Direct naar artikelinhoud
Column

Het lijkt me groots en meeslepend om heel erg goed te worden in één enkel ding

Marnix Peeters.Beeld Bob Van Mol

Op zijn berg in de Oostkantons schrijft Marnix Peeters over vrijheid, vogels en zijn vrouw.

Om het nieuwe boek te vieren had mijn vrouw een merel voor me gekocht. Hij is prachtig. Hij staat op de kast, klaar om een regenworm te verschalken. Op de doos staat: ‘Om in huis te nemen. Als decoratie, of met de wonderlijke taak hem te doen vliegen, enkel en alleen door hem geregeld hoop en verbeelding te voederen.’

Heerlijk, zei ik.

Terug in de Oostkantons na twee weken in de beschaving, zitten wij allebei nog altijd een beetje na te trillen. Vooral van de boekpresentatie. Die was in de Antwerpse Opera. Er was driehonderd man, onder wie mijn twee zussen, en ook Bert uit Ruisbroek. Vijfenzestig jaar geleden zat zij samen met mijn moeder op de verpleegsterschool in Ekeren. Zij zijn even oud, alleen is mijn moeders klok nu stilgezet en tikt de hare voort, gesmeerd genoeg om op haar 83ste naar voorstellingen van boeken te gaan waarin een jeugdvriendin wordt herdacht. Ik zei dat ze er goed uitzag. Dat klonk op een gekke manier een beetje jaloers.

De avond bestond voor het grootste stuk uit tandenbijten. Ik had de weken ervoor talloze interviews over de materie gegeven. Er was een zekere gewenning ingetreden, er zat al wat eelt op de krop in de keel. Maar nu, voor zo’n volle zaal, sloeg de emotie toe. Tot overmaat van ramp begon Sam De Graeve over de dood, waarna Joris Hessels het had over ontroering, waarna het Ide Quartet iets uit The Juliet Letters speelde. Vervolgens kwamen zeker vijftig mensen met een boek in de hand over hun eigen moeder vertellen. Toen het voorbij was voelde ik me als een rare handdoek.

Toen het ding op de laatste dag in de dampkring van de planeet opbrandde, zat ik verweesd naar mijn tablet te staren

Aldus nog bekomend, keek ik gisteren op Netflix naar Seven Days Out, een reeks waarin de laatste zeven dagen van iets worden belicht. De aflevering ging over de laatste zeven dagen van de Cassini-Huygens-missie naar Saturnus. Na twintig jaar moest het team afscheid nemen van de ruimtesonde, waar de leden op een aandoenlijke manier een vriendschaps- of zelfs liefdesband mee hadden ontwikkeld. Hoewel het maar een in goudfolie verpakte buis vol met draden en metertjes betrof, was die liefde voelbaar en aangrijpend. Toen het ding op de laatste dag in de dampkring van de planeet opbrandde, zat ik verweesd naar mijn tablet te staren. Anderhalf miljard kilometer van hier ging een stuk oud ijzer verloren, en ik wist even met mijzelf geen blijf. Misschien zijn het de omstandigheden.

Het moet fantastisch zijn om wetenschapper te zijn, zei ik tegen mijn vrouw. Hoe fijn het ook is om én schrijver, én kok, én vogeltuurder, én wandelaar, én bierdrinker te zijn, en nog wel honderd andere dingen, het lijkt me ook groots en meeslepend om heel erg goed te worden in één enkel ding. Je hele leven eraan te wijden. Onverwoestbaar fier zijn dat je iets tot bij Saturnus hebt gebracht. ’s Nachts alleen maar dromen van die ringen.

Je bent prima als veelvraat, zei mijn vrouw.