Direct naar artikelinhoud
Column

Er was oponthoud. Ergernis. Veel medelijden. Heel veel hulp

Er was oponthoud. Ergernis. Veel medelijden. Heel veel hulp
Beeld Bob Van Mol

Op zijn berg in de Oostkantons schrijft Marnix Peeters over vrijheid, vogels en zijn vrouw.

Ik was benieuwd naar hoe dat zou voelen, het verdriet als je moeder sterft, en ik was er ook bevreesd voor – je kunt het duizend keer in gedachten proberen te oefenen, maar als er één ding niet te repeteren valt, dan is het wel de dood.

Het valt eigenlijk wel mee, zei ik. Natuurlijk ben je heel verdrietig en bitter en leef je in een nevel die maar niet wil optrekken, maar je bent ook wel een halve eeuw oud, en gepokt en gemazeld – je kunt dingen beter plaatsen, je bent méér dan je emoties, je weet intussen dat je ’t wel zult redden, hoe zwart ook de nacht.

Je bent méér dan je emoties, je weet intussen dat je ’t wel zult redden, hoe zwart ook de nacht

En je had al héél vaak afscheid van haar genomen, zei mijn vrouw. Al zeven jaar lang.

In het begin werd zij heel repetitief. Het is een donkere dag, zei ze, uit het raam kijkend, en dan ging zij weer aan de slag met de groenten, en als zij even later opkeek zei ze: wat een donkere dag. Als het die dag donker blééf, had zij dat tegen de avond wel vijftig keer luidop vastgesteld. 

Mijn vader kreeg er horens van, maar als hij dan de tuin in liep om wat adem te krijgen, werd zij onzeker en begon zij hem terug te roepen. Dat was de tweede fase. Vervolgens werd zij kwaad om wat er haar overkwam, nadien verdrietig, dan nukkig, dan vertwijfeld, en twee jaar geleden wist zij niet meer precies hoe zij haar hele leven lang soep had bereid. Al die jaren was zij repetitief gebleven – als het donker was buiten, of de zon scheen net, had iedereen dat in duizendvoud bevestigd geweten. Hoe mijn vader daar zo kalm onder bleef: het valt haast niet te bevatten.

Elke keer als wij er langsgingen, in al die jaren, troffen wij een handvol minder moeder aan. Zij verdween op mysterieuze wijze. Gelukkig bleef zij ons herkennen – er zijn van die angsten omtrent dementie die groter worden dan de dementie zelf. Maar dat zij op weg was naar de uitgang, dat stond vast. Dat zijn we allemáál, maar bij haar werden wij er elke keer opnieuw nadrukkelijk aan herinnerd. Elke keer hoorden wij het tikken van de klok.

Het was een hoge berg verdriet die was uitgereden, tot een vals plat. De hoeveelheid was precies dezelfde gebleven, alleen was de beklimming anders. Je kunt je soort pijn niet kiezen. Je hebt je inspanning maar te nemen.

Elke keer als wij er langsgingen, in al die jaren, troffen wij een handvol minder moeder aan

Eindelijk hebben wij nu iets tastbaars om treurig over te zijn. Het lijk is gevonden. We kunnen ophouden met speculeren en vermoeden. Het leven kan hervat worden – niet dat het ooit was stilgelegd, maar er zat een trage leerling in de klas. Er was oponthoud. Ergernis. Veel medelijden. Heel veel hulp.

Jullie hebben dat goed gedaan, zei mijn vrouw, haar eigen rol geringschattend, en ook wetend dat goed nooit goed genoeg kan geweest zijn. Maar zo mogen we niet denken.