Direct naar artikelinhoud
Boekenrecensie

‘Friday Black’, de uppercut van een Afro-Amerikaans literair genie

‘Friday Black’, de uppercut van een Afro-Amerikaans literair genie
Beeld Olivier Heiligers

De dystopische verhalen van de Amerikaanse auteur Nana Kwame Adjei-Brenyah zijn briljante miniaturen. Griezelig herkenbaar.

De metaforen die we gebruiken hebben de neiging achter te lopen. Iemand is altijd stipt op tijd, tot op de seconde, en we denken onmiddellijk aan treinen. Iemand kan alles met getallen – optellen, delen, aftrekken – en we vergelijken hem met zo’n rekenmachientje dat we vroeger zelf hadden en toen hip vonden.

In Friday Black wordt die metafoorachterstand dramatisch belicht. Bij een patriottische held stellen we ons iemand voor die sneuvelt voor volk en vaderland. Het slagveld. Loopgraven, Normandië. Maar de Afro-Amerikaanse auteur Nana Kwame Adjei-Brenyah laat overtuigend zien dat de frontlinie verplaatst is. Naar de mall, het megawinkelcentrum, waar de gemiddelde Amerikaan zijn slag slaat, bij voorkeur op Black Friday, de dag na Thanksgiving, wanneer de mensen een vrije dag hebben en de uitverkoop onbetaalbare dromen bereikbaar maakt. Ook bij ons is Black Friday inmiddels een bekend verschijnsel, wij redden het zelfs zonder een Thanksgiving.

Het slagveld dat Adjei-Brenyah beschrijft ligt hier: in de grote winkels, de megastores, waar de verkopers en verkoopsters de soldaten zijn, die omzetten moeten halen en persoonlijke verkooprecords moeten breken, ook als ze dat moeten bekopen met lichamelijke verwondingen of zelfs de dood.

‘Friday Black’, de uppercut van een Afro-Amerikaans literair genie

Niets nieuws onder Trump

Het titelverhaal van deze bundel is ‘Friday Black’ – de cynische omkering van Black Friday is evident. De verteller is een Afro-Amerikaan, een eerstegeneratiemigrant uit een Ghanese familie, die als superverkoper Black Friday moet doorstaan. Adjei-Brenyah is een schrijver die de hyperbool niet schuwt, en zijn Grote Verkoopvrijdag verloopt net zo dodelijk als de jaarlijkse bedevaart naar Mekka. Slachtoffers zijn inbegrepen: ‘Our store has three bodies in the bodies section.’

De eerste zin van het verhaal: ‘Get to your sections.’ Hier is geen generaal aan het woord, maar de winkelmanager, die haar personeel nog net kan drillen voordat de hekken omhoog gaan, en de koopzieke menigte zich naar binnen wringt. ‘Last year, the Friday Black took 129 people’, lezen we. In dit verhaal, zoals in bijna alle andere, wordt een dystopie beschreven, een zeer onaangename toekomst. Meestal doet dat soort projecties gekunsteld aan, maar Adjei-Brenyah slaagt erin zijn uitvergrotingen een griezelige waarschijnlijkheid mee te geven.

Die waarschijnlijkheid heeft alles met de komst van Trump te maken: drie jaar geleden zou het verhaal over zo’n Amerikaanse president sciencefiction­achtige trekken hebben gehad. Sindsdien is het onwaarschijnlijke waarschijnlijk geworden. Maar de onberekenbare werkelijkheid van Trump, laat Adjeh-Brenyah zien, was voor migranten, zwarten, armen en andere gemarginaliseerden in Amerika ook vóór Trump allang de dagelijkse praktijk. De liberal middle class in de grote steden verkeert nu in shock, maar voor een arme, zwarte migrantenfamilie zijn de willekeur, het overheids(geweld) en de raciale haat geen nieuwe feiten.

Voor een arme, zwarte migrantenfamilie zijn de willekeur, het overheids(geweld) en de raciale haat geen nieuwe feiten

Grotesk én herkenbaar

De naam Trump valt overigens gelukkig niet in deze bundel. Dat is wat literaire fictie vermag: een onbepaalde toekomst oproepen die vol zit met de angsten die ons nu bezighouden. Neem het eerste verhaal, ‘The Finkelstein 5’: vijf Afro-Ameri­kaanse, ongewapende pubers zijn door een ‘white family man’ vermoord. Hij verliet met zijn twee kinderen de Finkelstein-bibliotheek, voelde zich buiten door hun aanwezigheid bedreigd, haalde de kettingzaag uit de laadbak van zijn auto en onthoofdde ze. Uiteindelijk zal hij onschuldig worden bevonden door de jury. De media berichten over niets anders: ‘On one side of the broadcast world, anchors openly wept for the children, who were saints in their eyes; on the opposite side there were personalities, (...) who said: ‘Yes, they were kids, but also, fuck niggers.’’

De slachtoffers worden gemakshalve ‘the Finkelstein 5’ genoemd, naar de plaats delict. Dat is ook minder omslachtig voor de media. Het griezelige van het verhaal schuilt ’m niet in het groteske, maar in de herkenbaarheid.

Als tegenreactie gaan Afro-Ameri­kaanse jongeren ertoe over willekeurige blanken te vermoorden, waarna ze het getal 5 in hun dode armen kerven, bij wijze van revanche. Tegen deze achtergrond maakt Adjei’s zwarte protagonist (weer een kledingverkoper) zich op voor een sollicitatiegesprek. De man probeert zijn openbare presentatie te reguleren, op een schaal voor ‘Blackness’ die loopt van 0 tot 10. Dat werkt zo: ‘Then his phone rang, and he woke up (...) and set his voice down to a 1.5 on a 10 point scale.’

Sinds de Canadese socioloog Erving Goffman in de jaren 1960 schreef over ‘the presentation of Self’ zijn we vertrouwd met de idee dat mensen een publieke persona kennen. Maar voor zwarte en gekleurde Amerikanen is de afstelling van het ‘openbare zelf’ vaak letterlijk van levensbelang. Adjei-Brenyah laat het achteloos zien.

In zijn beste verhalen – zoals ‘In Retail’ en ‘How to Sell a Jacket as Told by Ice King’ – hanteert de auteur een stijl die in zijn schijnbare ongekunsteldheid aan Truman Capote doet denken. Deze Capote is zwart en briljant en heeft zijn boosheid getransformeerd tot grimmige miniaturen.

In zijn beste verhalen hanteert de auteur een stijl die aan Truman Capote doet denken

Nana Kwame Adjei-Brenyah, Friday Black, Quercus Publishing, 191 p., 14,99 euro.