Direct naar artikelinhoud

‘In de Vlaanders was er niets te winnen’

Boerin Andrea D’Haens (76) bracht bijna veertig jaar lang melk rond in de cités van Charleroi. Ze is een van de honderdduizenden Vlamingen die na WO II uitzwermden, weg van het arme Vlaanderen. Velen vonden in Wallonië werk in staal en kool. In hun zog volgden landbouwerfamilies uit West- en Oost-Vlaanderen, zoals die van D’Haens. Die stroom naar het zuiden wordt nu in kaart gebracht in de expo en het gelijknamige boek Vlaamse migratie naar Wallonië (1850-2000).Door Sofie Vanlommel

‘Moet ik hier kinders krijgen, in deze ellende?”, vraagt een geschokte Andrea D’Haens zich af als ze bij haar eerste bezoek aan Charleroi struikelt over een ladderzatte métallo. Het is 1 december 1957. Charleroi viert Sint-Elooi, patroonheilige van de metaalindustrie.

Mijnwerkers en metaalarbeiders, het zijn ruige mannen die ze bedient op haar melkronde in Goutroux, op dat moment een bloeiende cité. “De mijnwerkers dronken geweldig veel melk. Tegen stoflong. Ik had er eerst schrik van, de mijnwerkers met hun zwarte gezichten en de vreemdelingen. In de eerste weken dat mijn man ’s avonds laat op zijn bromfiets nog wat eieren of melk ging leveren, zat ik klaar in de zetel met een ketel kokend water op de stoof. Als er iemand zou aankloppen die zich niet bekendmaakte, zou ik op de trap gaan staan met de ketel. Dat had ik bedacht. (lacht) Als je de taal niet spreekt, word je vanzelf bang. Ik kende geen woord Frans toen we hier arriveerden.”

Op zoek naar een erf trok ze in 1957 met haar man René Vanderyse van het West-Vlaamse Damme naar Charleroi. Kinderen van boeren, die wilden boeren. “In de Vlaanders was er niets te winnen. Te veel boerenzonen en te weinig grond. Ik wilde wel weg, maar niet over het water. Niet naar Amerika. Naar Charleroi, waarom niet? Waar je erf ligt maakt niet uit, zolang je er goed kan werken. De taal heb ik tijdens mijn ronde geleerd. Daarom spreek ik het nog steeds niet correct: ik bediende zeventien nationaliteiten. Van de Turken leerde ik theedrinken, de Italianen hebben me bij de viering van Sint-Barbara, patroonheilige van de mijnwerkers, zoveel straffe koffietjes geschonken dat de dokter met een kalmeringsspuit moest langskomen. De portefeuille telde hier niet, alleen de mensen.”

Wallonië had veel zonen afgegeven aan de oorlog. De overlevers kozen voor het snelle geld van de mijn- en staalindustrie. “De boerderijen kwamen vrij, de pachters waren tevreden. Vlamingen, die werken hard. Walen maken zich er liever snel van af. Ze hoefden ook niet zo hard te werken, ze zaten al op een berg kapitaal. Terwijl wij ons in de schulden hadden gewerkt om de boerderij over te nemen. Wij wilden vooruit, moesten vooruit. Dat is een heel andere motivatie.”

En vooruit ging het. Andrea introduceerde de glazen melkfles, die sloeg in als een bom. “Geen gesukkel meer met een kan en een lepel. In de fles zag je de dikke room op de melk liggen, het water liep je in de mond. Hier in de buurt werkten zeven melkboeren, ik mag zeggen dat wij het goed hebben gedaan. We zijn hier aangekomen met een tafel, een stoel en een paar koeien die we bij ons huwelijk hadden meegekregen van thuis. Toen mijn man 23 jaar later stierf stonden er zestig op stal.”

Drie dagen verstreken tussen de diagnose, leukemie, en het overlijden van haar man. Andrea bleef achter met haar twee zonen, Bart en Rudy. De jacht op haar erf was geopend. “De eigenaar wilde het openbaar verkopen. Ik ben met mijn twee zonen voor de deur van de notaris gaan staan. Tegen elke kandidaat zei ik: voilà, dit zijn mijn zonen van twaalf en veertien. Ik zou hen graag verder opvoeden.” Niemand deed een bod, de boerderij was van haar.

Tienduizend Vlaamse landbouwers staan in 1960 in Wallonië geregistreerd. Ze vinden elkaar in kerken en verenigingen. De Vlaamse Boerinnenbond van Nijvel telt tweehonderd leden als Andrea zich aansluit. Een katholieke bond. “Want met al die socialisten hier... Ze waren rood, ze zijn rood en ze blijven rood. En zo los met elkaar omgaan, ik wist niet wat ik zag. Mannen die bij andere vrouwen zaten, dat bestond in de Vlaanders niet. (lacht) In de Boerinnenbond vonden de Vlaamse boerinnen elkaar. We kenden dezelfde miserie en hetzelfde plezier. En we woonden ver genoeg van elkaar om niet jaloers te zijn. In Vlaanderen zitten ze dichter opeen, elkaar uit te loeren.”

Niet laten doen

Dat hun kerkviering niet in het Nederlands mocht doorgaan zit haar nog steeds hoog. “De Italianen, de Joegoslaven, ieder had zijn mis. De Vlaamse paters in Marcienne mochten de mis niet in in het Nederlands opdragen, verbod van hogerhand. Neen, dat de Vlamingen zich nondedju niet laten doen. Dat De Wever zich maar straf houdt. Wij zijn hier aangekomen zonder scholing, wij hebben ons aangepast. De Walen hadden het kapitaal, zij hadden het voor het zeggen en die mentaliteit zit er diep in. Nu moeten ze zich maar voegen. Dat geroep van Di Rupo, daar komt mijn haar van recht. Hier stemmen, dat vind ik het moeilijkste.”

Een keer werd haar zoon op school sale flamand genoemd. “Nondedju, zei ik, je hebt een Vlaamse moeder en een Vlaamse vader. En als je dat nog eens hoort, dan klop je erop. Laat ze maar zien wat een Vlaming is. Dat heeft hij maar een keer moeten doen.” (lacht)

Want Vlaming, dat is en blijft ze. “Sommige Vlamingen hier durven daar niet voor uitkomen, dat begrijp ik niet. Je gaat de grond waar je geboren bent toch niet verraden? Wij zijn Vlamingen die in Wallonië wonen. Wij zijn de laatsten. Na ons is het gedaan. Onze kinderen zijn Walen.”