Direct naar artikelinhoud
ColumnLize Spit

Fietsers in Amsterdam hebben niet enkel de ruimte van wagens verworven, maar ook de ongemanierdheid

Fietsers in Amsterdam hebben niet enkel de ruimte van wagens verworven, maar ook de ongemanierdheid
Beeld Damon De Backer

Auteur Lize Spit en haar collega Bregje Hofstede, allebei 31, vertellen beurtelings over hun leven.

In Amsterdam is het fietspadennetwerk haast even zorgvuldig en efficiënt uitgebouwd als het bloedvatenstelsel in een gemiddeld mensenlichaam. Vrijwel alle wegen hebben aan weerszijden donkerrode paden, waarlangs in beide richtingen onophoudelijk een stroom tweewielers wordt gepompt. Komende uit Brussel – een stad die qua fietsvoorziening eerder aan het bloedvatenstelsel van een kwal doet denken – verbaast Amsterdam me op dat vlak nog steeds: de ruimte en rechten die tweewielers er hebben afgedwongen!

In Amsterdam heeft het stadsbestuur niet op elke straathoek tronen voor Koning Auto gebouwd, nergens blokkeren betonblokken het fietspad, er zijn geen fietsroutes die in volle afdaling plots opgaan in het niets, je kunt er stevig doortrappen zonder voortdurend uitlaatgassen op je tong te proeven, je hoeft er niet over neuzen van geparkeerde camionettes heen te duiken, oversteekplaatsen zijn keurig genivelleerd en je hebt er op elk kruispunt verkeerslichten met een apart knopje waar fietsers om groen licht kunnen vragen. Kortom: Amsterdammers hoeven, in tegenstelling tot Brusselaars, niet hun leven te riskeren wanneer ze per fiets een boodschap willen gaan doen.

Nu ik een in Amsterdam wonende vriend heb, waag ik me zeer geregeld met mijn plooifiets de baan op. Wat blijkt: bij zo’n perfect fietspadenstelsel komen ook weer problemen kijken. Hoe vanzelfsprekend de Amsterdamse tweewielers hun eigen privileges zijn gaan vinden! Ze hebben niet enkel de ruimte van wagens ­verworven, maar ook de ongemanierdheid. Iedereen fietst er gehaast en efficiënt, alsof ze op weg zijn om ergens een leven te gaan redden. Er wordt gerinkeld naar toeristen die in de weg lopen, er wordt gesnauwd, gevloekt. Sorteer je niet voor, dan ben je een teringlijer, niemand heeft geduld voor je als je even de route moet opzoeken of straatnaambordjes wil lezen, tijdens ­spitsuren staat er voor de stoplichten een lange file fietsers, soms kom je er niet met één groen licht allemaal langs.

Het is niet vanzelfsprekend om deel te worden van die vlotte stroom Amsterdam­mers die allemaal hun eigen ­goddelijke gang gaan. Ik voel me instant opgejaagd en gespannen, wanneer ik per fiets het huis van mijn vriend verlaat en ter hoogte van het oude gemeentearchief de fietsader langs de Amstel opdraai.

“Weet je wat het is?” zei hij. “Hier in Amsterdam is het ieder voor zich, elke fietser staat er alleen voor.”

Dat was inderdaad precies wat ik ervoer: eenzaamheid, anonimiteit.

Fietsers in Brussel zijn anders, zij hebben een ander statuut, zij zijn dappere kompanen die strijd voeren, die een verschil willen maken, die dezelfde beproevingen doorstaan. Elke Brusselse fietser ziet in zijn medefietser een bondgenoot.

Bondgenootschap is bitter weinig als je elk ogenblik kunt worden overreden op je fietssuggestiestrookje ­waarvan het wegdek in zo’n slechte staat verkeert dat het pakje room in de tas aan je stuur vanzelf in opgeklopte slagroom verandert, maar het is wel íéts.

Lize Spit

Foto: Damon De Backer