Direct naar artikelinhoud

‘Hello mister Jere, dit is de taliban. Hebt u zich al bekeerd?’

Het bericht in The New York Times wekte afgelopen week heel wat beroering. Een belangrijke talibanleider met wie werd onderhandeld in het kader van verzoeningsgesprekken bleek helemaal geen taliban te zijn, maar een ordinaire bedrieger. Maanden lang had hij Afghanen en Amerikanen beet gehad, tot zelfs topcommandant generaal Petraeus toe. Op een dag merkte een nieuw lid van de Afghaanse delegatie bij een ontmoeting plotseling op dat hij de man in kwestie helemaal niet herkende als de bewuste talibanleider, die hij zich nog van vroeger herinnerde. De nepleider is nu spoorloos, samen met het pak geld dat hij voor zijn ‘onderhandelingen’ had gekregen van de Amerikanen.

Jere Van Dyk (64) grinnikt om het bericht wanneer we hem in Amsterdam ontmoeten. De Amerikaanse journalist heeft net een boek uit over de taliban, waarover hij vier keer een reportage maakte en die hem de vijfde keer ontvoerden, 45 dagen lang opsloten in een kamertje en hem bijna vermoordden. Het verhaal van de neptaliban toont volgens Van Dyk nog eens aan dat noch de Amerikanen noch de Afghaanse regering weten waar ze mee bezig zijn. “Dit is zo typisch in Afghanistan dezer dagen en tegelijk zo tragisch”, roept hij uit. “Het is erg moeilijk om er uit te maken wat waar is en wat niet. Het Westen begrijpt de Afghanen niet, laat staan dat ze de taliban kunnen doorgronden.”

Zelf dacht Jere Van Dyk de taliban wel goed te kennen toen hij in februari 2008 van Afghanistan naar de tribale, autonome gebieden in Pakistan trok, waar de Pakistaanse wet niet geldt en waar geen westerling zich nog durfde te vertonen. Hij wilde er Jalaladdin Haqqani, leider van een van de beruchtste talibangroeperingen, ontmoeten. Het moest Van Dyks vijfde bezoek worden aan een talibanleider sinds de oorlog in 2001 begon. “Iedereen verklaart me voor gek, maar ik vind het gewoon mijn journalistieke plicht om die mannen ook te spreken”, vertelt hij. “De andere kant van het verhaal, weet je. Ik wilde weten wie de taliban werkelijk waren en wat ze wilden.”

Embedded gaan bij de taliban ligt iets moeilijker dan als journalist slapen, eten en drinken bij het Amerikaanse leger. Van Dyk, die onder meer voor The New York Times, National Geographic en CBS News werkte, bereidde zich ook deze keer gedetailleerd voor. Hij liet zijn haar en zijn baard groeien. Een beetje woest, talibanstijl. Hij volgde de ramadan, om zijn contacten die hem naar de taliban moesten voeren te tonen dat hij diep geïnteresseerd was in de islam. Hij leerde een aardig woordje Pasjtoe spreken, de taal van de Pasjtoen, de grootste etnische minderheid in Afghanistan, waartoe ook de taliban behoren. Hij begon een pakool te dragen, het typische hoofddeksel van Afghaanse mannen. En hij memoriseerde de islamitische geloofsbelijdenis - ‘Er is geen God dan Allah en Mohammed is zijn profeet’ - in het Arabisch.

Op 15 februari 2008, na een voorbereiding van maanden, kon Van Dyk samen met zijn tolk eindelijk vertrekken uit Jalalabad, in het noordoosten van Afghanistan, naar het hart van wat bekendstaat als talibanland, om daar Haqqani te vinden. Zijn contactpersoon, ene Abdullah, had alles geregeld. “Ik hoopte via Haqqani ook bij Osama bin Laden of andere leden van Al Qaida te geraken”, zegt Van Dyk. “Van Haqqani is immers bekend dat hij goede contacten onderhoudt met Bin Laden.”

MEISJES IN MINIROK

Dat alles klinkt allemaal erg ambitieus en avontuurlijk, maar Jere Van Dyk wist waar hij aan begon. Hij kende Afghanistan als zijn broekzak, want hij had sinds de jaren zeventig verscheidene lange reizen in het land gemaakt. Eerst als pas afgestudeerde kerel in een krakkemikkig autootje, vrolijk rijdend door de straten van Kaboel. Dat was in 1973, toen de Afghaanse hoofdstad een levendige, met geuren gevulde stad was, waar meisjes rondliepen in minirok, waar cinema’s de laatste westerse films toonden en in cafés tot ’s avonds laat muziek te horen was.

Van Dyk ging er als journalist opnieuw naartoe in de jaren tachtig, toen de Afghaanse mudjaheddinstrijders vanuit Pakistan tegen de Russische bezetters in Afghanistan streden. Hij logeerde bij Jalaladdin Haqqani, de nu beruchte talibanleider, die hem destijds thee en koekjes serveerde en met hem ging paardrijden. Van Dyk ontmoette er ook de notoire Gulbuddin Hekmatyar, die bekendstaat als volledig onbetrouwbaar: ooit mudjaheddinstrijder, later verwikkeld in de burgeroorlog in Afghanistan, nog later gestreden tegen de taliban toen die er de macht hadden, en nu zij aan zij met dezelfde taliban.

Van Dyk: “Ik wilde weten of de taliban van nu dezelfde waren als de mudjaheddinstrijders die ik vroeger had ontmoet. De trotse krijgers die zonder angst de veel beter bewapende Russen te lijf gingen. Die later door president Ronald Reagan werden ontvangen als helden. En die nu oorlog voeren tegen de VS met de wapens die ze destijds konden kopen met geld van de CIA.”

Natuurlijk was hij ook bang, zegt Van Dyk. Ook hij had inmiddels gehoord van de betrokkenheid van Haqqani bij diverse zelfmoordaanslagen in Afghanistan. “Het is nog altijd erg moeilijk voor mij om me Haqqani voor te stellen in die brutale rol”, zegt Van Dyk. “Ik herinnerde me hem als een erg vriendelijke man.”

Diezelfde dag, toen hij de grens over was en zich diep in de tribale regio Mohmand bevond, liep het al mis. Toen Van Dyk, zijn tolk en twee lijfwachten halverwege een stijle heuvel waren, stonden ze plotseling oog in oog met een man met een zwarte tulband, die een raketlanceerder op het hoofd van Jere Van Dyk richtte. Van achter de rotsen kwamen meer mannen met wapens tevoorschijn. Taliban, zo wist Van Dyk onmiddellijk.

Ze werden geblinddoekt en in een auto geduwd. Pas na uren rijden stond de auto stil. Van Dyk werd met de drie anderen opgesloten in een donker kamertje van amper 3,5 op 3,5 meter met zes smalle bedden. Een kuil in de hoek met een gat in het lemen muurtje diende als lavabo en als urinoir. Voor hun grote behoefte, zo zou snel blijken, werden ze iedere avond precies drie minuten lang naar buiten geleid.

Van Dyk besefte dat hij, als hij het wilde overleven, zich eruit moest proberen te praten. Niemand minder dan Jalaladdin Haqqani verwachtte hen, zei hij tegen zijn ontvoerders. Als ze hem niet geloofden, moesten ze het boek dat hij over de mudjaheddin had geschreven maar eens lezen. Of ten minste de foto’s bekijken waarop hij stond aan de zijde van Haqqani. En Gulbuddin Hekmatyar was ook een kennis van hem, pochte hij. En of ze niet wilden bellen met Abdullah, zijn contactpersoon, die zou het allemaal wel kunnen uitleggen.

Het betoog van Van Dyk hielp helemaal niets. “Wie deze taliban waren, wat ze in hun schild voerden, waarom ze ons hadden ontvoerd: ik bleef in het duister tasten. Ook dat is typisch in het huidige Afghanistan. Mijn ontvoering bewijst weer eens dat de taliban, die door de buitenwereld vaak beschouwd worden als een grote organisatie, eigenlijk een erg losse structuur zijn van verschillende groepjes die werken onder een grote paraplu en die vaak nog eens met elkaar in de clinch liggen. Dat maakt onderhandelen of zelfs verzoening met dé taliban heel erg moeilijk. Je weet immers nooit wie je voor je hebt en voor wie die persoon optreedt.”

DE NEPEXECUTIE

Nu word ik vermoord, dacht Van Dyk telkens als de deur in die eerste dagen openging. Zijn tolk werd naar buiten geleid en afgeranseld omdat hij met buitenlanders samenwerkte. Zijn lijfwachten kregen dezelfde behandeling. Van Dyk zelf werd vreemd genoeg met rust gelaten. Ze gingen zijn verhaal onderzoeken, lieten de taliban hem weten. Daarna zouden ze met hem afrekenen. Wil ik onthoofd worden of word ik liever doodgeschoten, dacht Van Dyk ’s nachts op het harde bed. De gedachte aan Daniel Pearl, de Amerikaanse journalist die in 2002 werd ontvoerd en onthoofd in Pakistan, was nooit veraf.

Langzaam groeide ook het wantrouwen. Had iemand hem in de val gelokt? Het was toch wel verdacht, vond hij, dat een van zijn lijfwachten dagen lang uit de cel werd gehouden, daarna plotseling terugkwam en nooit een woord uitleg gaf. En waarover praatte die andere man als de bewaker hem riep? Of zijn tolk, was hij misschien degene die hem had verlinkt? “Dat weet ik nu, bijna twee jaar later, nog altijd niet”, zegt hij.

Toen op een dag een groep talibanmilitanten tegelijk binnen kwam, geweer en videocamera in de hand, dacht Van Dyk dat zijn laatste uur had geslagen. “Ze hielden een nepexecutie”, vertelt hij. “Twee mannen gingen naast mij staan en hielden hun geweer tegen mijn hoofd. Ik moest in de camera kijken. Minuten lang, zonder dat iemand iets zei.”

Maar er volgde geen executie. Wel zouden ze de video gebruiken om Van Dyk te ruilen voor drie talibanmilitanten die in Guantánamo zaten. En als dát niet lukte, dan mocht Van Dyk 1,5 miljoen dollar bijdragen aan de kas van de taliban. Losgeld dat zijn familie of zijn vrienden maar moesten verzamelen.

Van Dyk kreeg ook de keuze: bekeer je tot de islam of sterf onmiddellijk. De keuze, zo zegt hij zelf, was snel gemaakt. Hij bekeerde zich niet tot de islam, maar begon te bidden - of deed alsof. Zijn ontvoerders waren tevreden. “Als je vrij bent, kun je de islam prediken in de VS”, zei de talibancommandant. “En misschien kunnen we dan samenwerken om een aanslag op het Pentagon te plegen.” Vrij, dat woord alleen al was voldoende voor Van Dyk om hele dagen verwoed in de koran te bladeren en zich tot in de details de rituele reiniging van moslims voor het gebed eigen te maken. Hoe de handen te wassen, hoe de neusgaten schoon te maken en hoe de oren te boenen: Van Dyk deed het als een echte moslim.

Het waarom, hoe of wat kent Van Dyk bijna twee jaar na de feiten nog steeds niet, maar op een dag kwam de talibanleider de cel binnen om aan te kondigen dat ze vrijgelaten zouden worden. Dat gebeurde op de 45ste dag. Iemand had 200.000 dollar betaald voor hen, zei de militant. Het groepje van vier werd opnieuw vervoerd naar de grens, waar ze werden overgedragen aan FBI-agenten. Van Dyk hoorde later dat hooggeplaatste Afghaanse vrienden van hem de terugtocht hadden geregeld. “Ik weet enkel dat mijn broer of mijn zus niet hebben betaald, evenmin als vrienden van mij. De Amerikaanse regering zegt me niets. Misschien is er geld betaald, misschien is de CIA tussenbeide gekomen, ik weet het niet. De Amerikaanse regering zwijgt als het graf. Dat vreet aan me.”

TALIBAN AAN DE TELEFOON

Het hele avontuur heeft hem wel een zekerheid opgeleverd: de taliban van nu zijn niet meer de mudjaheddin van toen. “De militanten van nu zijn brutaler en wreder. Ze gebruiken kinderen om zelfmoordaanslagen te plegen. Dat was vroeger nooit het geval. Maar dat is de invloed van Al Qaida en het wahabisme, de Saoedische, orthodoxe variant van de islam, op de organisatie. In de jaren tachtig vochten niet alleen mannen als de Saoedi Bin Laden zij aan zij met de mudjaheddin, maar stuurde Saoedi-Arabië ook koffers vol geld en vliegtuigen vol imams naar de regio. Ze introduceerden er de zelfmoordaanslagen en de sharia. De mudjaheddin bestond destijds uit mannen van in de 40. De talibanmilitanten die mij ontvoerden waren een pak jonger, en radicaler. Ze zouden me zonder aarzelen gedood hebben, maar ik denk dat iemand hoger in de organisatie hen dat belet heeft. Maar ook dat weet ik niet zeker.”

De taliban lieten Van Dyk na zijn vrijlating niet met rust. Toen hij terug in New York was, stonden er een paar boodschappen op zijn antwoordapparaat. “‘Mister Jere’, klonk een stem aan de andere kant van de lijn”, vertelt Van Dyk. “Of ik mij al bekeerd had, vroeg de stem toen. Natuurlijk waren dat mijn kidnappers. Ik had hen destijds mijn telefoonnummer moeten geven.” De doodsbedreigingen blijven tot vandaag duren, zegt Van Dyk. “Terug naar Afghanistan gaan, is voor mij onmogelijk. Intussen zullen ze ginder ook wel weten dat ik nog altijd geen moslim ben.”