat weinig judoka’s daar zo weinig moeite mee hebben als ik. (lacht)

Je bent al aan beide knieën geopereerd.

“Twee keer links, één keer rechts. De laatste operatie dateert van net na mijn zestiende verjaardag. Lang geleden dus. Mentaal was het heel zwaar, want er volgde een heel lange revalidatie. Anderen in mijn situatie zouden er misschien de brui aan hebben gegeven. Ik niet, ik heb doorgezet. En mijn knieën zijn nu sterker dan voor die operaties.

“Weet je, ik was maar elf toen ik aan de topsportschool begon. Normaal begin je daar op je twaalfde, maar ik zat een jaar voor op mijn leeftijd. In de kleuterklas was een juf ziek geworden, waarna de klas werd gesplitst. Ik ben toen in een hoger klasje gezet, en ben nooit meer gezakt.”

Op het EK in Minsk. ‘Ik heb veel zelfvertrouwen, maar dat móét. Als je niet zeker bent van jezelf, hoe kun je dan je tegenstander tegen de grond gooien?’

Veel kinderen in zo’n situatie lopen op de tippen van hun tenen.

“Ik had veel problemen met lezen en schrijven. De korte ei en de lange ij: een ramp! Mijn ouders hebben me toen laten testen en daaruit bleek dat ik zowel dyslexie als een hoger dan gemiddeld IQ van 138 had. Robin en Jeroen, mijn twee jongere broers, hebben ook dyslexie. En Robin is net als ik hoogbegaafd. Nu, weinig mensen weten dat. Ik loop er niet mee te koop.”

Heb je er last van?

“Vroeger wel, in de lagere school. Ik voelde me niet altijd begrepen en had vaak het gevoel dat ik in mijn hoofd al verder was dan de anderen. In het middelbaar zetten ze mij soms in een andere klas, waar ik wat met een computer mocht werken. Voorts heb ik er weinig van gemerkt, ik ben ook maar een gewone jongen. (lachje)

“Mama heeft ons enorm geholpen. Alles heeft ze eraan gedaan om een school te vinden die bereid was ons de juiste begeleiding te geven. In het weekend reed ze met ons naar de logopedist en de kinesist. Dankzij haar hebben we alle kansen gekregen. Intussen gaat het goed. Ik schrijf degelijk, alleen misschien een beetje onleesbaar. (lacht)

Je studeert biomechanische laboratoriumtechnologie.

“Ik zit in mijn tweede jaar, aangezien ik mijn studiejaren opsplits. Het heeft me nooit veel inspanning gekost om vakken als wiskunde en chemie onder de knie te krijgen. Ik kan de leerstof redelijk goed alleen verwerken, ook al ga ik haast niet naar de les. Nu, de leerkrachten steunen me enorm: ik kan altijd bij hen terecht. Hoewel ik de helft van de tijd in het buitenland zit, had ik toch geen herexamens.

“Ik weet nog niet of ik na mijn carrière in het judo wil blijven of iets anders ga doen. Met dit diploma hoop ik alle opties open te houden. Een job als procesoperator in de chemische industrie, bij een bedrijf als Shell of Esso, zou ik wel zien zitten.”

Aan je Europese titel was geen prijzengeld verbonden. ‘Daar doe ik het niet voor’, zei je. Daar geloof ik niets van.

(lacht) Als judoka verdien je niet veel. Als ik dat had gewild, was ik beter gaan voetballen: in 1B verdienen ze meer dan wij. En wat krijgt de gele trui om aan de start van een criterium te verschijnen: 50.000 euro?

“Nu, dat weet ik al tien jaar. Judo doe je omdat het je passie is, omdat je jezelf graag afbeult, niet voor het geld. Ik heb een contract bij Sport Vlaanderen en van dat loon kan ik leven. Meer vraag ik niet.”

Frustreert het jou?

“Ik heb me erbij neergelegd, ik wil niet gefrustreerd rondlopen. Ik kan leven hoe ik wil, op stages heb ik geen kosten en ik woon nog thuis: waarom zou ik een sjieke auto nodig hebben? Ik ben gelukkig met het leven dat ik leid, en prijzengeld zou me niet nóg gelukkiger maken. Zolang ik rondkom, is het goed.”

Jullie waren met vier broers thuis. Hoe was dat?

“We hadden een grote tuin, en daar is veel geravot. Spelen, trekken, duwen: het was soms chaotisch. Ik weet niet hoe mama het heeft volgehouden. Vooral ook omdat we alle vier redelijk snel achter elkaar gekomen zijn, in vijf jaar tijd. We zien elkaar nu minder, maar kunnen nog altijd goed met elkaar opschieten.”

Een van je broers is ook judoka, de andere twee doen aan acrogym.

“Vincent, de oudste, is met sportpensioen. Hij is nu leerkracht LO en geschiedenis. Robin is nog actief in de acrogym, Jeroen en ik zijn judoka’s. Jeroen is een jaar jonger en zit in de moeilijke overgang naar de senioren. Hij heeft zeker talent, maar zijn achternaam is een last. Als ‘broer van’ zijn de verwachtingen hoog. Dat weegt op hem. Maar als hij zijn eigen weg gaat, is er veel mogelijk.”

Hoe zijn Vincent en Robin bij acrogym uitgekomen?

“Ze turnden en zijn zo doorgegroeid naar de acrogym. Robin heeft aan de topsportschool gezeten en is Europees kampioen geweest, Vincent Europees kampioen en vicewereldkampioen. Maar om daar iets over terug te vinden in de krant moet je al ver zoeken. België is wereldtop in de acrogym, maar omdat het geen olympische sport is, krijgt ze weinig aandacht.

“Artistiek is het een mooie sport. Maar vergis je niet: het is ook erg hard. Robin komt soms thuis met schouders die blauw zien, omdat zijn partner er de hele training op heeft moeten springen. Zijn coaches zijn Russen, daar hoef ik geen tekeningetje bij te maken, zeker?”

‘Ik kijk op naar Dirk Van Tichelt (links). Er is de laatste decennia in België niet één judoka geweest met een carrière en een prijzenkast als de zijne. Beter doen wordt niet makkelijk.’

Vier jongens en niet één voetballer: dat moet een unicum zijn.

“Jeroen is de enige die heeft gevoetbald. Een paar weken maar, dan is hij ermee gestopt. (lacht) Mama bracht ons overal naartoe, papa volgde het meer van een afstand. Hij heeft een stresserende job als IT-manager bij Proximus, ons gesport was er vaak net iets te veel aan voor hem. Hij heeft filosofie gestudeerd. Hij was een goede student, een harde werker ook. En hij leest veel. Ik ben nog maar weinig mensen tegengekomen die zo diep over iets kunnen nadenken als papa. Ik bewonder hem vooral voor zijn ruimdenkendheid. Wij zijn niet met oogkleppen opgevoed. We mochten alles zien, er was niets dat onze ouders voor ons verborgen hielden: ‘Doe wat je wil, zie wat er gebeurt en leer uit je fouten.’ Ze hebben ons altijd heel vrij gelaten.

“Nu, al bij al waren we brave jongens. We hebben nooit misbruik gemaakt van die vrijheid. Papa lacht daar soms mee: ‘Jullie zijn vier seuten!’ Omdat we ’s avonds nergens naartoe gingen en braaf in de zetel lagen. Ik weet niet hoe het komt. Misschien omdat we niets misten thuis?”

Werd er veel gediscussieerd aan de keukentafel?

“Zelden, maar wanneer het gebeurde, kon het er hevig aan toe gaan. Ik ben koppig en laat niet over me heen lopen. Er is een tijd geweest dat ik mijn temperament moeilijk kon beheersen. Daar heb ik weleens problemen mee gehad. Ik ben heel gestructureerd, dus wanneer het niet loopt zoals ik het had gepland, word ik kribbig. Dan ben ik niet de makkelijkste voor mijn omgeving.

“Ik heb wel altijd goed mijn plan getrokken. Zodra ik aan de topsportschool zat, moest mijn mama nog weinig voor mij doen. Ik plande zelf mijn trainingen, zorgde ervoor dat ik overal geraakte, regelde mijn afspraken met de school, haalde mijn rijbewijs. Mama was er wel om mij te steunen, maar ik vraag niet snel om hulp. Ik weet wat ik wil en ben er meestal van overtuigd dat ik het zelf beter kan.”

‘Ik heb geen last van een tekort aan zelfvertrouwen,’ zei je twee jaar geleden al.

“Als je niet zeker bent van jezelf, hoe kun je dan je tegenstander tegen de grond gooien? Meer zelfs, je zal er snel zélf liggen. Judo is een contactsport, je houdt elkaar vast. Je vóélt het als iemand aarzelt. Daarom moet je blaken van zelfvertrouwen. Dat geldt ook voor mijn carrière. Iedereen heeft weleens een slechte dag, maar ik twijfel er geen seconde aan dat ik het ga maken. Ik ben er zelfs zeker van.”

Voorlopig maak je die ambitie waar.

“Ik geef er alles voor op. Je best doen is niet genoeg, je moet méér doen dan de rest. Meer trainen, beter eten, meer slapen. Dan pas zul je de állerbeste zijn. Je kunt op het podium staan en gelukkig zijn, maar ik ben alleen maar gelukkig als ik op de hoogste trede sta. Vaak is de Belgische mentaliteit anders: ‘Hij staat op het podium? Dan is het goed.’ Maar dan ben je geen winnaar. Wie tevreden is met zilver, is geen echte kampioen.”

Neigt zelfvertrouwen soms naar overmoed?

“Noem het zoals je wil, maar ik ben wie ik ben. Ik wil zoveel mogelijk winnen. Als ik met zilver of brons in mijn handen sta, denk ik: ‘Shit, ik heb verloren.’

“We moeten durven zeggen wat we denken. Niet rond de pot draaien, dat heb ik niet graag. Daarom kan ik het zo goed vinden met Toma Nikiforov (Belgisch judoka in de categorie -100 kg, red.). Die gaat ook alleen maar voor goud en is niet bang om daar voor uit te komen. Door jezelf te omringen met zulke mensen, stuw je jezelf naar nieuwe hoogten. Ik hoop dat de Belgische sport ook in die richting evolueert, dat we allemaal veeleisender worden voor onszelf.”

Hoe keken je ouders tegen die tomeloze ambitie aan?

“Ze vonden het prima. Tenminste, zolang mijn schoolresultaten goed waren. Als dat niet zo was, hoorde ik het wel, vooral van papa. Het studeren heeft altijd op de tweede plaats gestaan, judo was mijn prioriteit. Bij veel kinderen wordt de school op de eerste plaats gezet, maar zo raak je er niet. Je kunt geen topsport tegen 90 procent bedrijven. Dan begin je er beter niet aan.”

Is er ruimte voor de liefde in jouw leven?

“Weinig. Ik kies er bewust voor om geen vriendin te hebben. Ik ga voluit voor mijn judo, dus dan zou zij er niets aan hebben. Mijn sport vraagt veel opofferingen, maar als de resultaten volgen, is het dat waard.

“Buiten het judo en de school is er weinig. Ik lees weleens een boek, maar ook dat is meestal judogerelateerd: over voeding, slaap, sportpsychologie. En ik hou van koken. Dat heb ik van thuis meegekregen, papa kookt ook graag. Mijn broers en ik hebben van kleins af geholpen in de keuken. Als topsporter is het belangrijk om met voeding bezig te zijn. Veel mensen onderschatten dat. Een lekker gerecht kan best ook gezond zijn. Met frieten doe je mij geen plezier. Mijn favorieten zijn scampi en ratatouille met couscous, maar een stukje lam is ook niet te versmaden.”

Hoe zit het met het gevecht met de weegschaal?

“Momenteel weeg ik 85 à 86 kilogram. Daar moeten er nog een stuk of 5 af. Da’s goed te doen, maar nu nog niet: afvallen en hard trainen gaan niet samen. Pas wanneer we kort voor het WK de intensiteit afbouwen, bouw ik mijn calorie-opname af. Pas in de laatste dagen ga ik zoutarm en minder vezels eten. Een paar uur voor de weging trek ik een zweetpak aan en ga ik een halfuurtje lopen. Zo zweet ik er nog makkelijk de laatste 2 kilo af.”

Het is ondertussen een overbodige vraag, maar ik stel ze toch maar: wat mogen we van je verwachten op het WK?

(lachje) Ik ga winnen! Of in ieder geval toch op het podium staan, dat is zeker. In judo is het heel lastig voorspellingen te doen, het is een sport van details. Veel mensen denken graag terug aan de gouden jaren, maar een ploeg zoals die op het EK van 1997 in Oostende (waar de Belgische judoka’s negen medailles wonnen, waaronder zes gouden, red.) zullen we nooit meer hebben. Het judo is zoveel mondialer geworden, de competitie is zo zwaar, zoveel atleten zijn aan elkaar gewaagd.”

In de EK-finale duurde het tot 30 seconden voor het einde voor je de beslissende waza-ari scoorde.

“Zo’n kamp is altijd kantje boord, elk foutje kan fataal zijn. Die finale was heel gesloten. Dan is het belangrijk om kalm te blijven en dat ene gaatje te vinden om te scoren. Die dag heb ik bewezen dat ik van iedereen kan winnen.”

Je Europese titel garandeert niets. Op het WK komen de Japanners erbij en de regerend wereldkampioen is een Iraniër.

“In de atletiek wint degene die het snelst kan lopen. Klaar. Maar in het judo win je niet omdat je de sterkste of de meest technische bent. Alles moet meezitten. Dat maakt het leuk, maar ook frustrerend. Ik kan in de eerste ronde op een goede Koreaan botsen en na 10 seconden uitgeschakeld zijn. Maar goed, ik probeer mijn judo zo te ontwikkelen dat ik altijd op een veilige basis kan terugvallen zodat mijn kansen veel hoger zijn. Ik neem weinig risico’s, desnoods blijf ik 20 minuten doen wat ik moet doen. Gewoon het plan aanhouden en zo die kamp toch winnen.

“Letterlijk vertaald uit het Japans betekent judo ‘de zachte weg’. Maar als je op de mat staat, is het hard. Respect voor de tegenstander is een belangrijke waarde, daar wordt streng op toegekeken. Maar je moet de ander wel gooien, natuurlijk. En het afmaken, desnoods met wurging of klem: dat is niet altijd even zachtaardig. Ik ben al vier keer in Japan geweest, je vindt er nog altijd de beste judoka’s ter wereld. Dat is ook het beeld in ons land: dat het judo in Japan heel technisch en mooi is. Wel, ik kan je verzekeren: er zitten best ook klootzakken tussen (grijnst). Als ze je náást de mat kunnen gooien, zullen ze het niet laten. Zo braaf als ze in het westen worden afgeschilderd, zijn ze heus niet.”

Is er iemand naar wie je opkijkt?

“Dirk (Van Tichelt, red.). Er is de laatste decennia in België niet één judoka geweest met een carrière en een prijzenkast als de zijne. Hij heeft alles meegemaakt, alles gezien en heeft een schat aan ervaring. Daar kan ik veel van opsteken. Zijn steun heeft me enorm geholpen de voorbije jaren. Ik zou het graag beter doen dan hij, maar dat wordt niet makkelijk.”

Hij noemt je ‘een echte buffel’.

“Omdat ik wat kleiner ben en gespierd? Dat hoor ik voor het eerst. Tegen mij is hij niet zo vriendelijk. (lacht)

© Humo