Direct naar artikelinhoud
Psychologie

Lijdt u ook aan het oplichterssyndroom? Dit kan u ertegen doen

Lijdt u ook aan het oplichterssyndroom? Dit kan u ertegen doen
Beeld Elise Vandeplancke

Het irrationele gevoel dat je ondanks prima prestaties op het werk helemaal niets kunt en dat je wel snel door de mand zal vallen: het is voor veel mensen herkenbaar. Maar waarin verschilt dit oplichterssyndroom precies van faalangst? En wat kun je ertegen doen?

In mijn hoofd gaat het als volgt: ik word in het bureau van de hoofdredacteur geroepen. Ik moet niet eens gaan zitten, het is een uitgemaakte zaak. “Swartenbroux, we zagen dat je tweets wel wat likes haalden, dus we besloten je een kans te geven. Maar veel meer dan snippets tikken lukt toch niet echt. Noem je dit nu zelf journalistiek?” Waarop ik mijn biezen moet pakken. Dat gaat snel, aangezien ons bedrijf het clean-deskprincipe hanteert. Ik kan niet eens een vetplant of een koffiemok in mijn handtas steken – een kartonnen doos zou al helemaal overdreven zijn. Wanneer ik naar de lift wandel, kijken mijn collega’s amper op. Dit komt voor niemand als een verrassing. Zeker voor mezelf niet.

“Een klassiek geval van impostor syndrome”, lacht Vréneli Stadelmaier wanneer ik haar over mijn nachtmerries vertel. De Nederlandse coach die zich uitsluitend richt op ambitieuze vrouwen, heeft zich gespecialiseerd in mensen met het oplichterssyndroom – omdat ze het zoveel in haar eigen praktijk zag terugkeren. De informatie die ze in de loop van de jaren verzamelde, bundelde ze in het boek F*ck die onzekerheid. “Het gevoel van door de mand te vallen, een te fraai beeld van jezelf voor te spiegelen, en de angst voor het moment waarop je maskers afvallen, dat zijn allemaal dingen die typisch zijn voor mensen die lijden aan het oplichterssyndroom. Het is een hardnekkig beestje.”

Faalangst

Het oplichterssyndroom kan zich op verschillende manieren manifesteren, maar in principe komt het erop neer dat je rondloopt met het gevoel dat je onvoldoende geschikt bent en dat anderen (je collega’s of je baas) dat zeker ooit eens zullen ‘ontdekken’ of ‘inzien’. Het belangrijkste element van het syndroom is dat er geen objectieve aanwijzingen zijn dat je daadwerkelijk niet zo heel erg top bent in je job. Je functioneert goed en je hebt de nodige competenties. Sterker nog: wanneer je gelauwerd wordt om je kunde, kan dat het gevoel dat je de boel aan het belazeren bent nog meer versterken. “Ik vond het verschrikkelijk toen mijn masterdiploma de woorden ‘summa cum laude’ bevatte”, zegt Hannelore (36). “Shit, dacht ik, nu gaan de mensen echt denken dat ik iets kan.”

“Haal oplichterssyndroom en faalangst niet door elkaar”, waarschuwt professor arbeids- en organisatiepsychologie aan de UGent Bart Wille, die in 2015 samen met collega’s uitgebreid onderzoek deed naar het syndroom. “Faalangst is meer taakspecifiek: je bent bang om te falen voor één specifieke uitdagende taak, terwijl het oplichterssyndroom het niveau van individuele taken overstijgt. Het gaat over steeds terugkerende gevoelens en gedachten omtrent het professioneel functioneren in het algemeen.”

“Ik weet nog altijd niet hoe ik het heb klaargespeeld”, zegt Elise. “Ik ben teamverantwoordelijke op mijn 32ste, en ik denk nog elke ochtend dat mijn bazen zullen zeggen dat ze zich toch vergist hebben en ik helemaal niet geschikt ben voor de functie. Maar dat gebeurt dus niet: integendeel. Een aantal weken geleden werd ik gevraagd voor een extra coördinerende functie en wanneer ik met mijn overste spreek, heeft die het altijd over serieuze doorgroeimogelijkheden waar ik zelf van ga duizelen. Want waarom ik? Ik heb vaak het gevoel dat iedereen een handleiding voor het leven gratis heeft gekregen, en ik zelfs geen aanbod heb gehad om er eentje te kópen.”

Een nieuwe studie van de Brigham Young Universiteit kwam vorige maand nog tot het besluit dat impostor syndrome veel vaker voorkomt dan aanvankelijk gedacht – zowel op kantoor als op de schoolbanken. Een rondvraag op mijn social media levert dan ook een stroom reacties op.

Al zijn de meeste antwoorden wel typerend. “Ik weet niet of ik last genoeg heb van het syndroom om nuttig te zijn voor je artikel”, krijg ik minstens zeven keer in mijn inbox. Een vriendin laat dan weer bezorgd weten dat ze er totaal geen last van heeft, “maar dat klinkt dan misschien weer zo arrogant?”

Hoe komt het dat de ene persoon constant wacht op het moment dat het spreekwoordelijke doek valt, terwijl de ander er geen enkel probleem mee heeft om zijn LinkedIn-pagina te updaten met persoonlijke verwezenlijkingen? Onderzoek toonde al aan dat er een sterke connectie bestaat tussen je persoonlijkheid en het ontwikkelen van het oplichterssyndroom. Bouwstenen die ervoor kunnen zorgen dat je gevoeliger bent aan het syndroom zijn niet verrassend een lage zelfwaardering, een drang naar perfectionisme en een attributiestijl die ervoor zorgt dat je je succes gaat toeschrijven aan externe factoren (‘ik heb gewoon geluk gehad dat ik stage deed op het moment dat er een vacature was’) en je falen aan jezelf (‘natuurlijk was het mijn schuld dat ik te laat ben voor mijn lezing omdat mijn metro een kwartier stil stond – ik had evengoed een uur vroeger kunnen komen’).

Jeroen (29) vindt als zelfstandig fotograaf zijn talent helemaal niet zo bijzonder. “Veel mensen vinden het supercool wat ik doe, omdat ik soms ook met bands mee mag, maar ik merk dat ik zelf snel zeg dat het niet zoveel voorstelt of niet zo moeilijk is. Ik vind van mezelf niet dat ik een bepaald talent heb, ik bedoel, het is fotografie: iedereen zou het kunnen.”

Lina (25) loopt ook niet over van zelfvertrouwen. “Mijn vrienden maken weleens grapjes over mijn doctoraatsstudie. Dat ik eigenlijk gewoon veel moet lezen en dat ik daar nog voor betaald word ook. Ze weten niet dat ik me eigenlijk echt zo voel. Terwijl zij carrière maken, heb ik niet het gevoel dat ik weet waarmee ik bezig ben. Ik kan alleen hopen dat mijn prof een goede dag heeft bij mijn tussentijds overleg.”

‘Een vrouwendingetje’

De term impostor syndrome deed in 1978 voor het eerst zijn intrede in een wetenschappelijk artikel van Amerikaans hoogleraar psychologie Pauline Clance en klinisch psycholoog Suzanne Imes. Zij zagen dat heel wat vrouwen niet in staat waren hun professionele succes toe te schrijven aan hun competenties, maar dat eerder gingen linken aan geluk, timing of het vermogen zich beter voor te doen dan ze zijn. Het oplichterssyndroom werd sindsdien voornamelijk gezien als ‘een vrouwendingetje’. “Vandaag weten we dat zowel mannen als vrouwen er last van hebben, maar toch merk ik dat vrouwen zich er twee keer zo vaak door laten beïnvloeden”, zegt Stadelmaier. “Veelal omdat hun minder aangeleerd wordt hun angsten te trotseren.” Maar, zegt de coach, een belangrijke reden waarom veel vrouwen ten prooi vallen aan het syndroom, is omdat ze nog steeds een minderheid vormen in sommige sectoren. “Daarom zie je het oplichterssyndroom zo vaak voorkomen bij vrouwen met topjobs, functies waarbij ze bijna uitsluitend omringd zijn door mannen.”

‘Een vrouwendingetje’
Beeld Elise Vandeplancke

Zo zullen ook mensen met een migratieachtergrond sneller aan zichzelf twijfelen wanneer hun collega’s uitsluitend Jan, Piet, Joris of Korneel heten, en ligt de basis van Kristofs (42) oplichterssyndroom wellicht in het feit dat hij als eerste van zijn familie naar de universiteit ging. “Daar is het toch begonnen. Ik had het gevoel dat ik het intellectuele niveau wel aankon, maar dat ik rondhing in een wereld die mijn medestudenten beter leken te kennen. Dat is later in het beroepsleven zeker nog teruggekomen. Ik heb veel dingen gerealiseerd waar ik heel trots op ben, maar ik moet altijd mijn inferioriteitsgevoel overwinnen. Omdat anderen meestal meer in mij lijken te zien dan ikzelf, terwijl ik vaak het gevoel heb dat anderen cursussen hebben gevolgd of boeken hebben gelezen of de juiste tips en zetjes van thuis uit hebben gehad om succesvol te zijn.”

In het onderzoek naar het syndroom verschuift de aandacht de laatste jaren dan ook naar kenmerken uit onze omgeving die dit mee in de hand kunnen werken. “Dat is een positieve evolutie”, vindt professor Wille. “Want op die manier bevestigt men dat het syndroom een dynamisch gegeven is. Dat onze gevoeligheid een stukje bepaald wordt door onze persoonlijkheid, maar dat je je ook van buitenaf kunt laten beïnvloeden en dat dus kunt bestrijden.”

Voor Lien (30) speelde niet haar karakter of haar competenties, maar haar werkomgeving de grootste rol. Ze werkte altijd in de media, maar nu ze haar skills inzet in de bredere communicatiesector heeft ze plots veel minder last van het oplichterssyndroom. “Als journalist durfde ik op den duur zelfs geen mails met ideeën meer naar de hoofdredacteur te sturen. Ik dacht ‘er is sowieso wel iemand die het beter kan’. Nu vormt die onzekerheid geen horde meer. Eerst dacht ik dat ik geëvo­lueerd was als persoon, maar ik weet zeker dat wanneer ik terug op een redactie zou belanden, ik weer in hetzelfde straatje eindig. In mijn huidige job zitten veel meer verschillende profielen, waardoor ik met mijn sterkte voor taal en analyse wel degelijk het verschil kan maken. Niemand is onvervangbaar, maar niemand wil merken dat hij of zij onvervangbaar is.”

Yelena (32) herkent dat gevoel. “In het middelbaar heb ik nooit moeite gehad met het behalen van hoge cijfers. Ik moest amper studeren en ik was toch de beste van de klas. Zeker in talen blonk ik uit. Toen ik voortstudeerde, kwam ik terecht bij mensen die allemaal een talenknobbel hadden. Plots was ik niet meer de beste, maar gewoon een van de velen, en dat heeft mijn zelfvertrouwen een behoorlijke knauw gegeven. Ik heb mijn eerste jaar behoorlijk verprutst omdat ik amper studeerde voor examens. Niet alleen omdat ik nooit had geleerd te leren, maar ook omdat ik dan het excuus had ‘dat ik er toch bijna niets voor had gedaan’ wanneer ik een lager cijfer haalde.”

Of hoe sommige mensen zichzelf gaan bewust saboteren om de plaaggeest op hun schouder toch maar gelijk te geven, omdat het minder vermoeiend is dan die te bevechten.

Geen ziekte

Voor alle duidelijkheid: het oplichterssyndroom is geen ziekte, het is geen psychologische aandoening. Maar het is wel een probleem dat – op lange termijn – serieuze gevolgen kan hebben en het leven van mensen kan bemoeilijken. Stadelmaier waarschuwt voor de manieren waarop mensen met het oplichterssyndroom reageren op die negatieve gedachtegangen. “Ofwel gaan ze overdreven hard hun best doen, met het risico op een burn-out. Ofwel gaan ze zichzelf saboteren, zoals Yelena, waardoor het een selffulfilling prophecy wordt. Wat ik heel veel zie, is hoe de mensen die ik coach uitdagingen systematisch uit de weg gingen, hun mond hielden in vergaderingen of kansen die zich aandienden niet grepen of zelfs iemand anders naar voren schoven, omdat ze hun expertise en competentie te laag inschatten. En op die manier kom je natuurlijk niet vooruit.”

Zo kan het zijn dat je syndroom ervoor zorgt dat je niet durft te vragen wat je waard bent. Vooral zelfstandigen, die bij iedere nieuwe klant een prijs moeten kleven op hun werk en dus hun waarde, worstelen met dit probleem. Melanie (31) geeft toe dat ze offertes niet durft op te sturen. Ook Ella (26) is ervan overtuigd dat haar syndroom “keihard” te maken heeft met zelfstandig zijn, en dan nog als solo-ondernemer. “Dan verkoop je jezelf toch elke keer een beetje. Bovendien heb je niemand om je achter te verschuilen. Als je op je bek gaat, ligt dat alleen maar aan jezelf. Het heeft vast ook wel wat met mijn leeftijd te maken. Langs de ene kant heb ik vaak het gevoel dat ik wel veel weet en veel kan, maar aan de andere kant heb ik vaak te maken met mensen die mijn ouders konden zijn. Het is moeilijk om dan níét te denken dat ze je gaan ontmaskeren als groentje die niks kan.”

In haar praktijk leert Stadelmaier haar cliënten dat ze lang niet de enigen zijn die zichzelf onterecht een oplichter voelen. “Ik wil dat ze die gevoelens relativeren – niet minimaliseren, maar wel in een context kunnen plaatsen. Het is belangrijk dat ze het mechanisme snappen, en dat ze weten waar het vandaan komt. Erover praten met anderen helpt daar enorm bij. Ik denk dat heel onze maatschappij baat heeft bij praten over onze mislukkingen, in plaats van enkel maar te focussen op de successen.”

De recente studie van de Brigham Young Universiteit ondersteunt Stadelmaiers methode. Uit hun onderzoek bleek dat studenten die hulp zochten en over hun gevoelens van angst praatten beter omgingen met hun impostor syndrome. Zeker wanneer de mensen bij wie ze hulp zochten zich buiten hun eigen peer group bevonden. Medestudenten hun gevoelens van onzekerheid toevertrouwen was minder efficiënt dan wanneer ze te rade gingen bij bijvoorbeeld professoren, hun ouders of vrienden buiten de universiteit.

Impostor syndrome wint steeds meer aandacht in het onderzoeksveld”, zegt professor Wille, die het een beetje een ziekte van deze tijd noemt. “Via social media delen mensen enkel maar hun successen en kunnen we onze levens de hele tijd naast die van anderen leggen.” Volgens Wille speelt sociale vergelijking een belangrijke rol in de ontwikkeling van een impostor syndrome, maar ook in het bestrijden ervan.

“Wanneer mensen zeer succesvol zijn, komen ze terecht in omgevingen waarin ze ook allemaal succesvolle individuen tegenkomen. Het risico bestaat dat dit soort vergelijkingen op termijn een negatief effect hebben, en mensen aan het twijfelen brengen. Waarschijnlijk is het zo dat veel mensen in die omgevingen het af en toe best lastig hebben, en onzeker zijn over hun functioneren. Maar het is vaak ook not done om dat te tonen, waardoor de indruk kan ontstaan dat anderen minder moeite moeten doen. Over je onzekerheden praten en zien dat anderen met dezelfde dingen worstelen kan echt het verschil maken”, zegt Wille.

Neil Armstrong

Maya Angelou, Serena Williams, Ariana Huffington, Meryl Streep, Sheryl Sandberg, Sonia Sotomayor, Tom Hanks, Howard Schultz…: allemaal spraken ze zich al uit over hun angst voor het moment waarop ze ontmaskerd zullen worden.

Al komt de meest frappante anekdote van auteur Neil Gaiman, die een aantal jaar geleden was uitgenodigd op een bijeenkomst waar ook andere kunstenaars, schrijvers, ontdekkers en wetenschappers aanwezig waren. “Ik had constant het gevoel dat ik daar niet thuishoorde, en dat iemand me zachtjes bij de arm zou nemen om me te zeggen dat er iets misgelopen was met de uitnodiging.” Tot er een man naar de auteur toekwam die gelijkaardige gevoelens uitte. “Ik kijk naar al deze mensen en ik denk: wat doe ik hier in godsnaam? Zij hebben ongelooflijke dingen gemaakt. I just went where I was sent.” “Misschien wel”, antwoordde Gaiman. “Maar u was de eerste man op de maan. Ik denk dat dat ook wel kan tellen.”

Als zelfs Neil Armstrong zich een oplichter voelt, weet iemand dan wel echt waar hij of zij mee bezig is?