Direct naar artikelinhoud

De dolkstoot voor de carambole

Op de vergadering van de Koninklijke Brugse Biljartclub zei Fernand: 'Mannen, hoe geraken wij nog aan jong volk?' Niemand antwoordde. Robert niet, Walter niet en André ook niet. De bloedarmoede van het biljart: 'Dat gaat hier niet lang meer duren.' Matthias Declercq

Zong Toon Hermans:

"Oom Arie was ongeveer tachtig
Ome Willem was ook net zoiets
Ze vonden het leven nog prachtig
Ze zaten nog recht op de fiets
Café Biljart, café Biljart
Klein stukje groen voor het eenzame hart
Schuifje zegt klik, balletje tik
Die ene ben jij en die ander ben ik."

Zegt Robert, na drie banden en veel geluk: "Ké ier just een zwien gemakt." Hij wandelt naar het houten scorebord, draait langzaam aan een kleine, gouden knop, en ziet de getallen sierlijk doordraaien. "Ja, Guido, aan uwe rekker."

De namen zijn inwisselbaar: Arie en Willem, en Robert en Guido. Net als de sport. En indirect zei Toon Hermans het eigenlijk ook: dat biljarten oud wordt, net als de sporters. Arie en Willem. In Brugge, in de Koninklijke Brugse Biljartclub, hangen portretten aan de muur. Mannen met een forse moustache en wat krijt aan de wang. Het zijn de voormalige voorzitters van de Koninklijke Brugse Biljartclub. 'Privaat', zegt een ijzeren naambord op de deur. Maar er is weinig privaat aan het vrij spel, het bandstoten of het driebanden. Een stap over de dorpel is een stap in de tijd. De houten speeltafels waar het zachtgroene licht zich op spreidt, de mannen met de moustache, zeteltjes als coupés, kousen met ruitjes. Hier en daar het zachtjes breken van het krijt. En een kleine kuch die de kalk in een kleine wolk wegblaast. Alleen Sinatra ontbreekt, en een forse sigaar: "I'm gonna live till I die."

Hoe lang gaan ze daar nog spelen, in Brugge? Hoe lang wordt er überhaupt nog getoverd aan de carambole? De KBBC is een club met een verleden. Gesticht op 18 juni 1928. In de kronieken staat, over de hoogdagen van de jaren vijftig: "Men speelde tegen 8 bef. per uur op het biljart. De prijzen waren in die tijd couverts: mes, lepel en vork."

Een club met meer verleden dan toekomst. Naar het beeld van de sport. Want oom Arie was ongeveer tachtig, en Ome Willem was ook net zoiets. In het najaar werd door de KBBC het Nationaal Drieband Toernooi 'Zeevisgroothandel André' nog georganiseerd. Veel van de 174 leden namen deel. Maar dan zegt Fernand De Waegenaere, de secretaris: "Veel jong volk zat daar niet tussen. En dat doet wel een beetje pijn, ja. De gemiddelde leeftijd ligt hier boven de 65."

De KBBC telt twee jonge gasten. Twee. "Twee zonen van twee leden", zegt Fernand. "Tja."

Een tijd geleden, op een bestuursvergadering, vroeg hij het aan iedereen: "Mannen, hoe geraken wij hier aan jong volk?" En niemand antwoordde. Fernand: "We hebben al vanalles geprobeerd, maar we weten het niet. Het ziet er niet goed uit voor de sport. Twee jaar geleden werd in onze club het EK voor junioren georganiseerd. Spanjaarden, Hongaren, Kroaten: ze kwamen van overal." Maar ze gingen ook allen terug weg.

"Terwijl er heel weinig sporten zijn in ons land waarin we zo veel wereldtitels hebben behaald."

Symptomatisch voor de sport, bloedarmoede. In Limburg kende Hasselt tot een tijd geleden nog tien biljartclubs. Nu zijn dat er amper twee. Om de jeugd alsnog aan het biljarten te krijgen organiseert de Hasseltse Biljart Academie nu een speciaal toernooi. Het poot daarvoor vandaag een demonstratietafel neer op de dinsdagmarkt.

Of het gaat helpen? Biljart vecht tegen veel demonen. Er is het bestofte imago, de instant bevrediging van een spelletje pool, de blingbling van de snooker en ja, biljart is ook gewoon moeilijk.

"Maar de sport gaat nooit verdwijnen. Nooit." Misschien moét hij het zeggen: Raymond Ceulemans. "Biljart is al vaak afgeschreven, maar keerde even vaak terug. Pool en snooker zijn visueel aantrekkelijker ja. Maar krijg die bal maar in dat gat, manneke. Ook niet gemakkelijk, ik zeg het u. Net als biljarten. Ik zie sommige nieuwelingen spelen en denk bij mezelf: die zitten morgen bij de kinesist.

"Ach, man, Ik ben niet pessimistisch, maar dus ook niet optimistisch. In oktober vind in ons land het WK Driebanden voor het eerst sinds 1975 nog eens plaats. Laat ons hopen dat het voor een nieuwe wind zorgt. En dat de media een beetje helpen. Altijd die voetbal. Ze stampen elkaar een ongeluk, zoals de Romeinen. Duim omhoog of duim naar beneden. En maar vechten. 't Is toch waar?"

In Brugge doet de Keizer Karel intussen de ronde. Een blonde kerel van acht graden. Ook dat is biljarten. Naast de secretaris zitten twee Roberts te discussiëren over hun missie als paracommando in Congo, in de jaren vijftig. "Ik heb daar geen biljart gezien", zegt Robert 1. "Ik kan pertank goed stoten", zegt Robert 2, met een monkellach die veel verraadt.

Fernand: "Aan plezier geen gebrek, maar het enthousiasme rond de caramboletafel is toch wat weg hé? Waar zie je nog een biljart staan op café? Toch bijna nergens? Neet jong, dat doet toch wat pijn."

Keizer Karel kan het leed enigszins verzachten. In de achtergrond wordt er nog geregeld een zwien gemakt (een gelukstreffer), hangt het voormalige bestuur nog zwijgend aan de wand en rafelt de fiere vlag van de KBBC onmerkbaar uiteen. Ze speelden vroeger voor couverts, nu voor blond bier. Robert 1 en Robert 2 blijven discussiëren. Ze hebben elkaar nodig, allemaal.

Want zoals Hermans al zong:

"En boven het groen van het laken
Daar leken ze jonger, zowaar
Ze probeerden elkaar af te maken
Maar ze konden niet buiten mekaar."