Een man van mosselen met friet

Van zijn ouders mocht Toots alles studeren, als het maar geen muziek was. 'Ne muzikant, dat was lank hoar en versleten schoenen.' © Jesse Willems/ID

Met Toots Thielemans verliest ons land een van de grootste muzikanten die het ooit heeft voortgebracht. Jazzjournalist Bart Cornand neemt persoonlijk afscheid van een doordrijver. ‘Ladies and gentlemen, dat emme go g’arrangeid.’

Het moet even voor middernacht zijn geweest, begin oktober 2009. Toots Thielemans en ik waren op de terugweg van Bozar in Brussel, waar Keith Jarrett een van zijn zeldzame soloconcerten had gegeven. Tijdens de pauze boog hij zich naar me toe. ‘Ik heb wel genoeg Jarrett gehad, denk ik. Ik snap er de helft niet van. Maar die madam daar op de eerste rij, met haar bontmantel, zij duidelijk wel.’ We bleven toch nog een beetje, uit respect voor zijn collega. Maar een uurtje later had hij het duidelijk meer naar zijn zin. Uit de autoradio schalde de allerlaatste opname van zigeunergitarist Django Reinhardt, met de Belg Sadi op vibrafoon. Toots floot mee, zong, speelde luchtgitaar zoals een jongen van veertien. Keek om zich heen.

Waar was de afslag naar Terhulpen nu ook weer?

We reden kilometers heen en terug, vonden dan toch de goeie rotonde. ‘Verdoeme, broederken, dat gaan we niet aan mijn Huguette vertellen.’ Plots, zoals ik hem nog nooit had gezien, schoot hij in een Franse colère. Hij timmerde met zijn wijsvinger tegen de cd-speler: ‘Merde, Django! You fucked me up 60 years ago, and you still do!’

Een Brussels jongetje van veertien. Bescheiden maar streetwise. Meertalig maar rechtdoorzee. Hij is het gebleven tot aan zijn dood, op 22 augustus.

***

Hij had het jaren geleden nog zo gezegd aan Knack. ‘Je krijgt een halve kilo talent of meer. Bach en Einstein, die hebben honderd kilo meegekregen. Ik misschien tien. Met dat cadeau, met die gave moet je verder. En daarin is ook een devoir begrepen, de plicht om die tien kilo te verdienen. En weten dat je tien kilo hebt, geen twaalf.’

‘Tien kilo talent, dat moet je verdienen’ – het had een aforisme kunnen zijn dat in café Trapken Af in de Marollen hing, naast ‘Van liefde rookt het schouwke niet’. Dat vonden zijn ouders belangrijk. De moeder van zijn eerste vrouw had het hem altijd gezegd: ‘Jeanke, als ge de spreekwoorden volgt, gaat ge nooit last hebben.’ Jean-Baptiste Thielemans heeft dat altijd goed onthouden.

Als kleuter leerde hij accordeon spelen, dat was goed voor de klandizie. Maar professioneel muzikant worden? Dat mocht niet. ‘Mijn ouders wilden dat ik een diploma zou behalen, en met een diploma bedoelden ze: alles behalve muziek. Om het populair te zeggen: ne muzikant, dat is lank hoar en versleten schoenen.’ Wiskunde zou hij studeren. Maar toen begon de oorlog. En vooral: toen ging hij naar Cinema Prado in Molenbeek, waar een film met James Cagney liep. Thielemans: ‘Daar kwam een gevangene in voor, gespeeld door harmonicaspeler Larry Adler, die zat te wachten tot hij naar de elektrische stoel zou worden gebracht. Hij speelde klaaglijk harmonica, met van die dramatische wahwaheffecten en veel vibrato. Ik dacht: waddismeda? Ik heb er meteen een gekocht, en begon in kleine dance bands te spelen. Mijn vrienden pestten me ermee: ‘Jean, jette ce jouet!’ Ik heb die harmonica dan maar een paar jaar in een la van mijn secretaire laten liggen. Bij een weddenschap had ik een gitaar gewonnen, en ik ben heel nauwgezet gitaar gaan studeren.’

Toen kwam de dag, in 1942, dat hij in Molenbeek een platenwinkel binnenstapte en de jazz ontdekte. Thielemans: ‘In mijn jeugd speelde ik geen jazz, maar ik merkte dat ik aan elk liedje iets wilde toevoegen. Noem het variaties of ornamentaties – geen blue notes of zo, daar kende ik nog niets van. Maar toen gebeurde het: de madam van de platenwinkel had platen van voor de Duitse inval. En ze dicteerde me, met de wijsvinger: “Jean, tu dois acheter ces disques: Louis Armstrong et les Mills Brothers.” Twee 78 toerenplaten, goed voor vier liedjes. (zingt) Carry me back to old Virginny. Zo raakte ik besmet. Nooit zal ik vergeten hoe de klank van Louis’ trompet door de hoorn van die fonograaf kwam. Ik wist niet hoe die muziek in elkaar zat, maar ik vond het mooi, en dat was genoeg. Ik wilde het zelf proberen, op mondharmonica en op gitaar, op basis van platen van Django Reinhardt. En ik kocht een partiturenboek: The Best of Duke Ellington. Alleen al met Sophisticated Lady ben je qua harmoniestudie een paar jaar zoet.’

Samen met Armstrong zou Django zijn goeroe worden. Datzelfde jaar zag Thielemans hem voor het eerst spelen. De Duitsers legden het Brusselse uitgaansleven aan banden, maar er was toch jazz te horen. De bigband van Stan Brenders, met Reinhardt als solist, bijvoorbeeld. Toots: ‘Telkens als ik in Bozar speel, zoek ik mijn stoel op het balkon aan de côté jardin.’

***

In 1952 verhuisde Thielemans naar New York. Het waren harde tijden – hij had één stuk van alles. Een eenkamerflatje. Eén kookpitje. Eén gitaar. Eén harmonica. En als hij heel zuinig leefde, had hij op vrijdagavond geld genoeg voor één biertje. Waar hij dat ging opdrinken, was een zaak van levensbelang. Hij koos voor The Hickory House. Toots: ‘Ik mócht niet werken in het jazzcircuit. Zelfs al had ik aanbiedingen gehad, dan nog mocht ik er geen cent aan verdienen: de eerste zes maanden van je verblijf in de VS mocht je van de muzikantenvakbond geen vaste job in een band aannemen. Toen kwam pianist Billy Taylor. Hij speelde met zijn trio altijd in een restaurant, The Hickory House, op een paar stappen van de beroemde 52nd Street, waar alle clubs waren. Billy vond me oké, liet me meespelen, gaf me een kans. Zoiets vergeet je niet.’

17 oktober 2009, Jazz at Lincoln Center, New York. Elk jaar deelt de Amerikaanse overheid de National Endowment for the Arts Jazz Master Awards uit, de hoogste onderscheiding in de jazz. Omringd door 1000 gasten – de grootheden van de jazz staan rijen dik – stapt Thielemans het podium op, met aan zijn zijde een zwarte man met een golvende pruik: Billy Taylor. ‘Als jazzmuzikant kom je soms op onverwachte plekken’, begint Taylor. ‘Het overkwam mij toen ik met klarinettist-saxofonist Don Redman als eerste Amerikaanse band naar Europa mocht reizen. Ik ontmoette er mooie mensen. Een van hen, een Belg, speelde gitaar. Hij was superbe op zijn instrument. Stel u mijn verbazing voor toen ik hem zeven jaar later in een club in New York zag. “Speel vooral mee”, zei ik. Maar in plaats van zijn gitaarkoffer open te klikken, haalde hij een harmonica uit zijn borstzakje. And he just killed everybody. Niemand in New York had ooit vermoed dat jazzharmonica zo kon klinken. Hier stond een man die zijn huiswerk had gemaakt, die de muziek had verteerd, en die er klaar voor was. En dat is hij nog steeds.’ Na de toespraak zet het orkest van trompettist Wynton Marsalis een versuikerde versie van Louis Armstrongs What a Wonderful World in. Halverwege het stuk rukt Toots zich los, hij ontbrandt in een stuk bebop en leidt de band met een gebalde vuist terug naar Armstrong in een exclamatief slot. De zaal ontploft. Thielemans, terwijl hij zijn harmonica in zijn borstzakje steekt: ‘Ladies and gentlemen, dat emme weial go g’arrangeid.’

***

Tussen 1922 en 2016 leidde Toots Tielemans een leven in het gezelschap van Duke Ellington, Charlie Parker en Billie Holiday, maakte hij soundtracks voor films als Midnight Cowboy (1969) en Turks Fruit (1973), stond hij in Madison Square Garden met popsterren als Billy Joel en Paul Simon. ‘Mensen zeggen dat ik daar te vaak over vertel. Maar ik heb maar één leven gehad’, vertelde hij me. ‘Maar ik ben niet op hun deur gaan kloppen: “Mister Bird, mag ik met u meespelen?” Die typen hebben mij gevraagd. Mag ik daar even trots op zijn, alstublieft? Ik was bang, maar ik werd aanvaard.’

Gemiste kansen, gegrepen kansen. Beroemde clubs en naamloze opnamestudios. Wereldsteden en de straten van de Marollen. Ze pasten allemaal in Thielemans’ leven. Tien kilo talent, dat moet je verdienen. Zonder grootspraak. Toots: ‘Dire des choses compliquées avec des mots compliqués, c’est très facile. Zo ben ik niet. Ik ben maar een man van mosselen met friet.’

Een Brussels jongetje van veertien. Bescheiden maar streetwise. Meertalig maar rechtdoorzee. Toots is het gebleven tot aan zijn dood.

‘Mijn vrienden pestten me met mijn harmonica. “Jean, jette ce jouet!”‘

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content