Direct naar artikelinhoud
Opinie

Met meer straf en opsluiting helpen we onze jongeren die feiten plegen niet

Lore Van Damme en Jan NaertBeeld rv

Jan Naert & Lore Van Damme zijn verbonden aan de Vakgroep Orthopedagogiek, Universiteit Gent.

en

Naar verwachting keurt de Vlaamse regering na de zomer het nieuwe jeugddelinquentierecht goed. Dat jongeren tussen 12 en 18  jaar daarmee meer rechtszekerheid krijgen is nobel, maar de verschuiving naar sanctionering en responsabilisering vinden we minder positief.

Jongeren die feiten plegen doen dat niet plots. Hun hulpverleningstrajecten tonen een complex verhaal, waar zorg en steun vaak tekortschoten. Toch zien we een evolutie naar meer straf en minder aandacht voor het bredere verhaal. Straf en opsluiting werken op korte termijn vooral om risico te vermijden voor anderen, effecten op langere termijn zijn zelden positief. Drie kanttekeningen bij het nieuwe decreet: (1) de opdeling tussen ‘sanctierecht’ en ‘recht op jeugdhulp’; (2) gesloten begeleiding als sanctie; en (3) het ‘alternatief’ voor uithandengeving. Die zaken zullen meer kwaad dan goed doen.

Jongeren in de kou

De beleidsmakers schuiven een strikte opdeling naar voren tussen een duidelijker ‘maatschappelijk antwoord op het delict’ (cf. jeugddelinquentierecht) enerzijds en ‘recht op jeugdhulp’ (cf. integrale jeugdhulp) anderzijds. Het is fundamenteel onrechtvaardig om de reactie op het delict los te koppelen van de ruimere context. Die opdeling is kunstmatig en staat in schril contrast met de reële leefwereld van jongeren. Recent onderzoek dat vertrekt vanuit de beleving van jongeren in kwetsbare posities toont aan dat zij op cruciale momenten in hun traject te weinig steun ervaren vanuit maatschappelijke instituties. 

Er mag dan met andere woorden een recht op jeugdhulp bestaan, feitelijk blijven heel wat jongeren in de kou staan. Sommigen onder hen plegen feiten en krijgen pas dan het deksel op de neus van diézelfde maatschappij die hen niet de nodige ondersteuning kon bieden. De huidige ontwikkelingen richting responsabilisering en sanctionering dreigen die structurele onrechtvaardigheden niet weg te werken, integendeel: ze dreigen de uitbouw van kwalitatieve zorg voor jongeren fundamenteel in de weg te staan.

Gesloten begeleiding als sanctie

De beleidsmakers stellen opsluiting in een gemeenschapsinstelling voor als zwaarste sanctie. Wat ons zorgen baart is de verschuiving van ‘opsluiting uit zorg’ naar ‘opsluiting als sanctie’, waarbij het maatschappelijke beschermingsverhaal nog meer centraal komt te staan. 

Die evolutie is in strijd met de huidige wetenschappelijke evidentie. Talloze meta-analyses tonen aan dat de kans om te hervallen groter is bij jongeren die bestraft en van hun vrijheid beroofd worden. Interventies in de samenleving en gebaseerd op menselijk contact hebben een grotere kans op slagen. Een gesloten plaatsing veroorzaakt een grote breuk in het leven van jongeren, hypothekeert het verwerven van bepaalde fundamentele basisbehoeften en heeft mogelijk traumatiserende effecten. ‘Opsluiting als sanctie’, gesitueerd binnen de loskoppeling van sanctie en zorg, valt dan ook moeilijk te rijmen met voldoende aandacht voor de ontwikkeling en de noden van jongeren.

Talloze analyses tonen aan dat de kans om te hervallen groter is bij jongeren die bestraft en van hun vrijheid beroofd worden

Nog langer opsluiten?

Als Vlaams alternatief voor de uithandengeving (dat is de mogelijkheid om jongeren vanaf zestien jaar in uitzonderlijke omstandigheden als volwassenen te berechten), voorzien de beleidsmakers langere termijnen om jongeren te kunnen opsluiten in een gemeenschapsinstelling: 2/5/7 jaar, respectievelijk vanaf 12/14/16 jaar. 

Vanuit ontwikkelingspsychologisch en menselijk oogpunt is dat onredelijk. Als je jongeren voor zo’n lange termijn opsluit, dan is het alsof je hen opgeeft. De voorgestelde termijnen gaan volledig voorbij aan de huidige wetenschappelijke evidentie. Talloze studies tonen aan dat langdurige detentie ervoor zorgt dat men alle hoop en motivatie voor behandeling verliest. De (zeker voor jongeren) onoverzienbare duur van de interventie dreigt dan ook elke oprechte inspanning teniet te doen van de gemeenschapsinstellingen om een inhoudelijk zinvol programma uit te werken. Dat past, opnieuw, in een maatschappelijke beschermingsreflex en toont weinig opties om te komen tot zorg. 

We beseffen dat slechts een heel kleine groep in aanmerking komt voor zo’n sanctie. Maar hoe klein ook, het blijven jongeren, volop in ontwikkeling, en analyse van hun hulpverleningstrajecten toont maar al te vaak hoe we als maatschappij zelf tekortschoten en dus mede verantwoordelijk zijn. We pleiten daarom voor kortere termijnen en een grotere investering in basiszorg en preventie.

Het beleid komt steeds losser te staan van een brede kijk op de ontwikkeling en de noden van jongeren

Om een kind op te voeden is een dorp nodig. Jammer genoeg is dat voor sommige kinderen en jongeren niet het geval: ze leven in armoede, krijgen te maken met systematische ongelijkheid en een deel van hen pleegt feiten. Voor hen dienen we gepaste zorg te ontwikkelen vanuit de wetenschap dat alleen herstel van menselijke relaties opties biedt tot reëel herstel. 

Onze drie bekommernissen illustreren echter hoe het beleid steeds losser komt te staan van een brede kijk op de ontwikkeling en de noden van jongeren. We zien in samenwerkingen op het terrein en in de drive van mensen uit het werkveld, dat veel praktijkwerkers die bezorgdheden delen. De individuele afrekencultuur viert hoogtij: het preventieve, laagdrempelige ondersteuningsaanbod is voortdurend onderhevig aan besparingen en wordt in toenemende mate vervangen door sanctionerende werkvormen. Dat staat haaks op onderzoek dat toont dat dat niet werkt. Indien dat zo blijft evolueren, dan leidt dat tot doorgedreven responsabilisering en helaas ook tot verregaande bestraffing van jongeren die structureel reeds in de minst gunstige situaties leven.

74 mede-ondertekenaars, onder wie Robert Accoe (gepensioneerd politie inspecteur-rechercheur, oprichter van time-out project 'VZW Kruiskenshoeve'), Peter Deruyck (psychotherapeut, CGG Mandel en Leie Kortrijk, Forensisch team Fronta), Farah Focquaert (ethicus, UGent), Neelke Ferket (onderzoeksmedewerkster, vakgroep orthopedagogiek E-QUAL, Hogeschool Gent), Bart Braeckman (ergotherapeut, psycholoog, MFC Sint Gregorius), Leen Cappon (criminologe, onderzoeker forensische doelgroep, Psychiatrisch Centrum Sint-Jan-Baptist), Riet Konings (directie, 4Hobo, OBRA|BAKEN vzw), Franky D’Oosterlinck (Phd in orthopedagogiek, Directeur OC Nieuwe Vaart), CAW-Groep (de federatie van de 11 CAW's in Vlaanderen), Marit De Vroey (Lector, opleiding PB Orthopedagogie-Toegepaste Jeugdcriminologie, Departement Sociaal- Agogisch Werk, Karel de Grote Hogeschool).